Brabant onder water
Verslag studiedag 02-11-2014
Verslag van de najaarsstudiedag: "Brabant onder water" , gehouden in
café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd door het Noord-Brabants
Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
Om 10.35 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag.
De voorzitter vertelt dat het thema voor Noord-Brabant een iets wat vreemde
titel is, dit omdat Brabant hoog en droog ligt ten opzicht van de rest van
Nederland. Toch heeft het wassende water een grote rol uitgeoefend op de
grenzen van Noord-Brabant. De watersnoodrampen en de rivier de Maas hebben
hun archeologische sporen achter gelaten. De studiedag laat zien dat Brabant
en water - als vriend en als vijand- archeologisch een zeer interessant thema
is. Als eerste spreker kondigt de voorzitter de geoloog Jan Broertje aan. Wel
bekend als oud voorzitter van de Sectie Archeologie, de voorganger van het
NBAG, hij is nu de penningmeester van het NBAG. Jan Broertjes behandelt de
geologische opbouw van de Brabantse bodem, in het bijzonder de invloed van
de Maas daarop.
Het stroomgebied van de Maas in de lage landen.
Invloed van rivier en mens op het landschap.
Spreker Jan Broertjes begint bij de bron van de Maas. De Maas ontspringt in
Frankrijk. Stroomt door het bekken van Parijs en duikt de Ardennen in om
vervolgens aan de noordkant deze te verlaten en verder via Nederland richting
de Noordzee te gaan.
Oorsprong van de maas
In chronologische volgorde geeft hij uitleg over het ontstaan van het
Brabantse landschap, beginnende ca. 800.000 jaar geleden. In Nederland
is de Maas of zijn voorloper een laaglandrivier geworden, die tijdens
een ijstijd ook een gletsjerrivier is geweest. Later werd het een
regenrivier. In Nederland worstelt zij door oudere rivierafzettingen
die bestaan uit zanden en grinden en verlegt haar loop van Zuid-Limburg naar
Brabant om vervolgens weer naar het oosten op te schuiven en weer in Limburg
aan te komen. Bodembewegingen spelen hierin een belangrijke rol en ook de
afwisseling van ijstijden en warmere tijden. Zeespiegelverlaging tijdens
ijstijden is ook belangrijk en de stijging van de zee in de laatste tienduizend
heeft invloed op de huidige loop. Aan de hand van prachtige landkaarten en
grondprofielen wordt de Maas in het laatste millennium gevolgd. Specifiek
behandelt Jan de invloed van de Maas op het Maasland ten noorden van Oss.
Vele oude rivierbeddingen zijn daar nog waarneembaar. Overstromingen als
gevolg grote massa's water in het voorjaar maar ook tijdens hevige neerlag
komen vaak voor. De ontbossing door de mens zorgt ook voor grotere pieken
van de waterafvoer. Alles bij elkaar een dynamisch gebeuren.
Jan Broertjes
Maritiem cultuurlandschap en archeologie in Noord-Brabant
Akke de Vries-Oosterveen is een klassiek archeologe en zelfstandig
cultuurhistorisch onderzoeker met een eigen bedrijf: "De Waterfabriek"-
voor erfgoedvragen. Akke is bestuurslid van de AWN Vereniging van
Vrijwilligers in de Archeologie en hoofdredacteur van het AWN blad
Westerheem. De lezing ging ten gevolge van computerproblemen niet
vlekkeloos. Dat lag zeker niet aan de spreker maar aan het feit dat
we voor het eerst online verbinding maakte met het internet hierdoor
werden ongevraagd diverse updates door de PC naar 'binnen' gehaald.
Na ca. 15 minuten kon Akke haar lezing voort zetten.
