Noord-Brabants Archeologisch Genootschap


Westelijk Noord-Brabant in het Malta-tijdperk
Verslag studiedag 07-05-2017

Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Westelijk Noord-Brabant in het Malta-tijdperk - Nieuwe synthese over de bewoningsgeschiedenis van het westelijk deel van Noord-Brabant", gehouden in zaal Den Heuvel te Alphen (NBr.). Georganiseerd door het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap.


Opening

De NBAG voorzitter Peter van Nistelrooij opent om 10,30h de dag. We zijn te gast in Alphen bij Chaam liggend in het westelijke gedeelte van Noord-Brabant. Zaal Den Heuvel is een pracht locatie met een ruime zaal waar de lezingen plaats vinden. Het programma van de studiedag is in samenwerking met Eugene Ball (BaaC) en Liesbeth Theunissen (RCE) opgesteld. Na een korte introductie geeft hij het woord aan de dagvoorzitter Dr. Liesbeth Theunissen. Liesbeth is werkzaam bij het RCE als specialist late prehistorie van de afdeling archeologie. Op een interactieve en plezierige wijze leidt zij de aanwezigen door de redenen en achtergrond van het synthetiserende onderzoek. De afgelopen jaren is er veel opgegraven. Allerlei ontdekkingen zijn gedaan en die zijn in honderden rapporten beschreven. Om die nieuwe informatie bijeen te brengen, is in het kader van het onderzoeksprogramma Oogst voor Malta een studie uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek over de periode 1997-2013, geschreven in 477 rapporten, zijn in een indrukwekkende synthese van ruim 500 pagina's verwoord. Het rapport is onlangs verschenen en gratis te downloaden . Het dikke rapport werd rechtop door Liesbeth op het podium gezet, een fraaie blikvanger.

Zaal Den Heuvel

De verbeteracties van de overheid zijn gericht op effectievere en doelmatige selectie van waardevolle archeologie. Hiervoor is een soort van 'gereedschapskist' nodig, met daarin allerlei informatie zoals kaarten, methodieken, handreikingen en datasets die de beoefenaars van de archeologie kunnen gebruiken. Zie ook RCE website

Van rapport naar synthese

Ontwikkelde syntheses

De verschenen rapporten zijn niet gelijkmatig verdeeld over het onderzoeksgebied. Zo zijn er weinig rapporten verschenen over het gebied rond Roosendaal en veel over de regio Breda. Het onderzoeksgebied gaat ook over de noord en zuid grens van Westelijk Noord-Brabant. Vandaar ook een spreker uit België.

Omslag NAR 51

Ontstaansgeschiedenis van het landschap, het gebruik en de locatiekeuze

De eerste spreker Dr. Ir. Leo Tebbens Tebbens is als senior archeoloog werkzaam bij BAAC (Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te 's-Hertogenbosch. Leo is een specialist op het gebied van bodemkunde, fysische geografie en kwartairgeologie.

Het landschap van westelijk Noord-Brabant kent een lange geschiedenis die terug gaat tot de laatste ijstijd. Het gebied is afgebakend, westelijk door de Brabantse zandwal en oostelijk door de Roerdalslenk. De invloed van de klimaatverandering en zeespiegelstijging (120 meter in de laatste 15.000 jaar) hebben het gebied gemaakt zoals het nu is. Landschappelijke factoren zoals het dekzandreliëf zoals dat bestond aan het einde van de laatste ijstijd en de grondwaterstanden hebben de locatiekeuze voor nederzettingen waarschijnlijk sterk beïnvloed. Aan hand van fraaie illustrerende dia's werd inzicht gegeven in de vorming van het landschap. Hieruit verkregen de aanwezigen een duidelijk beeld in de locatiekeuze van huizenclusters ten opzichte van de paleotopografie. Juist in westelijk Noord-Brabant is de stijging van de zeespiegel van groot belang geweest. De meestijgende grondwaterspiegel en de daardoor sterk afnemende natuurlijke ontwatering van het landschap leidde in grote delen van westelijk Noord-Brabant al vanaf het neolithicum (vanaf 5300 v.Chr.) tot veenvorming in de lage delen van het landschap, vooral in de meest westelijke liggende gemeenten. Na de middeleeuwen zijn grote delen van dat veen door afturven en vervening inmiddels weer verdwenen. De invloed van regionale vernatting van het landschap op locatiekeuze en de inrichting van nederzettingen moet dus van groot belang zijn geweest, maar dat wordt weinig genoemd bij de ontwikkeling van met name laat-prehistorische nederzettingen (ijzertijd-Romeinse tijd). Uit de presentatie kwam duidelijk naar voren dat het westelijk gedeelte van Noord-Brabant archeologische gezien zeker geen leeg gebied is. Enkele aanbevelingen zijn dat er meer absolute dateringen moeten komen en een betere reconstructie van de vegetatie veenrestanten en beekdalen.

