Noord-Brabants Archeologisch Genootschap


De Vroege Middeleeuwen in Brabant
Verslag studiedag 08-11-2015

Verslag van de najaarsstudiedag: "De Vroege Middeleeuwen in Brabant. Nieuwe opvattingen over deze periode", gehouden in café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd door het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.


Opening

Om 10.30 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag. De Vroege Middeleeuwen werden voorheen de donkere of duistere middeleeuwen genoemd. De reden hiervan was dat deze periode werd gekenmerkt door gebruiken en praktijken die een stap achteruit leken te zijn. Mede door de bestuurlijke en politiek chaos die ontstond na de val van het West-Romeinse rijk, zijn er weinig schriftelijke bronnen overgeleverd. En tot voor een aantal jaren terug waren er zeer weinig tastbare archeologische vondsten uit deze tijd bekend. Vooral dat laatste heeft een positieve wending gekregen. Een aantal spectaculaire opgravingen met daaruit voort komende de archeologische vondsten van zeer hoge kwaliteit en fijnheid en recent onderzoek geven meer tastbare informatie over deze tijdsperiode. Door het steeds meer digitaal beschikbaar komen van primaire bronnen en de meer uitgebreide kennisuitwisseling tussen onderzoekers onderling, kunnen meer schriftelijke bronnen door meer onderzoekers met elkaar vergeleken en geanalyseerd worden. Dit heeft een positief effect op het totaal beeld van de vroege middeleeuwen. Na deze inleiding geeft hij het woord aan Dr. Stijn Heeren

Bloei, ontvolking en herkolonisatie van Zuid-Nederland en noordoostelijk België in de laat-Romeinse tijd (3e - 5de eeuw na Chr.)

Op de Vrije Universiteit Amsterdam bestudeert Stijn Heeren de archeologie van de rurale bewoning in het Nederlandse rivierengebied in de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Vooral de nederzettingen, de grafrituelen, materiële cultuur en de overgang van de laat-Romeinse tijd naar Vroege Middeleeuwen.

Het centrale thema van deze lezing is de bewoningsgeschiedenis van de Romeinse provincie Germania Inferior, later Germania Secunda genoemd, van de 3e tot de vroege 5e eeuw na Christus. Heeren geeft een duidelijk en compleet chronologisch overzicht vanaf het begin van de Romeinse aanwezigheid tot aan hun vertrek weer. De eerste eeuwen in het huidige Brabant waren van opbouw en bloei van de Romeinse cultuur. Talrijke nederzettingen zijn opgegraven en geven een goed beeld weer. In de periode 197-235 AC heersten de Servische keizers, zij zorgden voor een tweedeling door de soldaten voor te trekken. In de periode 235-284 AC heersten de soldatenkeizers. Deze periode kenmerkte zich door troonstrijd, invallen van de Barbaren, pestepidemieën en inflatie. Vervolgens vond een grote ontvolking plaats, waardoor in de kern van het zandgebied geen enkele(!) nederzetting bewoond bleef tot in de 4e eeuw. Aan de randen van Brabant is iets meer continuïteit te zien. Wat is de oorzaak van deze ontvolking? Oorlogvoering: Barbareninvallen vooral in de jaren 254-268. Van enkele nederzettingen zijn brandlagen bekend. Zijn de bewoners gevlucht voor het oorlogs geweld? Dat zal wel maar de praktijk leert dat men meestal al na enkele jaren terugkeert. Oorlogsvoering lijkt niet de reden van de ontvolking. Pest/veeziekte dan? Bij een van de grootste pestepidemieën uit de 13e eeuw stierf 'slechts' 30-40%. Geen totale ontvolking dus. Uit de geschiedenis blijkt dat dit ook niet de reden is. Bodemdegradatie: o.a. uitputting door overbebouwing? Kan wel maar zal nooit in enkele jaren plaats vinden. Dwangmatige verhuizing? Een echte oorzaak van de ontvolking is niet aan te wijzen het zal wel een combinatie zijn geweest. Wat we wel weten vanuit de archeologie is dat de herbevolking in de late 4e/vroege 5e eeuw plaats vindt. In die periode trekken de Romeinse legers weg en direct daarna vindt immigratie plaats van Germaanse stammen. Dat is bij opgravingen te zien aan de huisplattegronden, hutkommen, aardewerk en sieraden.