Akke de Vries-Oosterveen
Ook in de provincie Noord-Brabant levert de relatie tussen mens en
water fascinerende verhalen op, die door de archeologie aangevuld en
verrijkt kunnen worden. Om een ordening aan te brengen in waar die
relatie uit bestaat, kan een verdeling worden voorgesteld onder de
noemers water als vriend en water als vijand. De thema's die bij water
als vriend horen zijn: water als voedselbron (drinkwater, visserij,
schelpenwinning), energiebron (watermolens) en grondstoffenbron (voor
nijverheid en industrie). Water vormde een belangrijke infrastructuur
en had een rol in de (gebieds)verdediging (kasteelgrachten,
stadsgrachten, inundatiegebieden). Bij het thema water als vijand kan
gedacht worden aan water als bedreiging en de manieren waarop er met
die dreiging wordt omgegaan. Het gaat over overstromingen met verdronken
dorpen als gevolg en de aanleg van dijken, polders en kunstwerken
(dammen, sluizen) om water te keren en terug te dringen.
In de lezing gaat Akke verder in op het thema van water als infrastructuur.
Het begrip maritiem cultuurlandschap is hierbij een mogelijk denkmodel.
De term komt uit de scheepsarcheologie (Westerdahl 1978/1992). Eeuwenlang
was het waterwegennetwerk de belangrijkste infrastructuur voor uitwisseling
van personen, goederen, nieuws en ideeën. Een verbinding hebben met water
was van essentieel belang. Waar wij het nu als onmogelijk achten werd
vroeger gevaren. Maritiem cultuurlandschap gaat over water en land en het
grensgebied tussen water en land. Vanwege het grote belang van de
scheepvaart is er op het land een faciliterend landschap ingericht, met
voorzieningen zoals bakens, bruggen, dammen, havens, kades, overtomen,
pakhuizen, scheepshellingen, schippersherbergen, sluizen, tolhuizen,
veerkades en vuurtorens. Ook kan gedacht worden aan de productieplekken van
schepen en producten zoals hout, teer, zeilen, touw. Scheepswerven,
houtzaagmolens, zeilmakerijen en touwslagerijen maken deel uit van het
maritieme cultuurlandschap. Maritiem erfgoed bestaat niet alleen uit gezonken
scheepswrakken en de natte infrastructuur, maar ook uit diverse zaken en
structuren op het land. Een belangrijk principe is dat van overslag van
kleinere naar grotere vaartuigen en visa versa. Op de overslagplaatsen,
bijvoorbeeld bij sluizen en dammen, ontstonden gehuchten, die soms uitgroeiden
tot grotere nederzettingen.
Maritiem cultuurlandschap ligt langs de (voormalige) zeekustlijn en de
natuurlijke en kunstmatige waterlopen. In Noord-Brabant zijn dat de kusten
van het zeekleigebied in West-Brabant, de beken en rivieren (w.o. Aa, Alm,
Amer, Boven-Merwede, Dieze, Dintel, Dommel, Maas, Mark, Oude Maasje,
Roosendaalse en Steenbergse Vliet), de turfvaarten in West-Brabant, de
Langstraat en de Peel en de kanalen. Interessant zijn oude beddingen,
kreekresten, buitendijkse gebieden, uiterwaarden, verdwenen havens,
gedempte turfvaarten en kanalen en natuurlijk de huidige waterbodems.
In hoeverre is er in archeologisch onderzoek in de provincie Noord-Brabant
aandacht besteed aan maritiem cultuurlandschap? Het blijkt lastig om een
antwoord te vinden. Deze bijdrage pretendeert dan ook nadrukkelijk niet
volledigheid te bieden. Het onderzoek naar oude wegeninfrastructuur is pas
een aantal jaren oud, interesse voor watererfgoed is betrekkelijk nieuw.
Waterbodems zijn nog niet overal op de archeologische verwachtings- en
waardenkaarten meegenomen.
Archeologische onderzoek "Grote Empelse Sluis" 2003
Voorbeelden van archeologisch onderzoeken in Noord-Brabant die te maken
hebben met maritiem cultuurlandschap zijn de vondsten van scheepswrakken
(Capelle, Cuijk, Grave, Moerdijk, Oss) , hergebruikt scheepshout in
havenkade ('s-Hertogenbosch), mogelijke sporen van scheepsbouw (Boxtel),
resten van een keersluisje en sluiswachterswoning (Schijf), resten van
een oudere havenstructuur (Bergen op Zoom, Breda, 's Hertogenbosch,
Zevenbergen) en beschoeiings- en brugresten (in de Tongelreep bij Aalst
en in de Keersop bij Bergeijk). Op het einde van de lezing werden
conclusies en aanbevelingen weergegeven: verdwenen water", waterbodem en
waterrand hebben archeologische waarde, zeker ook in Brabant. Er is geen
totaaloverzicht beschikbaar van deze waarden. Concept maritiem
cultuurlandschap is toepasbaar voor Noord-Brabant dit concept biedt een
integrale erfgoedbenadering. De archeologie levert een belangrijke
bijdrage aan kennis over maritiem cultuurlandschap. De waterbodem en
buitendijks erfgoed opnemen in gemeentelijk archeologie - en erfgoedbeleid.
