Beekdalen, schatkamers van het verleden
Verslag studiedag 06-11-2011
Verslag van de najaarsstudiedag: "Beekdalen, schatkamers van het verleden",
gehouden in Restaurant / Party- en Conferentiecentrum Ambiance te Veghel op
zondag 6 november 2011, georganiseerd door de Archeologische Sectie van het
Noordbrabants Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
Om 10.00 opent ing. Peter van Nistelrooij, voorzitter van de Archeologische
Sectie, de studiedag met een woord van welkom. Hij geeft het woord aan de
dagvoorzitter dr. Martin Meffert, provinciaal archeoloog van Noord-Brabant,
die het thema van de dag toelicht met een kort overzicht van de geschiedenis
van het archeologisch onderzoek in Noord-Brabant gedurende de laatste decennia.
Ontstaansgeschiedenis van de Noord-Brabantse beekdalen
Als eerste spreekt Jan Broertjes, geoloog, oud-voorzitter en huidig penningmeester
van de Archeologische Sectie. Hij behandelt de ontstaansgeschiedenis van de
Noord-Brabantse beekdalen. Hij begint met de definities van o.a. rivier, zijrivier,
beek, bovenloop en benedenloop. In de bovenloop van de rivier is er vooral sprake
van erosie, terwijl stroomafwaarts de sedimentatie de overhand krijgt.
Het klimaat speelt een grote rol. Door smeltwater wordt veel sediment
stroomafwaarts vervoerd waardoor riviervlaktes verzanden. Rivieren die in een
korte tijd veel water te verwerken krijgen zullen verwilderen en vertonen een
vlechtend systeem. In het klein gebeurde dit ook met onze Brabantse beken.
De beekdalen waren tijdens een ijstijd breed en ondiep. Relicten van deze brede
smeltwaterdalen bestaan nog. Bij een min of meer gelijk debiet zullen rivieren
en beken in het laagland meanderen. Met deze fenomenen hebben we in Nederland
van doen. De richting van de rivierloop kan door verschillende invloeden
veranderen. Door bodembeweging (tektoniek) moet een rivier zich soms aanpassen.
Zo is de Maas gedurende enkele honderdduizenden jaren afgegleden naar het oosten,
tot daar waar ze nu stroomt, als gevolg van scheefstelling van de Peelhorst
richting het oosten. Deze tektoniek heeft definitief de Maasloop vastgelegd.
Zandaanvoer door wind en water kan van grote invloed zijn op de rivier- en
beekloop. In Brabant heeft de late Weichselijstijd een grote invloed gehad op
de vorming van het landschap. Het zand dat vanuit het noordwesten (de Noordzee
lag droog) lange zandruggen opwierp met soms paraboolduinen, zorgde ervoor dat
de beken gedwongen werden andere routes te nemen. Met vele prachtige voorbeelden
op kaarten, waarmee hij de veranderingen in de beeklopen toelicht, verhelderde de
spreker zijn woorden.
Zo zien we dat de Aa ten noorden van Helmond zijn loop heeft verlegd naar het
westen. De Peelhorst drukte de Aa naar het westen, tussen de dorpen Geffen en
Nuland is daar nog een laagte te zien. Uiteindelijk stroomt de Aa nu nog verder
westelijk en mondt uit in de Dieze. Ook de Dommel heeft zich moeten aanpassen,
evenals de Reusel en de Beerze die zich hebben verlegd als gevolg van zandaanvoer
door de wind. In het westen van Brabant hebben de beken hun loop gewijzigd in
een meer westelijke richting als gevolg van de aanzuigende werking van de
lagere ebstanden in het zuidwesten. Lokale stroomversnellingen zijn van belang
als men gebruik wil maken van de energie van stromend water zoals met
watermolens, die daarom veel voorkwamen op de westelijke grens van de Centrale
Slenk. Dalversmallingen zijn gunstig om een beek over te steken. Men vond daar
voorden en bruggen waar bundels van landwegen bij elkaar kwamen. Al deze zaken
spelen voor de mens een rol bij de beken in Brabant.
Menselijk gebruik van beekdalen en methoden van archeologisch onderzoek
De tweede spreker is dr. Eelco Rensink, senior-archeoloog bij de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed. Zijn verhaal gaat over het menselijk gebruik van
beekdalen en methoden van archeologisch onderzoek om dit te documenteren.
Beekdalen en hun stroomgeulen werden tot voor kort, 10 jaar geleden, beschouwd
als archeologisch lege gebieden. Niets is minder waar, beekdalen in onze
zandgebieden zijn ware cultuurhistorische schatkamers. Het is te vergelijken
met de veel eerdere herwaardering van de esdekken als archeologische schatkamers.
Vele decennia lang richtte de aandacht van archeologen zich vrijwel uitsluitend op
de hoger gelegen gronden. Daar ligt immers het overgrote deel van de vroegere
nederzettingen en grafvelden.
Mede door hermeanderingsprojecten hebben
water- schappen, terreinbeheerders en erfgoedorganisaties de laatste jaren de
handen ineen geslagen. De spreker heeft het initiatief genomen voor een
vierjarig project waarin erfgoedzorg in beekdalen centraal stond. Elk beekdal
is uniek en moet met maatwerk aangepakt worden. Het onderzoek is inmiddels
afgerond en heeft ervoor gezorgd dat een dialoog op gang is gekomen tussen de
wereld van de erfgoedzorg en de werelden van waterbeheer en het natuur- en
landschapsbeheer. Het project is in 2008 afgesloten met de uitgave van een
bijzonder goed boek: Archeologie en beekdalen. Schatkamers van het verleden, bij
uitgeverij Matrijs te Utrecht. De spreker toont o.a. een erfgoedstrategie voor
het Leudal. In 2005 hebben Staatsbosbeheer en de RACM (nu RCE) gezamenlijk in
een rapport een cultuurhistorische visie op het gebied gepresenteerd. Het was
de eerste maal dat een dergelijke visie voor een beekdallandschap en natuurgebied
in Zuid-Nederland is uitgewerkt.