Leo Tebbens en Liesbeth Theunissen

De late prehistorie en de Romeinse tijd van westelijk Noord-Brabant

De tweede spreker, Drs. Cristian van der Linde is als senior archeoloog werkzaam bij BAAC (Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te 's-Hertogenbosch.

Cristian had de lastige opdracht om de vele informatie uit de late prehistorie en de Romeinse tijd van westelijk Noord-Brabant in krap een uur te presenteren. De bestudering van de prehistorie van westelijk Noord-Brabant kent een lange en rijke traditie en was vooral gericht op grafheuvels, urnenvelden en oppervlaktekarteringen. Hierdoor waren weliswaar veel gegevens verzameld, maar was een onevenwichtig beeld ontstaan waarin steentijdvindplaatsen en (oude) grafonderzoeken uit het oostelijke en zuidoostelijke deel van westelijk Noord-Brabant domineerden. Gegevens over nederzettingen waren nauwelijks bekend en het was zelfs de vraag of het gebied vanaf het neolithicum wel volledig bewoonbaar was. De grootschalige pre-Malta onderzoeken in Breda-West en onderzoek van het HSL traject toonden de rijke bewoningsgeschiedenis aan en vormden een tegenhanger voor de 'oostelijke' onderzoeken in Oss, Someren en Weert. Sindsdien zijn enkele tientallen nederzettingen en grafvelden in westelijk Noord-Brabant onderzocht, die maar liefst ruim 100 huisplattegronden en meer dan 300 graven hebben opgeleverd uit de brons- en ijzertijd! Deze geweldige dataset biedt ruimte voor een (hernieuwde?) kijk op bewoning, begraving en depositie in het gebied in de late prehistorie.

De spreker gaf een korte weergave van de inzichten die zijn opgedaan aangaande het neolithicum. Het overgrote deel van de prehistorische resten betreft echter woonplaatsen en grafvelden uit de midden-bronstijd tot en met de ijzertijd. De belangrijkste onderzoeken die daarin figureren zijn die in Breda-West, HSL-Zuid en Oosterhout-De Contreie, maar ook kleinere juweeltjes zoals Tilburg-Enschotsebaan, Goirle-Huzarenwei en Zundert-Mencia. In de beperkte tijd werd vooral de nieuw verworven kennis en inzichten gepresenteerd met betrekking tot de ontwikkeling van nederzettingen, huizenbouw, bijzondere deposities en grafbestel, en daarbij werden vooral de regio specifieke kenmerken voor westelijk Noord-Brabant uitgelicht. Een belangrijke bevinding is dat ondanks de enorme toename van data er een groot gebrek is aan absolute dateringen.

Voor de Romeinse tijd was de kennisstand voor het Malta-onderzoek startte nog veel beperkter en dit gaf opnieuw aanleiding te veronderstellen dat grote delen van westelijk Noord-Brabant onbewoonbaar waren. En dit terwijl nota bene Alphen als vindplaats medenaamgever is van hét huistype uit de Romeinse tijd. Ook voor deze periode is de laatste 20 jaar een grote inhaalslag gemaakt in vooral het aantal nederzettingen en huisplaatsen. Hieruit komt naar voren dat grote delen van het gebied wel degelijk intensief bewoond waren in de Romeinse tijd. Opvallend is de aanwezigheid van enkele nederzettingen uit de laat-Romeinse tijd en de disbalans tussen het (lage) aantal begravingen en huisplaatsen. In de lezing kwamen vooral nederzettingen uit de Romeinse tijd aanbod met bijzondere aandacht voor huizenbouw en de aanzet voor een bewoningsmodel voor westelijk Noord-Brabant. Belangrijke vindplaatsen hierbij zijn, naast de grote onderzoeken in Breda en Oosterhout, gesitueerd in Tilburg, Hilvarenbeek en Diessen. Nederzettingen uit de laat-Romeinse tijd komen weinig voor en zijn gevonden in Breda, Goirle en Alphen. De opvallende bevindingen zijn dat alle Romeinse nederzettingen gebouwd zijn op IJzertijd locaties en dat er geen militaire centra en villa's gevonden zijn. Ook is zeldzame 3e - 5e eeuws bewoning, echter met weinig begravingen, aangetroffen. Een bijzondere cultusplaats is gevonden in het hart van Bergen op Zoom.