Stijn Heeren(staand), zittend v.l.n.r. Peter van Nistelrooij en Otte Strouken

Alphen in de vijfde eeuw

De tweede spreker is Jan de Koning. Hij heeft zijn opleiding genoten aan de Universiteit van Amsterdam aan het Albert Egges Van Giffen Instituut voor Pre- en Protohistorie. Hij heeft zich gespecialiseerd in de vroege Middeleeuwen, maar is ook goed thuis in de geschiedenis van het eerste millennium. De Koning werkt momenteel bij Hollandia Archeologen Zaandijk.

Door de ontdekking in 1950 van het Vroegmiddeleeuwse grafveld niet ver van de kerk van Alphen kreeg dit dorp binnen de archeologie nog meer bekendheid. Het was natuurlijk al bekend doordat Willem Binck hier pastoor was tussen 1932 en 1963. Behalve een rechtlijnig pastoor was hij ook een gedreven oudheidkundige en oprichter van Brabants heem. Met de opgraving Alphen-Chaam op de Kerkakkers kwam daar een nieuwe mijlpaal bij. De Koning geeft het relaas weer van de opgraving. Deze was na het proefsleuvenonderzoek in mei 2004 bijna niet doorgegaan. Alsof de nederzetting niet ontdekt mocht worden waren de proefsleuven tussen de archeologische sporen door aangelegd. Door een enkele verbreding van een van de proefsleuven sneed men toch net twee hutkommen aan, waardoor een vervolgonderzoek op zijn plaats was. De opgraving leverde een duidelijk beeld op van meerdere boerenerven bestaande uit 9 boerderijen, 28 hutkommen, 10 spiekers, 34 brand/oven/afval of voorraadkuilen, karrensporen en 3 waterputten. De waterputten waren stevig van formaat, één had onderin een houten plankenconstructie en de twee anderen hadden onderin een houten ton. Een put met plankenconstructie had hout uit de eerste bouwfase 401-413AC en uit de tweede bouwfase na 590 AC. De boerdenerven konden gedateerd worden tussen de late 4e en eerste helft van de 6e eeuw, met andere woorden gelijktijdig met het grafveld. Er werden vele m3 zand gewassen. Dit was niet zonder resultaat. Vele glaskralen, aardwerk en andere artefacten worden gevonden. Hoewel we aan de rijkdom van de graven onmiddellijk enige status denken af te kunnen lezen, wijzen de nederzettingssporen 600 meter daarvandaan op gewone boeren.

Jan de Koning

Vijftig tinten groen. Merovingisch glas in Noord-Brabant

Annemarieke Willemsen studeerde Kunstgeschiedenis & Archeologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, waar ze in 1998 promoveerde op een studie naar laatmiddeleeuws kinderspeelgoed. Vanaf 1993 werkte ze in diverse musea mee aan tentoonstellingsprojecten, onder andere in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Sinds 1999 is Willemsen aan het Rijksmuseum van Oudheden verbonden als conservator van de afdeling Nederland Middeleeuwen. Daar is ze verantwoordelijk voor alle vondsten van eigen bodem van ná de Romeinse tijd.

De coördinator van deze studiedag, NBAG bestuurslid François van den Dries is een deskundige op het gebied van glas, met name Romeins glas. Hij heeft een fraai boekwerk over Romeins glas uitgegeven met als titel 'Breekbaar verleden'. Wel dan is het meer dan logisch dat er ook over Merovingisch glas gesproken werd. Spreker Willemsen 'neemt' de toehoorders mee naar een tentoonstelling die in 2014 te zien was in het RMO te Leiden. N.a.v. deze tentoonstelling is door de spreker een fraai overzichts boekwerk samengesteld met als titel 'Gouden Middeleeuwen' uitgegeven door WalburgPers. Uit de 'Gouden Middeleeuwen', de periode van ongeveer 400 tot 700 AC, is veel glaswerk opgegraven. Het in Nederland gevonden glas is deels ingevoerd uit de regio's Keulen en Namen-Huy en weerspiegelt daarmee het handelsnetwerk van de Vroege Middeleeuwen.