Water verdient de aandacht op archeologische beleidskaarten. akke@waterfabriek.en
Verdronken maar niet vergeten
Bert Stulp is een gepensioneerd docent aardrijkskunde en auteur van 5
boeken over verdwenen dorpen. De natuurrampen hebben hele stukken
Brabants land van de kaart gewist. De vele stormvloedrampen hebben
Nederland geteisterd en gevormd zoals het er nu uit ziet. Onder het
water in de modder, ligt veel geschiedenis verborgen. Bert Stulp heeft
veel informatie boven water gehaald. Bert maakte tijdens zijn lezing
online gebruik van zijn website,
het was voor het NBAG een noviteit.
Met uitzondering van de hiervoor genoemde computerproblemen werkte het
fantastisch.
Bert behandeld eerst zijn definitie van een verdronken dorp. Het moet
gaan om een nederzetting, alle gebouwen moeten verdwenen zijn,
uitgezonderd de kerktoren, het dorp is op de locatie niet herbouwd en
als het dorp op dezelfde locatie is herbouwd dan met tussenperiode van
40 á 50 jaar. De provincie Noord-Brabant telt vier regio's waar meerdere
dorpen zijn verdronken. Van elke regio werden de verdronken dorpen kort
behandeld waarbij vooral aandacht werd besteed aan de locatie (voor
zover bekend). In totaal behandelde Bert 22 verdronken dorpen in Brabant.
Deel van de kaart op de website
Bert Stulp
In het Verdronken land van Zuid-Beveland lagen voorheen 15 dorpen en één
stad met de naam Reimerswaal. Deze stad was destijds op twee na de grootste
stad van Zeeland. Het gebied heette toen Watering beoosten Ierseke of
Oostwatering. In 1530 werd het gebied zwaar beschadigd door de St. Felixvloed
(St. Felix quade Saturdag), maar nog niet verwoest. Karel V gaf zelf opdracht
tot herbedijking. Betaald door dorpelingen die juist alles waren kwijtgeraakt.
Strenge maatregelen werden afgekondigd maar men had geen geld. Na 1 jaar
stokten daarom de werkzaamheden. Karel bemoeide zich er niet meer mee. Twee
jaar later, de 2e Allerheiligen-vloed, werden alle gedane werkzaamheden door
de zee tenietgedaan. De bevolking vluchtte massaal. Het gebied werd opgegeven,
behalve Reimerswaal en het meest zuid oostelijke deel. Die kwamen nu in
frontligging van de zee. Pas in 1551 (St. Pontiaans-vloed) en daarna nog 1570
(3e Allerheiligenvloed) is ook dit gebied verwoest. Al in 1465 heeft er een
proces plaats gevonden bij het Hof van Holland tussen de Grote Gelanden en de
ambachtsheren van de dorpen. Bijna geheel door grote gelanden gewonnen. Hier
ligt de oorsprong van de latere verwoesting. Het meest oostelijke deel van dit
gebied ligt nu op Brabants grondgebied voorheen lagen daar een 5 tal dorpen
t.w., Assemansbroek of Broeke, Creke, Steenvliet en Agger 2. Er zijn twee Aggers
bekend de jongste werd in 1471 een parochie. Agger 1, voor eerst genoemd in 1187,
ligt in het uiterste zuidoosten van dit gebied en is veel eerder verdwenen.