Cristian van der Linde

Tijdens de lunchpauze kon men het fraaie Oudheidkundig streekmuseum van de heemkundekring bezoeken. Het museum bevindt zich in het "Hervormd Kerkje" De bekende archeologie pionier de Alphense pastoor W. Binck, tevens de oprichter van Brabants Heem, heeft een prominente plaats in het goed ingerichte museum.

Westelijk Noord-Brabant in de vroege en volle middeleeuwen Nederzettingen en grafvelden: een stand van zaken.

Drs. Paul Kimenai is als senior archeoloog werkzaam bij BAAC (Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te 's-Hertogenbosch. Paul is afgestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam, met de middeleeuwen als specialisatie.

De middeleeuwen in westelijk Noord-Brabant zijn in archeologisch opzicht lang een blinde vlek op de kaart geweest. Zowel voor de vroege als voor de volle middeleeuwen steekt de hoeveelheid onderzoek in deze regio schril af bij het aantal studies dat bijvoorbeeld over het oostelijk deel van Noord-Brabant is verschenen. Tijdens het Oogst van Maltaproject over westelijk Noord-Brabant is gebleken dat het beeld van een grotendeels 'lege' regio niet juist is, en bijstelling verdient. Met name met betrekking tot middeleeuwse nederzettingen is de afgelopen vijftien jaar een grote hoeveelheid informatie verzameld. In mindere mate geldt dit ook voor grafvelden.

Van de vroege Middeleeuwen (450-950 n.Chr.) zijn er totaal 45 vindplaatsen bekend. Nederzettingen zijn het meest gevonden. Concentraties op de hoge dekzandruggen in Alphen, Breda en Tilburg. In Alpen op de Kerkakkers is een laat-Romeinse/Merovingische nederzetting (5e tot midden 6e eeuw)met maar liefst 28 hutkommen gevonden. In de regio Breda zijn er acht vindplaatsen bekend. In de regio Tilburg drie. Op vindplaats Berkel-Enschot-Enschotsebaan Zuid, gaat de bewoning vanaf ca. 725 n.Chr. door tot en met de late middeleeuwen/nieuwe tijd. Grafvelden uit de vroege Middeleeuwen zijn gevonden in Oosterhout-Markt, Hilvarenbeek-Gelderakkers en Alphen.

Van de volle Middeleeuwen (950 - 1250 n.Chr.) zijn er 188 vindplaatsen bekeken. Meer spreiding van de vindplaatsen, liggend op hoge en lage delen, is te constateren. Oosterhout-Contreie heeft de grootste concentratie erfplaatsen uit de volle middeleeuwen in de regio. Grafvelden uit de volle Middeleeuwen zijn gevonden in Oosterhout-Markt en Loon op Zand-Kerkenakkers.

Paul Kimenai

Het ontstaan van de stad: Bergen op Zoom van Nijvel tot marktstad

De vierde spreker, Drs. Marco Vermunt is Stadsarcheoloog in Berg op Zoom.

Een van de speerpunten in het archeologische onderzoek van Bergen op Zoom is de ontwikkeling van de voorstedelijke agrarische kern naar de stad. Daarbij speelt uiteraard de relatie met het omliggende platteland een grote rol, evenals archeologische resten uit voorgaande cultuurperioden. Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan, neemt de kennis toe. De NAR studie omvat onderzoek tot 2013, terwijl in de afgelopen drie jaar veel nieuwe gegevens beschikbaar kwamen. Zelfs tijdens het schrijven van dit overzichtje worden sporen van het voorstedelijke Bergen op Zoom gedocumenteerd.