Archeologisch onderzoek van beekdalen in het Zuid-Nederlandse zandgebied
De derde spreker is drs. Jan Roymans, senior-archeoloog bij RAAP Archeologisch
Adviesbureau. De spreker behandelt het archeologisch onderzoek van beekdalen in het Zuid-Nederlandse zandgebied. Aan de hand van enkele fraaie voorbeelden maakt de spreker duidelijk dat het zeer
belangrijk is de archeologie niet alleen vast te leggen in een
publicatie maar ook de archeologie visueel herkenbaar te maken in
het landschap. Het landschap is de laatste 50 jaar sterk veranderd. Ook beekdalen
zijn hieraan niet ontkomen, Vooral ruilverkavelingen hebben geleid tot een sterke
uniformering van beekdalen. Om de waterhuishouding op de toenmalige
landbouwbelangen af te stemmen, zijn vele beken in Zuid-Nederland
rechtgetrokken, verbreed en uitgediept.
Een "fraai" voorbeeld is de Neerbeek. Door de versnelde afvoer van regenwater
naar beken en rivieren kunnen deze de pieken niet snel genoeg verwerken. Hierdoor
dreigen de benedenlopen te overstromen. Een tegengesteld effect doet zich voor in
de bovenstroomse gebieden. Door de versnelde afvoer treedt er verdroging op.
Momenteel is het tij aan het keren en worden de beekdal-landschappen hersteld.
Dit gaat niet altijd even zorgvuldig. Dat komt voornamelijk doordat men met
boringen bepaalt of er artefacten aanwezig zijn. En de kennis van beekdalen wordt
vooral verkregen uit historische kaarten, archieven en dergelijke. De spreker laat
met foto's en filmmateriaal enkele voorbeelden de revue passeren zoals de Romeinse
brug over de Tungelroyse beek bij Stramproy, de brug is prachtig gereconstrueerd.
De plaatselijke bevolking heeft de brug geadopteerd. In de Tungelroyse beek werd
bij Nederweert een skelet van een edelhert uit het vroeg Mesolithicum ontdekt. De
vondst wordt momenteel door een vier meter hoog kunstwerk, een gestileerd edelhert
uit plaatmateriaal weergegeven.
Verder toont de spreker de ontdekking van de Romeinse muntschat bij de Vlootbeek
te Montfort. De herinnering aan deze muntschat is nu weergegeven langs het
Pieterpad, dat in de buurt ligt, door middel van een vijftal grote rotsblokken
waarin muntmedaillions sterk vergroot zijn aangebracht. De rituele depositie van
de tien bronzen bijlen uit de Kleine Beerze bij Hoogeloon komt door veel aandacht
in de media vanzelfsprekend voor in de presentatie. De herinnering aan deze vondst
is in het landschap weergegeven door sterk vergrote, in cortenstaal uitgevoerde,
bijlen.
Romeinse villa van Hoogeloon en de nederzetting van Riethoven
De laatste spreker is dr. Henk Hiddink, senior-archeoloog aan de Vrije
Universiteit te Amsterdam. Zijn onderwerp is de Romeinse villa van Hoogeloon en
de nederzetting van Riethoven. Romeinse bewoning in het Kempische
beekdallandschap. Al meer dan 30 jaar geleden begon in Hoogeloon de opgraving
van een Romeinse villa op de Kerkakkers. De opgraving leverde prachtige
resultaten op en tot de dag van vandaag is de villa het enige zekere en
opgegraven exemplaar op de Noord-Brabantse zandgronden. Helaas zijn de
opgravingsresultaten uit het precomputertijdperk nog niet uitgewerkt en
gepubliceerd. Vele aantekeningen, lijsten en tekeningen moeten bestudeerd en
digitaal opgeslagen worden. Met behulp van gelden, beschikbaar gesteld door de
NWO, de provincie Noord-Brabant, het NBM en de VU is nu gestart met het project.
Dit project behelst niet alleen Hoogeloon-Kerkakkers, maar ook het bijbehorende
grafveld Kabouterberg en de nederzetting Riethoven-Heesmortel. Samen kunnen de
opgravingen veel nieuwe gegevens leveren over de integratie van de vroegere
Kempische locale gemeenschappen in het Romeinse rijk en over het ontstaan en
functioneren van Romeinse villae. Inmiddels is door extra boringen gebleken dat
de omgreppeling van het villaterrein een stuk groter is dan werd aangenomen. De
Kleine Beerze begrensde het territorium van de nederzetting op de Kerkakkers,
gemarkeerd door een monumentale grafheuvel en een stenen graftoren in het
grafveld Kabouterberg. De beek kon onder meer worden overgestoken via een
combinatie van een dam en een voorde. Het beekdal was onder meer een bron van ijzeroer en hout(skool) en mogelijk
weidegrond voor het vee.
Sluiting
Aan het eind van de dag konden we vaststellen dat het
programma, de kwaliteit van de lezingen, filmpjes en powerpointpresentaties meer
dan voldoende redenen zijn om van een bijzonder geslaagde dag te spreken.
Peter van Nistelrooij, namens de Archeologische Sectie van het NBG