Waarschijnlijk bij de stormvloed van 1288 (St. Aagthenvloed) of in 1287
(St. Luciavloed). Bij Steenvliet lag een klein gehuchtje Looketers. Het dorp
Assemansbroek of Broeke lag erg laag en is daarom vaak beschadigd door
overstromingen. De bevolking was daardoor sterk verarmd. Vlakbij lag het gehucht
Michole. Bij bagger werkzaamheden in 1969 werden de funderingsresten van de
kerktoren gevonden in de dijk die moest verdwijnen t.b.v. haven Bergen op Zoom.
Er werd een groot gat gegraven en de restanten werden gedumpt! Bij het dorp Creke
lag de sluis die bij de stormvloed van 1530 als eerste uit de dijk werd geslagen
waardoor de overstroming van de Oostwatering is begonnen. Bij het herstel van de
dijk zijn hier 2 barakken vol met slapende dijkwerkers midden in de nacht door een
dijkval in het water terecht gekomen waardoor alle arbeiders verdronken. Tevens
was zes weken van herstel in één keer tenietgedaan.
Het tweede gebied, het Verdronken land van het Markiezaat van Bergen op Zoom,
was het meest westelijke deel van Brabant. In 1287 afgesplitst van Baronie
van Breda en in 1795 opgeheven. En in 1801 verkocht aan Bataafse Republiek.
Het gebied was laaggelegen en na 1532 ontbrak de buffer van de Oostwatering.
Het Markiezaat kwam direct aan zee te liggen en had veel last van
overstromingen. Een aantal dorpen zijn daardoor verdwenen. Op de website
laat Bert de dorpen zien. Het zijn van noord naar zuid: Koeveringe, Polre,
Borgvliet, Hildernisse en (Oud)Ossendrecht. Er blijkt een voorganger van het
huidige Ossendrecht geweest te zijn. De kerk stond een eind verwijderd van
het dorp op hoger land. D de kerk staat er nu nog. Bij Borgvliet en
Ossendrecht zijn vraagtekens te plaatsen over verdwijning door overstroming.
Het gehucht Vijhuizen lag vlakbij Borgvliet. In Borgvliet zijn veel
pottenbakkerijen geweest. Ten noorden van oude dorpskern zijn in jaren '60
van de vorige eeuw resten van pottenbakkerijen uit 15e eeuw gevonden.
Hildernisse lag continu overhoop met naburig klooster Emmaus over de kosten
van het dijkonderhoud. Er is nu nog één boerderij over.
Het derde gebied wat Bert liet zien is het Noordwestelijk deel van Noord-Brabant.
Het was in middeleeuwen een uitgestrekt laagveengebied. Om het gebied lagen
slechts lage dijken, die bij elke storm wel een keer doorbraken. Het gebied was
dus zeer dunbevolkt. In de dorpen werd veel aan moernering gedaan. De kerk lag
veelal op een verhoging en diende als vluchtplaats. Er is een document bewaard
gebleven uit 1285 waarin een groep Dominicaner monniken uit Zierikzee van hun
overste uit Antwerpen toestemming kregen om de jaarlijkse termijn(bedeltocht)
te houden. In deze opsomming stond precies vermeld welke plaatsen ze
achtereenvolgens zouden aandoen: Zache, Valkenberg, Niervaart, Striene, Wieda,
Wieldrecht, Dubbelmonde en Driemilensis. De eerste drie dorpen lagen in
Noordwestelijke gebied. Verder naar het oosten lag nog Zonzeel (nu bekend van
de file berichten). Dat dorpje bestond in 1285 nog niet. Niervaart
(Nieuwe Vaart) in 1290 voor het eerst vernoemd, lag in polder de "Grote Ketel"
tussen Klundert en Zevenbergen en wel vlak bij de boerderij De Grote Ketel.
De Nieuwe Vaart was waarschijnlijk een waterweg om een bocht in het riviertje
de Mark af te snijden. De bewoners leefden voornamelijk van de moernering.
Verder was het dorp in die tijd een bekend bedevaart dorp. Ook dit leverde
inkomsten op. In 1420 verwoeste een enorme brand grotendeels Niervaart en in
1421 werd Niervaart bijna geheel verwoest door de Elisabethvloed. Toch werd het
dorp weer herbouwd. In 1436 nog grote uitgaven aan Den Huyse op die Niervaart.