De voorstedelijke nederzetting: Een van de speerpunten in het archeologische onderzoek van Bergen op Zoom is de ontwikkeling van de voorstedelijke agrarische kern naar de stad. Daarbij speelt uiteraard de relatie met het omliggende platteland een grote rol, evenals archeologische resten uit voorgaande cultuurperioden. Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan, neemt de kennis toe. De NAR studie omvat onderzoek tot 2013, terwijl in de afgelopen drie jaar veel nieuwe gegevens beschikbaar kwamen. Zelfs tijdens het schrijven van dit overzichtje worden sporen van het voorstedelijke Bergen op Zoom gedocumenteerd. Intrigerend zijn de vondsten tijdens rioolwerken in de Koepelstraat en Korte Bosstraat. Daar kwamen sporen tevoorschijn van een rechthoekig omgracht terrein van 60 bij 80 meter, dat zich nog uitstrekte onder de Kloosterstraat. De oudste vondsten dateerden uit de Merovingische tijd (7de-8ste eeuw) tot de 12de eeuw. In het midden van de 13de eeuw werd de greppel gedempt. Het terrein lag aan de Hoogstraat, die beschouwd wordt als de oudste landweg vanuit de site van de Gertrudiskerk naar de Zeeuwse eilanden. Aan de westkant en aan de oostkant van het terrein lagen akkers die in de 11de-12de eeuw in gebruik waren.

De archeologische begeleiding van de rioolwerken in de Noordsingel, die thans in uitvoering zijn, maken duidelijk dat de sporen niet beperkt zijn tot het gebied ten zuiden van de Grebbe. Over een grote afstand werden sporen van een akker gevonden, die in de 12e en vroege 13de eeuw in gebruik was. Ook dit akkerland lag op de flank van een natuurlijke heuvel, aan de rand van een groot veengebied. Er werden resten gevonden van een haardplaats, paalkuilen en greppels en tevens aanwijzingen voor een omgracht terrein. Het deel van de binnenstad dat op deze vindplaats aansluit, werd in de 15de eeuw "De Zale" genoemd, wat mogelijk een verwijzing kan zijn naar een ouder boerderijcomplex. Soortgelijk onderzoek, in de riolen van de Fabrieksstraat (maart 2017) hebben eveneens over een groot oppervlak resten van oude bewoning opgeleverd. Die lag op de helling aan de zuidzijde van de havengeul. Archeologisch onderzoek buiten Bergen op Zoom maakt duidelijk dat bewoning uit de Volle Middeleeuwen, globaal 10de t/ 12de eeuw, in dit specifieke gebied (de "Brabantse Wal") steeds op flanken van zandheuvels is gesitueerd, aan de rand van het veen. Dat is ook de letterlijke betekenis van 'donken': plaatsen waar het zand wegduikt onder het veen. De opgravingen in de Augustapolder zijn daarvan een mooi voorbeeld. Aan de voet van de steilrand werd de voorloper van het Laatmiddeleeuwse dorp Borgvliet gevonden. Men leefde daar van de teelt van rogge op veen, op de dunne veenlens langs de Oostmoer. Verder naar het zuiden bevond zich een zandopduiking in het veen, waar nog twee huizen stonden. Ook daar werd rogge geteeld. De nederzetting verdween toen het winnen van turf belangrijker werd dan het boerenbedrijf. Het nieuwe dorp trok zich letterlijk terug, hoger op de steilrand.

