Van WOII tot Caesar: Archeologie van Oorlog en Conflict in Brabant
Verslag studiedag 03-04-2016
Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Van WOII tot Caesar: Archeologie van
Oorlog en Conflict in Brabant",
gehouden in café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd door het
Noord-Brabants Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
De dagvoorzitters Richard Jansen en Eugene Ball openden om 10.30 uur de dag.
Conflicten zijn van alle tijden! Daarentegen staat het archeologisch onderzoek
naar schansen uit de Tachtigjarige Oorlog, vestingwerken uit de late middeleeuwen
en slagvelden uit verschillende perioden nog in de kinderschoenen. Daar komt
echter langzamerhand verandering in en dus is de 69e studiedag van de NBAG gewijd
aan Conflictarcheologie. Aan de hand van verschillende Brabantse vindplaatsen en
een enkel Limburgs voorbeeld geven de vijf presentaties een beeld van de
ontwikkeling van het archeologisch onderzoek naar oorlogen en conflicten door de
tijd heen, inclusief de meerwaarde van dit onderzoek. De archeologische neerslag
van kampen, slagvelden en verdedigingswerken zijn stille getuigen van traumatische
gebeurtenissen die destijds een enorme impact moeten hebben gehad. Soms zijn die
plekken nog herkenbaar in het landschap en behoren ze tot ons collectieve geheugen,
soms zijn het nieuwe ontdekkingen bij archeologisch onderzoek. Beginnend met WOII
gaan we terug in de tijd langs verschillende conflicten die zich op Brabantse bodem
hebben afgespeeld om te eindigen met de recente, spectaculaire ontdekking van de
resten van de oudst bekende veldslag in Nederland. De strijd tussen Germaanse
stammen en de legioenen van Caesar bij Kessel.
Wat wordt daar opgeblazen? We weten het niet....
Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Brabant en Noord-Limburg.
De eerste spreker Jos van der Weerden is als senior archeoloog werkzaam bij BAAC
(Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te
's-Hertogenbosch. Hij heeft een ruime ervaring met archeologische opgravingen van
IJzertijd tot Tweede Wereldoorlog.
De archeologie van de Tweede Wereldoorlog, of breder, conflictarcheologie, staat
de laatste jaren steeds meer in de belangstelling. Werden de sporen uit deze periode
voorheen veelal als verstoring aangemerkt, tegenwoordig is er volop belangstelling
voor het Nederlandse krijgsverleden. Dit hangt mogelijk samen met het langzaam
wegvallen van de generatie die de oorlog als (jong)volwassene heeft meegemaakt.
Hierdoor verdwijnen de scherpe kantjes van de oorlog, maar ook de ooggetuigenverhalen
en een grote hoeveelheid informatie. De ervaring leert ons dat deze informatie lang
niet altijd in boeken en op het internet is opgeslagen. Wel worden de gegevens steeds
makkelijker te raadplegen, vooral dankzij het voorgenoemde internet. Zo zijn
bijvoorbeeld gevechtsrapporten, dagboeken en kranten uit de oorlog vaak online te
raadplegen. Aan de hand van een aantal Brabantse voorbeelden (en een enkel Limburgs)
wordt een beeld geschetst van de evolutie van het archeologische onderzoek naar de
periode van de Tweede Wereldoorlog. Tevens werd duidelijk gemaakt wat de meerwaarde
van dit onderzoek is. In veel gevallen zal het slechts een aanvulling zijn op de al
bestaande bronnen, maar diverse malen komen er ook nieuwe en verrassende feiten naar
voren, die vooral voor de lokale geschiedschrijving van belang kunnen zijn. Het
verhaal van het Venlose kazernekwartier laat duidelijk zien wat er met een
multidisciplinaire aanpak voor resultaten te bereiken zijn.
Jos van der Weerden
De Belgische Opstand in Brabant. Een kampement uit 1830-1839 in Rijen
De tweede spreker, Drs. Jan Roymans is als senior projectleider verbonden aan het Archeologisch Adviesbureau B.V. Raap.