Omdat de dijken niet goed hersteld werden moest het dorp het toch ergens na 1536
opgeven.
Het vierde gebied De Grote Waard (land van Altena) is in 1421 door de 2e St
Elisabethvloed overstroomd. Daarna kwamen nog meer overstromingen met als
sluitstuk de derde St. Elisabethvloed van 1424. Het centrum van dit gebied is
het zwaarst getroffen. Dit lag ten zuiden van Dordrecht (Biesbosch). Meer naar
de randen toe waren de gevolgen minder sterk. Eén van die randgebieden was het
Brabantse Land van Altena. Daar zijn een aantal dorpen verdronken zoals
Almsvoet/Almonde, Drimmelen, Eemskerk, Heeraartswaard, Dussen Munsterkerk 1,
Dussen Muilkerk en Almkerk. Drimmelen is een dorp in Grote Waard, verdronken
in 1421 of iets later verlaten. Ongeveer in midden van driehoek Dordrecht,
Gorinchem en Breda en van elke stad ca. 3 mijlen verwijderd (ca. 15 km). Dat
zou de naam Drimmelen verklaren. Drimmelen werd eind 10e eeuw al genoemd in
een brief van Keizer Otto II. Het heette toen Trumella. Na verdrinking is het
herbouwd op enkele km's afstand. Nieuw-Drimmelen is gebouwd op ongeveer zelfde
locatie als verdronken Drimmelen. De huidige locatie van Heeraartswaarde of
Herradeskerke moet gezocht worden in het huidige dorpje Hank. De locatie van
Eemkerk moet gezocht worden in de Brabantse Biesbosch in de omgeving van het
Steurgat en de Nerzienweg in Werkendam. Almkerk is de enige plaats die op
dezelfde plek is herbouwd en waarvan de toren nog stamt uit het tijdperk van
vóór 1421. Dussen Munsterkerk ondervond veel schade van de Sint-Elisabethsvloed
van 1421. De Munterkerk verdween in de golven en ook het dorp Muilkerk
ondervond veel schade. In 1461 werd de Kornsedijk aangelegd en begonnen de
inpolderingen. In 1680 kwam de Zuidhollandse Polder, ten westen van Dussen,
gereed. In 1634 werd reeds opgemerkt dat; buijten dijcks gestaen heefft de
parochiekercke van munsterkerk ende dat soo wij altijd gehoort hebben, op
seeker stuk lands tegenwoordelijk sijnde wijland genaemt het kerkckhof. Deze
plaats, gelegen tussen de Kalversteeg en de Oude Straat in de Zuidhollandse
polder, is waarschijnlijk de plaats waar de Munsterkerk heeft gestaan.
Verdronken maar niet vergeten. Momenteel zijn verschillende dorpen (vrijwel)
vergeten. Het zou mooi zijn om dat te veranderen. Daar waar de locatie van
dorp is aangetoond (restanten kerk of kerkhof) zou een informatie paneel
geplaatst moeten worden. Dit is al bij één gebeurd namelijk.: Niervaart
Van loshout naar vissers vaartuig
Joep Verweij is Maritiem archeoloog bij Veramar Archeologie, mede namens
ADC ArcheoProjecten. Wat te doen als een stapel oud los scheepshout op de
deurmat wordt neergelegd met de vraag of er nog iets kan worden gemaakt van
het fragmentarisch geheel? Dit is het soort uitdaging waar een maritiem
archeoloog graag op ingaat. De toehoorders werden meegenomen in het
gedachteproces dat leidde tot de reconstructie van het oorspronkelijke
vaartuig. Het vaartuig is een representant van een bedrijfstak die in de
eerste helft van de twintigste eeuw definitief ten onder gaat, namelijk de
beroepsvisserij in de rivieren rond Heerewaarden. Het beeld van de trotse
riviervisser die ooit leefde met het seizoensritme van de natuur blijft
echter bestaan.