Een beetje vergelijkbaar is de nederzetting aan de Polderweg te Lepelstraat, ten noorden van Bergen op Zoom. Ook daar lagen de boerenerven aan de voet van de steilrand, langs de veenpolders. De top van de steilrand was te nat om te bewonen! Dat geldt in feite voor de hele steilrand tussen Lepelstraat en Ossendrecht. De hoogste gronden zijn ofwel te nat door schijngrondwater op de kleilagen in de ondergond (laagpakket van Tegelen) ofwel te droog (stuifzanden). Hoewel nog veel meer onderzoek nodig is, lijkt de vorming van de huidige dorpen in deze streek nauw samen te hangen met de ontginning van het veen vanaf de 13de eeuw, zowel aan de west- als aan de oostzijde van de steilrand. Bergen op Zoom vormt binnen dit geheel eigenlijk een uitzondering. Het is de enige plek waar sporen uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Vroege en Volle Middeleeuwen op één plaats gevonden worden. Dit heeft enerzijds te maken met de gunstige ligging: een dalvormige laagte snijdt in de steilrand en sluit aan op een natuurlijke kreek die van de Schelde aftakt, en anderzijds wellicht met de volop aanwezige klei. Er zijn sterke aanwijzingen voor lokale aardewerkproductie in de Vroege IJzertijd, er is zekerheid over aardewerkproductie en verspreiding in de Romeinse Tijd, en er is een vrijwel ononderbroken productie van de Volle Middeleeuwen tot omstreeks 1975.

Het grondgebied van Bergen op Zoom maakte vanaf de late 12de eeuw deel uit van het machtscentrum van Godfried II van Schoten, heer van Breda, maar plaatselijk had de abdij van Nijvel er ook bezittingen. Deze adbij bezat zoals veel kloosters in die tijd stukken grond in verafgelegen, pas ontgonnen gebieden. Daar stonden de zogenaamde uithoven, agrarische centra in de vorm van grote graanopslagplaatsen en boerderijen, van waaruit de ontginning van de streek werd geleid. In regel was er ook een beheerder of meier aangesteld. Van Rilland en Yerseke zijn de uithoven bekend. Beide bezittingen leverden vooral schapenwol en gingen in de 13de eeuw over naar de abdijen van Ten Duinen en Tongerlo. Het oudst bekende document dat een bezit te "Bergen" noemt, is een oorkonde uit het jaar 966. Daarin bevestigt keizer Otto I het eigendomsrecht van Nijvel over goederen te Ransbeek (bij Zottegem). Aan de tekst een gedeelte toegevoegd, waarin een reeks van schenkingen en bezittingen wordt opgesomd. Eén daarvan luidt: "De erfenis van de heilige Gertrudis in de gouw Taxandrië, aan de rivier de Striene, in de plaats die Bergon wordt genoemd met al haar toebehoren, waaraan drie eilanden zijn gelegen, de eerste Bieueland, de tweede Spiesant en de derde Gerseke". Met die eilanden zouden Rilland en Yerseke worden bedoeld; Bergon zou Bergen op Zoom zijn. De vraag blijft, hoe oud het Nijvelse bezit van Bergen op Zoom was. Inderdaad 10de eeuws, volgens de oorkonde, of later (12de eeuws). Of toch vroeger? Het is wel opmerkelijk dat de plaatsen die verbonden zijn met de verering van Gertrudis, de Grote Kerk en de voormalige Gertrudiskapel aan het Scheldestrand, tegelijk ook archeologische vindplaatsen uit de Romeinse tijd én Vroege Middeleeuwen zijn. Het is verleidelijk om de gevonden omgrachte structuur van de Bossstraat/Koepelstraat in verband te brengen met een domein van Nijvel, evenals de vestiging in de buurt van de "Zale" bij de Noordsingel. Maar dit blijft speculatief. Opmerkelijk is ook de ligging van het Romeinse ven naast de Gertudiskerk en het tracé van de Hoogstraat naar een vindplaats uit de IJzertijd-Romeinse tijd-Vroege Middeleeuwen (site Kijk-in-de-Pot). Ondanks al deze onzekerheden is het bezit van Nijvel belangrijk genoeg geweest om in de 13de eeuw tot grote conflicten tussen de abdij en de heer van Breda te leiden. De aanspraken van Nijvel werden pas in 1246 ingetrokken maar het klooster behield wel het patronaatsrecht en een deel van de tienden. Interessant in dit kader is ook het gebied van Wouw, dat in 1232 vermeld werd. Sinds 2016 vindt archeologisch onderzoek naar het kasteel van Wouw plaats en er zijn aanwijzingen gevonden dat er in de 12de eeuw al een motte bestond. Die werd in het midden van de 13de eeuw omgebouwd naar een stenen waterburcht. Vanaf 1287 voerde Gerard van Wezemaal, heer van Bergen op Zoom, de titel heer van Wouw in zijn zegel. Het kasteel werd de residentie van de heer van Bergen op Zoom, die in tegenstelling tot die van Breda, geen kasteel in of bij de stad had.