Militair Kamp Rijen; een stad van linnen en heideplaggen. Culturele, religieuze,
politieke en economische verschillen gaven aanleiding tot het conflict gekend als
de Belgische Opstand met als resultaat de opsplitsing van het Verenigd koninkrijk
van Willem I. Een breekpunt, gepaard gegaan met de laatste aanvalsoorlog van Nederland:
de zogeheten Tiendaagse Veldtocht gevolgd door een jarenlange patstelling alvorens het
grote Koninkrijk der Nederlanden, op dat moment niet ouder dan 15 jaar, uiteenvalt in
drieën: Nederland, België en Luxemburg. Gedurende de periode 1830/1 - 1839 bevonden zich
veel manschappen en legeronderdelen in het zuiden van ons land. Die verblijven in de
vestingsteden, zijn in kantonnement of verblijven tijdelijk in een groot tentenkamp om
zich voor te bereiden op een oefening in groter verband of komende campagne. Van die
veldkampen bevond zich er één nabij Rijen en één nabij Oirschot. Als primair doel voor
de militaire kampen gold het oefenen van de hogere bevelhebbers in de zogenaamde
bewegingsleer en in het gelijktijdig doelmatig aanwenden van de verschillende wapensoorten.
En dat bij voorkeur op weinig of niet bekend terrein. Gelijktijdig is zij een leerschool
voor de samenstellende delen van een legerkorps. Het oefenen met gecombineerde wapensoorten
heeft het voordeel dat men elkaars karakteristieken, tactiek en bewegingsvermogen leert
kennen. Het is daarom niet verwonderlijk dat bij het kamp een oefenveld hoorde. Een van de
reden om het kamp in Oirschot en Rijen aan te leggen was de aanwezigheid van grote
heidevelden waar men ongehinderd kon oefenen. De aanwezigheid van de vele militairen hebben
ongetwijfeld hun sporen nagelaten in het Brabantse landschap. Van het kamp in Rijen is een
historische kaart bekend waarop de inrichting van het kamp schematisch is weergegeven.
Het kamp was bijna 1,7 km twee kilometer lang en een paar honderd meter breed. De ligging
van de tenten onderstreept de militaire hiërarchische structuur. De basis van de Pyramide
bestaat uit rijen van vierkante en ronde tenten waar de gewone soldaten in grote getalen
waren ondergebracht. De laag daarboven wordt gevormd door tweepersoonstenten van officieren
en onderofficieren. De bovenste laag bestaat uit grote tenten waar de bevelhebbers van ieder
bataljon waren ondergebracht met in hun midden de tent van de prins. In het kamp waren
allerlei voorzieningen aanwezig zoals waterputten, latrines wagenparken, een ambulance, een
intendance marktkranen, kantines een slachterij, ingegraven gaarkeukens en plaatsen waar
geloofsdiensten bijgewoond konden worden. Tijdens de oefeningen verbleven in het militaire
kamp van Rijen tot over tienduizend mensen, militairen en burgers. De aanwezigheid van zulke
grote getalen in het veld moeten niet alleen hun sporen in archieven, maar ook in het
bodemarchief hebben nagelaten. Zeker als men beseft dat vele voorzieningen waren opgebouwd
met zand en heideplaggen. Daarvan resteren wellicht nog diverse zichtbare en
hoogstwaarschijnlijk ook onzichtbare sporen in het landschap. Deze sporen behoren tot het
domein van de archeologie. Hoogtemetingen worden regelmatig gebruikt om archeologisch reliëf
inzichtelijk te maken. Recent zijn zeer gedetailleerde hoogtegegevens beschikbaar gekomen.