Beroepsvissers op de zalmschouw
Joep ging eerst in op reeds bekende maritieme projecten,
de allereerste scheepsopgraving in Nederland door professor Reuvens in
Brabantse Capelle 1822, de rivieraak in de Lithse Ham in 1981 ontdekt
door de archeologische werkgroep van de Heemkundekring Maasland op de rand
van een grote zuigput in de Lithse Ham nabij het dorp Kessel uit de 13e tot
15e eeuw, de twee rivieraken bij Grave 2008 uit de 13e en 17e eeuw en de
tjalk bij Moerdijk 2006 uit de 19e eeuw. Om uiteindelijk te komen in het
buurschap 't Wild, gemeente Oss. Hier werd in de uiterwaard De Paaldere het
wrak van een bootje ontdekt. In de zomer van 2008 vindt ontgronding plaats
als onderdeel van een project om natuurvriendelijke oevers aan te leggen en
om mogelijkheden tot waterberging te creëren. Tijdens het graafwerk komt
hout mee naar boven, dat naderhand in fragmenten wordt gevonden door
amateurarcheologen, zoals dhr. Anton Verhagen. Hij herkent in de
houtfragmenten de restanten van een scheepswrak.
Fragmenten scheepshout op de vindplaats nabij buurtschap het wild
Met de grondradar is de locatie van het wrak bepaald. Het wrak ligt binnen
een oppervlak van 6 bij 15 meter in de grond op een diepte van 2 meter onder
het maaiveld. Daarna werden alle houtfragmenten onderzocht en de bruikbare
delen gescheiden. Uit de hout fragmenten kon een visbun onderscheiden worden,
deze heeft op de boot dienst gedaan. In de visbun is een laagje water aanwezig
waarin vis levend bewaard kan worden. Dode vis bederft snel en ijs was een
luxegoed dat de visser van weeleer niet tot zijn beschikking had. Met de visbun
kon een visser dus langer op het water blijven, en hoefde hij niet na iedere
vangst een markt op te zoeken. De constructiedetails werden nauwkeurig
onderzocht. Met deze gegevens werd een reconstructie ontworpen.
Op basis van de spanten kon de vorm van de zijkant worden bepaald. Vervolgens
konden de aanwezige gangen (huidplanken) daarop worden gepast. Dat leverde een
reconstructie op van de dwarsdoorsnede in het middenschip. Vanzelfsprekend
moeten de pengat- en nagelgatpatronen kloppen bij het op elkaar passen van de
houtdelen. Het valt op dat de bodem plat was. Er was dus geen sprake van een
kiel. Als de dwarsdoorsnede bekend is weten nog niets van de langsdoorsnede.
Bij het ontbreken van houtfragmenten uit voorkant of achterkant (die zitten
immers nog in de grond) is dit ook niet te achterhalen. Er was echter een plank
aanwezig met constructiedetails die wezen op een vlak oplopende voorkant ofwel
heve. Denk aan de platte voorkant van een schouw. Op een huidplank werden
spijkerpennen aangetroffen. De houten pennetjes zijn een opvulling van gaten,
die zijn ontstaan bij het aanbrengen van houten klampen tijdens de bouw. Die
klampen bevestigden opeenvolgende huidplanken aan elkaar totdat de spanten
werden aangebracht. In feite werd eerst de huid gebouwd en daarna het binnenwerk.
Deze 'huid eerst' bouwwijze met klampen is historisch gezien een typisch
Hollandse traditie. Om het schip waterdicht te maken blijkt mosbreeuwsel te zijn
gebruikt. Eveneens een typisch Nederlandse gewoonte. Het schip is dus
waarschijnlijk lokaal gebouwd. Het was een schouwachtig of hybride type vaartuig.
Dimensies: ongeveer 6 meter lang bij 1,70 breed. De hoogte is ongeveer 70 cm
geweest. Uit onderzoek blijkt dat de boot ergens tussen 1726-1815 gemaakt is.
Al in de Middeleeuwen tot ver in de 16e eeuw was de zoetwatervisserij als beroep
economisch gezien minstens zo winstgevend als de zoutwatervisserij.