De vroege stad: Godfried II schonk het land van Bergen, waarvan hij zich eerder meester had gemaakt, aan de hertog van Brabant. Vervolgens kreeg hij het als leengoed terug. De inwoners kregen tussen 1198 en 1212 bijzondere rechten, waarmee de (lange) weg vrijgemaakt werd naar een stedelijke ontwikkeling. In 1212 werden in het bezit van de heer van Breda twee "oppida libera" genoemd: plaatsen die kort tevoren speciale vrijheden hadden gekregen. Hiermee werden hoogstwaarschijnlijk Breda en Bergen op Zoom bedoeld. Na de oplossing van het geschil met Nijvel werd steeds gesproken over Bergen 'supra Soma', voorheen alleen 'Bergen'. In het centrum van Bergen op Zoom zijn veel sporen gevonden die het mogelijk maken om het ontwikkelingsproces te volgen. De akkers van de Parade, Zuidmolenstraat en Kloosterstraat hebben het opmerkelijk lang uitgehouden, tot ver in de 13de eeuw. Aan de westkant van de Markt en onder de Fortuinstraat en St.Annastraat waren echter geen akkers: daar werd de grond al in de 12de eeuw opgehoogd. Om droge voeten te krijgen in dit lage venige terrein, dat ingeklemd lag tussen twee heuvels, was een systeem van drainage nodig. De bestaande natuurlijke havenkreek werd oostwaarts verlengd met een kanaal, de Grebbe. Uit opgravingen weten we dat die in de13de eeuw 8 meter breed was. Haaks op de Grebbe sloten tenminste drie zijtakken aan en (waarschijnlijk) nog veel meer greppels en sloten. Deze hebben de vorm van veel straten bepaald. Vele ervan werden alweer snel gedempt en daarna werd de grond verder opgehoogd. Onder de keldervloer (!) van Fortuinstraat 12, vlak bij de Grote Markt, werd een 12de-eeuws loopniveau gedocumenteerd, op een dun restlaagje venige grond. In de 13de en 14de eeuw volgden ophogingen, die een dikte van 2 meter bereikten. Als er in deze tijd rond 1200 een stedelijk gebied was, dan bleef dat beperkt tot de Grote Markt en winkelgebied 'het Vierkantje', met de Hoogstraat, Kremerstraat, Fortuinstraat (voorheen Potterstraat), Zuivelstraat en Lievevrouwestraat als belangrijkste straten.

De opgravingen tonen aan dat er aanvankelijk weinig vaart in de groei zat. Er zijn zelfs sporen die het tegendeel lijken aan te tonen. In de loop van de 13de eeuw kregen de inwoners veel last van zandverstuivingen. Dat kwam omdat de zandhellingen rondom de stadskern werden afgeplagd en bomen werden gekapt zodat de wind er vrij spel op kreeg. In de omgeving van de Zuidmolenstraat en in de Minderbroederstraat zette zich een meter stuifzand af. Hetzelfde stuifzand werd gevonden aan de westkant van de Grote Markt. Om het zand tegen te houden wierp men lage dijkjes van turfplaggen op. Ze hadden exact dezelfde vorm als de "tuinwallen" op Texel en (lang geleden) op Goeree-Overflakkee. De vroegste perceelvorming aan de straten in Bergen op Zoom in de 13de eeuw is archeologisch vaak herkenbaar aan opgeworpen lage aarden plateaus, omzoomd door wallen van gestapelde turfblokken waartussen greppels lagen. Zij zijn tot nu toe gevonden aan de Grote Markt, in de Huijbergsestraat, de Koevoetstraat-Parade, de Wouwsestraat en in de genoemde Dubbelstraat. Paalsporen ontbreken er, wat wijst op de toepassing van houtskeletbouw op stenen poeren of liggende houten balken. De groei van het stadje zette pas echt in na het midden van de 13de eeuw. Dat was geheel te danken aan de turf. Grote veengebieden in westelijk Brabant werden in concessie uitgegeven aan moerkopers uit Vlaanderen. De turf werd op schuiten naar de Schelde vervoerd, onder meer via de Grebbe. Dit gaf de nederzetting een flinke economische impuls. De meeste sporen van het "stedelijke" Bergen op Zoom dateren dan ook van na 1250. Een voorbeeld is de Huijbergsestraat, waar kort na 1250 een straat werd aangelegd (naar het nieuwe dorp Huijbergen) en stenen huizen werden gebouwd op wat eerst nog een akker was. Ook zijn er bouwactiviteiten te bespeuren in de omgeving Zuivelstraat-Wouwsestraat. Waarschijnlijk bouwde men kort vó&oactute;r 1246 een houten gasthuisgebouw op het Gouvernementsplein. In genoemd jaar ontving het een schenking uit het testament van de heer van Breda. In de Potterstraat vestigden zich pottenbakkers, die voor het eerst de draaischijf gebruikten. Het aardewerk dateert uit de periode 1225-1250 en lijkt sterk op dat van Brugge. De vormen zijn sterk beïnvloed door protosteengoed uit het Rijnland en witbakkend aardewerk uit Andenne en omstreken. Typisch voor de stad is de opdeling van de grond in percelen, haaks op de straat. Een van de oudste huisplattegronden kwam tevoorschijn achter Fortuinstraat 1. Het toonde de overgang van de houten naar de stenen bouwwijze: het huis was nog wel helemaal van hout, maar de palen stonden op stenen blokken ("poeren") en de constructie bestond uit een houtskelet.