Deze hoogtegegevens zijn verzameld door middel van laserhoogtemeting. Bij deze techniek vuurt
een scanner vanuit een helikopter of vliegtuig laserlicht af op het aardoppervlak. Door de
looptijd van het gereflecteerde licht te meten, bepaalt de scanner de afstand tussen het
aardoppervlak en het vliegtuig. Het instrument scant al vliegend een strook land onder het
vliegtuig. Door computerbewerkingen van deze gedetailleerde hoogtegegevens is het mogelijk om
minimale hoogteverschillen in beeld te brengen die in het veld niet of nauwelijks zichtbaar
zijn of door struiken of bomen worden gemaskeerd. Omdat na het verlaten van het kamp in 1839
nauwelijks werkzaamheden in het gebied hebben plaatsgevonden, zijn kleine hoogteverschillen
relatief goed intact gebleven. Met andere woorden, mogelijk zijn er in het huidige bos sporen
van het voormalige kamp die zich laten 'lezen' in het micro-reliëf. Uit een analyse van de
hoogtegegevens is door RAAP Archeologisch Adviesbureau de locatie van het kamp en verschillende
elementen daarvan exact gelokaliseerd. Door de historische kaarten te vergelijken met het
hoogtemodel zijn latrines, kookkuilen, wegen en zelfs kleine opgehoogde tentplaatsen van
soldaten in het veld achterhaald. Daarnaast laat het hoogtemodel ook uitgravingen en ophogingen
zien die niet op historische kaarten zijn terug te vinden. Met andere woorden het bodemarchief
in de bossen bij Rijen bevat informatie over de geschiedenis van het militaire kamp die niet in
papierenarchieven is te achterhalen. De bodem is dus een belangrijke kennisbron.
Jan Roymans
Brabant versus Gelre: Een uniek Italiaans vestingwerk in Ravenstein uit de 16e eeuw
Drs. Eric van der Kuijl en Ir. André Viersen bespreken het volgende onderwerp Brabant versus Gelre.
Een uniek Italiaans vestingwerk in Ravenstein uit de 16e eeuw
Eric van der Kuijl is eigenaar van Hamaland Advies. Hamaland geeft adviezen o.a. aan gemeenten op
het gebied van archeologie, ruimtelijke ordening en Milieu. André Viersen is werkzaam bij het Bureau
voor Bouwhistorie en Architectuur geschiedenis (BBA). Hij is bouwhistoricus en heeft bouwkunde
gestudeerd aan de Technische Universiteit te Delft. Zijn specialismen zijn kastelen en andere
historische verdedigingswerken.
Graafwerkzaamheden in de periode 2012-2014 hebben aan het licht gebracht dat binnen het terrein
van het aarden bastion Famars (1621) omvangrijke restanten van een oudere voorganger zijn gelegen.
Het blijkt een bolwerck naar oud-Italiaans model te zijn. Dendrochronologisch onderzoek heeft
uitgewezen dat het bolwerck uit 1509 stamt. Het bolwerck bestaat uit stenen ruimten, overdekt met
aarde, teneinde de muren te beschermen tegen kanonvuur. Het vestingwerk bestaat uit twee
geschutskelders, twee kazematten met in het midden een grote ovale verblijfsruime, waarvan de
ingang reeds in 1988 werd blootgelegd. Het geheel was grotendeels omgeven door een ter plaatse niet
meer herkenbare (stads)gracht. Ten tijde van de aanleg van het vestingwerk was Philips van Kleef de
baas in de soevereine heerlijkheid Land van Ravenstein. Hij leefde van 1456-1528 en noemde zich van
1492 tot zijn dood 'Heer van Ravenstein'. Van 1499 tot 1506 was hij tevens gouverneur van Genua,
zodat aannemelijk is dat hij in Italië de inspiratie opdeed voor de vernieuwing van de fortificatie
van Ravenstein. Teneinde het vestingwerk te onderscheiden van het bastion Famars heeft de ontdekker,
in overleg met het stichtingsbestuur, gekozen voor de naam Philips van Kleef-bolwerck. Thans werkt de
stichting aan de ontwikkeling van een project dat het unieke bolwerck herkenbaar en beleefbaar houdt
voor het publiek. Meer over het vestingwerk van Ravenstein is te vinden op: www.vestingravenstein.nl
In april 2014 vonden in de tuin van professor Van Mourik aan de Van Coothweg te Ravenstein omvangrijke
opgravingen plaats. In eerdere jaren waren daar stukje bij beetje bakstenen restanten van een omvangrijk
vestingwerk ontdekt. Naar nu blijkt, dateert dat vestingwerk uit de tijd van Philips Van Kleef.