De riviervisserij ving trekvis zoals de fint, elft, houting, steur(tot WOII),
zalm (na WOII), prikken, aal en spiering. In de 19e eeuw begon de visstand sterk
terug te lopen in het kielzog van de industriële revolutie. Er trad in toenemende
mate vervuiling op van het rivierwater. Bovendien nam het aantal waterwerken,
zoals sluizen en dammen snel toe. Het doel van deze nieuwe gemechaniseerde
infrastructuur was om het overstromingsrisico van rivieren beter te beheersen.
Tenslotte werden rivieren gekanaliseerd om de gemechaniseerde vrachtvaart van
dienst te zijn, en om de waterafvoer van de Maas te verbeteren. De deltawerken
waren de laatste en grootste hindernis voor de trekvis. Alleen de paling wist
nog steeds als glasaal de rivieren binnen te dringen. Dit was dan ook de
doodsteek voor de visserij op de rivieren. De riviervisser leefde in armoede met
het seizoensritme van de natuur, en moest hard werken net als de Brabantse boeren
op het land. Zodra de vis de rivier optrok werd er gevist. In de nacht kookten en
sliepen de vissers op of naast hun vaartuigen. De riviervisser was onderdeel van
een trotse gemeenschap van beroepsvissers. Het buurtschap 't Wild was nauw
verbonden met de grote vissersgemeenschap in Heerewaarden. Heerewaarden lag
gunstig op een eiland in de samenvloeiing van Maas en Waal. De riviervissers
konden zowel op de Waal als de Maas vissen. Oorspronkelijk waren er drie open
verbindingen tussen Maas en Waal. Twee ervan werden in 1729 gesloten. Op een
kaartje uit 1773 is de laatste open verbinding nog te zien, maar die werd gesloten
in 1856. De plaats waar de boot gevonden is lag op een zandplaat midden in de Maas,
een aantrekkelijk plek als visstek. Als laatste geeft Joep een aanbeveling om de in
de grond liggende restanten te lichten, om het verhaal te completeren.
Een waterig uitstapje in Brabant
Boudewijn Goudswaard is senior adviseur en specialist maritieme archeologie bij
The Missing Link.
De titel van de lezing is; Onderzoek naar een Romeinse Brug
tussen Cuijk en Mook in de Maas en de potentie van Brabant onder water.
Boudewijn laat de aanwezigen meegaan naar de plek waar de brug in Cuijk gelegen
heeft. Op een oude Romeinse wegenkaart was de brug weergegeven. De brugdelen
hebben jaren lang, verscholen, in het Maaszand gelegen. Echter door de kanalisatie
en krachtige scheepsschroeven kwamen er steeds meer delen vrij te liggen. Het was
een noodzaak om alles goed en nauwkeurig vast te leggen.
Boudewijn Goudswaard
Vele interessante rapporten
en reconstructies zijn er daarna gemaakt. Aan de hand daarvan laat Boudewijn zien
hoe de brug constructief eruit heeft gezien. Daarnaast gaat de spreker vol elan in
op hoe je het erfgoed beter kunt exploiteren. Zoals de website de The Missing Link
aangeeft helpt deze het erfgoed beter benutten voor ruimtelijke ontwikkelingen. Zij
zorgen voor kostenbesparing op onderzoek en waarde toevoeging door erfgoed in te
zetten voor versterking van de identiteit of het imago van uw gebied of gemeente.
De voormalige Romeinse brug bij Cuijk blijft boeien. De laatste tijd heeft vooral
de 3-d technologie bijgedragen tot een prachtige visualisatie van de bouw en ligging
van de brug bij Cuijk aan de Maas. Wat Boudewijn met zijn Ipad laat zien is helemaal
top. De archeologische en historische gegevens van Cujik zijn middels een programma
ingevoerd. Door virtueel met de Ipad op de locatie in Cuijk te gaan staan, en de
Romeinse tijd in te stellen, kun je door zelf rond te draaien van het toenmalige
uitzicht genieten.
sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter van het NBAG de studiedag af met dank aan alle
betrokkenen. Met ca. 50 aanwezigen, de hoge kwaliteit van de lezingen die alle
uitstekend geïllustreerd werden en een goede verzorging door Café-zaal 't Vrijthof
kunnen we weer op een zeer geslaagde studiedag terugkijken.
Namens het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap,
Peter van Nistelrooij