De stad op het einde van de 13e eeuw

De toename van straten en huizen maakte de omgeving compacter, en ook kwetsbaarder voor brand. Daarom verplaatsten de pottenbakkers hun bedrijven buiten de Onze Lieve Vrouwepoort, dicht bij de haven. Hun afval is onder meer gevonden op het Nedalco-terrein (midden 13de eeuw), op het Ribbensterrein in de Dubbelstraat (late 13de eeuw) en in de Fabriekstraat (tweede helft 13de eeuw). De aardewerkproductie groeide sterk in de 14de eeuw en oversteeg ruimschoots de plaatselijke behoefte. Afzetgebieden waren het Zeeuwse land en het Hollandse kustgebied. Bij opgravingen zijn gigantische hoeveelheden misbaksels (schervenhopen) gevonden. Aan de Dubbelstraat was er zelfs een compleet terrein mee opgehoogd. De pottenbakkerijen lagen toen langs de hele haven, van het Spuihuis tot achter het Groot Arsenaal. Een ander belangrijk ambacht was het raffineren van zout uit turf. De zilte turf werd gewonnen in het noordwesten en ter plekke verbrand tot darink of zel-as. Die werd weer vermengd met zeewater en ingedampt tot zout in de zoutketen. Daarbij kwamen grote hoeveelheden zel-as vrij die net als de potscherven dienden om terreinen mee op te hogen. Langs de haven en de Dubbelstraat liggen zulke zel-as ophogingen. Het archeologische onderzoek dat in 2012 bij het Groot Arsenaal werd uitgevoerd (nog niet in rapport verschenen) heeft inzicht gegeven in de economisch belangrijke haven van Bergen op Zoom. In de 13de eeuw moeten hier enorme hoeveelheden veen zijn uitgegraven, waarbij het profiel van de natuurlijke havengeul helaas verdween. In de tweede helft van de 13de eeuw heeft men het terrein weer opgehoogd met zand, klei, potscherven en zelas, en de havengeul opnieuw aangelegd met kadewanden van gestapelde turfblokken en hout. De enorme hoeveelheid werk die dit met zich meebracht, impliceert dat er veel mensen bij betrokken waren. Dit alles staat in schril contrast met de vroegere veronderstelling, gebaseerd op schriftelijke bronnen, dat de stad pas na het midden van de 14de eeuw economisch belangrijk werd.

Marco Vermunt

Een blik over de grens: de archeologie in de Antwerpse Kempen

De laatste spreker, Drs. Stephan Delaruelle is als Erfgoedconsulent werkzaam bij Erfgoed Noorderkempen. Als archeoloog zorgt hij voor wetenschappelijke begeleidingen en schrijft hij publicaties over opgravingen.