Ravenstein was omstreeks 1500 van groot strategisch belang: het lag op de grens van het hertogdom Gelre
en het Bourgondische hertogdom Brabant. Onderdeel van het archeologisch onderzoek is het zorgvuldig in
kaart brengen van de restanten.
Dat werk is naar alle tevredenheid verricht door Bouwstudio PelserHartman te 's-Hertogenbosch.
PelserHartman is een professioneel 3D laserscanning-bedrijf, dat met de modernste apparatuur de zichtbare
en bereikbare delen van het vestingwerk heeft vastgelegd. Het betreft een volledige scanopname met
fotomateriaal; dit alles is verwerkt tot een geregistreerde pointcloud met een trueview in kleur. Door
middel van orthofoto's (ter vervanging van het ouderwetse tekenwerk) maakte PelserHartman bovendien een
bovenaanzicht en zeven doorsneden van het vestingwerk. Voor de onderzoekers van de opgraving en voor de
opdrachtgever, het bestuur van de Stichting Vestingwerken Ravenstein, was het mogelijk om aan de hand van
de opnamen van PelserHartman de restanten realistisch te bekijken vanuit de standpunten van de scanner.
Het is een belangrijke hulp is bij het interpreteren van het werk. Daarnaast heeft het bedrijf met de
scans natuurlijk ook precies en in detail de staat van het vestingwerk vastgelegd, nadat het na 400 jaar
weer het daglicht zag. Deze gegevens kunnen van groot belang zijn voor wetenschappelijk onderzoek van de
generaties na de onze. Het imposante bakstenen muurwerk blijkt naar oud-Italiaans model te zijn, dateert
zoals blijkt uit dendrochronologisch onderzoek van omstreeks 1509 en bestaat uit een gedeeltelijk nog
overwelfde geschutskazemat, met forse bakstenen schiettrechter. Achter de kazemat ligt een voorheen
overkluisde afwachtingsruimte, waaraan voorheen een tweede kanonkazemat gelegen was. Wellicht is deze
laatste kazemat vrijwel geheel afgebroken.
vlnr Eric van der Kuijl, Ir. André Viersen en Richard Jansen
Vechten om Eindhoven tijdens de Opstand. Archeologische wapenvondsten uit de stads- en kasteelgrachten
De vierde spreker, Drs. Nico Arts, is werkzaam als stadsarcheoloog bij de Gemeente Eindhoven en inmiddels een bekende spreker bij het NBAG.
Tijdens de Opstand (de Tachtigjarige Oorlog, 1568-1648) speelt Eindhoven een rol in de strijd tussen
de Spaanse koning en de opstandige Staatse gewesten. Een centrale plaats in die oorlog is het Kasteel
van Eindhoven. Dit kasteel (in de stadskern, op de hoek van de Ten Hagestraat/Vestdijk) is in de
vijftiende eeuw gebouwd, de laatste bovengrondse overblijfselen worden in 1676 opgeruimd. Tijdens
opgravingen op het kasteelterrein, maar ook elders in de stadskern, zijn afgelopen decennia veel
archeologische voorwerpen uit de Tachtigjarige Oorlog aangetroffen. Het zijn de stille getuigen van
een vreselijke tijd in de stadsgeschiedenis.
Eindhoven anno 1583
De archeologische vondsten bestaan uit allerlei wapens (zwaarden, hellebaard, dolken, spiespunten,
kanonskogels, een mortiergranaat, loden kogels, gietmallen voor kogels, een pistool, ontplofte vuurwapens,
kruithoorns). Ook is er slachtafval van honden en de schedel van een man die met zwaard en kogel is gedood.