Om de resultaten van het overzichtsonderzoek voor Westelijk Noord-Brabant naar waarde te kunnen schatten, stelt hij zich de vraag welke archeologische vondsten bekend zijn in de aanpalende regio's. Als antwoord neemt Stephan u mee door de oudste geschiedenis van de Noorderkempen, zoals men over de grens het zandige deel van de provincie Antwerpen noemt. Daarbij gaan we op zoek naar de gelijkenissen en verschillen tussen de vindplaatsen in Nederland en Vlaanderen uit de verschillende periodes tussen de steentijden en de middeleeuwen. De Kempen zijn van oudsher bekend voor het frequent voorkomen van kampementen uit het mesolithicum en grafheuvels uit de brons- en de ijzertijd in de uitgestrekte heidegebieden. In talrijke verzamelingen rusten vuursteencollecties en urnen, opgegraven in de 19de en begin 20ste eeuw, die wijzen op een rijk verleden. Toch zit er nog meer verscholen in de bodem, afgedekt door dikke plaggenlagen. Vaak vinden we de nederzettingssporen onder de plaggenbodem, de steentijdvindplaatsen vindt men doorgaans op hogere terreindelen in de podzolbodem op oude heidegronden.

De toenemende intensiteit en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen en het daarmee gepaard gaande archeologisch onderzoek heeft sinds de late jaren 1990 een nieuw beeld opgeleverd van de voormalige bewoners van dit "woeste" gebied. Daarbij is duidelijk dat het tussen ven en heide goed toeven was in het verleden. Bovendien bleek men minder geïsoleerd van de beschaving dan lang is aangenomen. Stephan presenteerde een scala van opgravingen gedaan door vele verschillende organisaties. Steentijd onderzoek sites uit de jaren 60; de Meirberg in Meer door de KULeuven en door Gustaaf Aerts op de Grote Heide in Lichtaart. Opgraving van artefacten uit het finaal-paleolithicum en een oude overstoven Usselo-bodem uit het finaal-paleolithicum (12.800-10.800 v. Chr) aan de Korhaan in Arendonk. Gerrit Beex en Heli Roossens op de opgraving van de drieperiodenheuvel in Mol-Postel. Verder een drieperiodengrafheuvel van Mol-Grenspaal met het oudste graf uit de klokbekercultuur gedateerd tussen 2570-2290 v. Chr. Opgraving van een waterkuil aan de Lindenhoeve in Vosselaar die tussen 2900 en 2670 v. Chr is gedateerd. Opgraving van een meerfasig grafmonument aan de Hueve Akkers in Oud-Turnhout met centraal restanten van een neolithisch crematiegraf. Uit de Bronstijd onderzoek sites; Groenendaalse Hoef in Weelde en uitgebreid kwamen de sites Beerse-Krommenhof en de nederzetting uit de midden-bronstijd Weelde-Melkerijstraat aan bod. Fraaie dia's van bronsdepots van Lutlommel en een hele bijzondere van de Beerse-Beekakkers. Dit materiaal komt niet voor in Nederland. Vele dia's van urnenveld/grafheuvel onderzoek zoals Ravels-Heike. In Weelde aan de Schootseweg is een Romeins grafveld aangetroffen, het bestaat uit twee opeenvolgende fasen uit het begin van de Romeinse tijd met rechthoekige monumenten als oudste grafstructuren. Het grafveld oversnijdt een ouder bronstijdgrafmonument. Ook in België onderzoek aan het HSL traject. Een middeleeuwse nederzetting werd ontdekt aan het Hanenpad in Brecht door Dienst Erfgoed van de Provincie Antwerpen. Het uitgestrekte grafveld aan de Nierlenders in Broechem toont de overgang van de typische rijengrafvelden uit de 5de-6de eeuw naar geclusterde graven rond elitaire kamergraven in de 7de eeuw.

De resultaten van de opgravingen sluiten vaak beter aan bij Nederlandse voorbeelden dan met sites aan de overkant van de Schelde. Het aangroeiende aantal vindplaatsen zorgt geleidelijk aan voor een vollediger beeld. Sommige opgravingen bieden nieuwe inzichten over de gewoonten van onze voorouders. Regionale variaties in huisplattegronden of begrafenisrituelen bieden stof tot nadenken. Het is dus tijd voor grensverleggend onderzoek.

Stephan Delaruelle


Sluiting

Rond 16.30 uur sluiten de voorzitters de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.