Naast de archeologie zijn er ook veel historische gegevens. In de jaren 1576-1642 is het kasteel afwisselend
in handen van Spaanse en Staatse troepen. Een van die veroveringen vindt plaats op 7 september 1581, er
worden die dag meer dan 600 mensen gedood. In het voorjaar van 1583 wordt de stad 2 maanden belegerd. Door
voedseltekort worden zelfs honden en katten gegeten. Kort daarna wordt de stad door de Spanjaarden verkleind
om deze beter te kunnen verdedigen. Er worden nieuwe grachten en wallen aangelegd.
Nico Arts staand zittend Nico Roymans
Caesar in Brabant? Een veldslag tussen Romeinen en Germanen bij Kessel
De laatste spreker Nico Roymans is sinds 1998 hoogleraar West-Europese Archeologie aan de Vrije Universiteit
te Amsterdam. Zijn specialisatie is de archeologie van Keltisch-Germaanse samenlevingen in de late prehistorie
en hun integratie in het Romeinse rijk
In Boek IV van zijn De Bello Gallico beschrijft Caesar zijn uiterst gewelddadige optreden tegen twee Germaanse
stammen, de Tencteri en Usipetes, in het voorjaar van 55 v.Chr. Deze groepen waren kort daarvoor massaal in het
Nederlandse rivierengebied de Rijn overgestoken en vroegen Caesar toestemming om zich daar te mogen vestigen. Dit
verzoek om asiel werd geweigerd, waarna Caesar met zijn volledige troepenmacht van 8 legioenen en cavalerie tegen
de Germanen ten strijde trok. Na de verovering van het Germaanse kamp bij de samenvloeiing van Maas en Rijn (lees
Waal) werd de vluchtende bevolking, inclusief vrouwen en kinderen, massaal afgeslacht. In totaal zou het gaan om
430.000 personen, doch dit aantal is ongetwijfeld enorm overdreven. Maar als je de vergelijking maakt met Caesars
troepenmacht van ongeveer 35.000 personen en een gelijkwaardige troepenmacht van de Germanen met daarbij een
gemiddeld aantal vrouwen en kinderen, dan kunnen het misschien wel 115.000 personen zijn geweest. Zijn ze dan
allemaal vermoord zou je dan kunnen afvragen. Als je dit aantal weer vergelijkt met grote massa slachtingen van
mensen waarvan wel de aantallen slachtoffers bekend zijn dan kun je een percentage van ongeveer 40-50% aanhouden.
Dus het nog steeds enorme aantal van 60.000 slachtoffers zal best wel juist kunnen zijn.
De meest waarschijnlijke plaats waar de slachting heeft plaatst gevonden is bij Kessel/Lith. Er zijn daar door
amateurarcheologen in een oude rivierbedding grote hoeveelheden menselijke botten en wapens gevonden. De vele
gevonden Germaanse wapens zijn goed te determineren. De beenderen zijn nauwkeurig onderzocht. Er zijn schedels
gevonden met doorboringen met vierkante gaatjes. Die gaatjes komen overeen met de punt van een Romeinse
werpspeer (pilum). Ook zijn beenderen op strontium onderzocht. Strontium in botten verraadt de herkomst menselijke
resten. Het scheikundig element strontium zit overal in de bodem en komt via de voeding ook in dieren en mensen
terecht. Het menselijk lichaam slaat strontium op zoals calcium: via de bloedstroom wordt het in ons skelet opgenomen.
Elke geologische ondergrond heeft zijn ouderdom en chemische samenstelling en daarmee ook zijn eigen signatuur voor
strontium. Het blijkt dat de onderzocht beenderen niet afkomstig zijn uit de omgeving van Kessel/Lith.
Vermoedelijke troepenbewegingen
Sluiting
Rond 16.30 uur sluiten de dagvoorzitters van het NBAG de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.