Fraaie buidelbeker uit Bergeijk

Glas was een relatief luxe product in deze tijd, dat wordt gekenmerkt door sierlijke vormen en decoratie. Uit met name de kralen spreekt een voorliefde voor kleur en detail. Merovingisch glas komt in diverse modellen voor; naast de standaardmodellen van stortbekers zijn er bijvoorbeeld voet- en klokbekers. Bijzonder zijn kannen en flessen met één of twee oren, bedoeld om drank in te bewaren en uit te schenken. Deze komen vooral in vijfde-eeuwse context voor, net als kleine glazen flesjes voor olie of parfum. Het meeste Merovingische glaswerk komt uit grafvelden, uit zowel mannen-, als vrouwen- en kindergraven. Dat glas uit graven is meestal mooi heel gebleven, soms omdat de glazen beker in een knikpot was gezet. Glaswerk en glazen kralen komen ook in crematiegraven voor; het glas was dan bij de crematie gesmolten en met de verbrande botresten in een pot begraven. Bijzondere en zeldzame vormen van glazen drinkgerei, typerend voor deze periode, zijn slurfbekers en buidelbekers. Slurfbekers hebben een rij 'slurven' om de buik, die open werden geblazen, zodat de wijn erin kon stromen. Buidelbekers hebben enigszins de vorm van een hangend leren buideltje en zijn versierd met verticale glasdraden die op naden lijken. De inhoud is 25-30 cl. Met behulp van demo films werd fraai getoond hoe deskundige glasblazers de bekers in een bestaande glasblazerij reproduceerden.

Annemarieke Willemsen

Boeren en aristocraten in Zuid-Nederland en de betekenis van het nieuwe grafveld uit Uden

Professor Frans Theuws studeerde geschiedenis en Provinciaal Romeinse archeologie aan de Universiteit van Nijmegen en middeleeuwse archeologie aan de Universiteit van Amsterdam (1983 cum laude). Zijn promotieonderzoek ging over de kenmerken van de vroegmiddeleeuwse samenleving in Zuid-Nederland en Noord-België (1988 cum laude). Met ingang van 2012 heeft hij een project gestart dat als doel heeft de studie van de Merovingische en Karolingische samenleving in het noorden van het koninkrijk.

Noord-Brabant maakt in de Vroege Middeleeuwen deel uit van de pagus Texandria. We kennen deze streek omdat in de jaren rond 700 verschillende aristocraten grond en mensen schonken aan Willibrord, de bisschop van de Friezen en abt van Echternach in het huidige Luxemburg. Rond 700 is er dus sprake van grootgrondbezit terwijl we weten dat het gebied rond 500 vrijwel onbewoond was. De kolonisatie kwam vanaf de randen van het buitengebied opgang na 550. Door opgravingen van de grafvelden weten we dat het kleine kolonisatie gemeenschappen zijn. De vroegste graven zijn de rijkste. Verschillen in accentuering van de vrouwen. Weellicht een langzaam groeiende bevolking tot ca. 650. We weten intussen ook dat er in de jaren rond 650 belangrijke veranderingen in de nederzettingsvormen plaatsvinden. Nieuwe centrale nederzettingen komen op. De hoeven waren gelegen rond een centraal plein. Spectaculair is dat sommige families in die nieuwe nederzettingen hun doden op het erf begraven. Bovendien blijkt dat de vondsten in die graven van ver buiten de regio afkomstig zijn, exotische grafgiften. Het zou best mogelijk kunnen zijn dat diegenen die nieuwe nederzettingen inrichtten uit de streken komen waar soortgelijke vondsten veel aangetroffen zijn. Mensen uit het Moezelvallei/Midden Rijn die nieuw grootgrondbezit inrichten? De nederzettingsontwikkeling gaat door en houdt vermoedelijk verband met de ontwikkeling van domeinen. De opgraving van het grafveld uit Geldrop (640-850) geeft bijzondere resultaten prijs. Een bijzonder prachtige riemgordel wordt gevonden. Dit werd natuurlijk pas duidelijk na deskundige restauratie. Onlangs in Uden, weer een klein en rijk grafveld opgegraven. Veel voorwerpen moeten nog onderzocht worden maar nu al is te melden dat het bijzonder voorwerpen zijn. De vondsten behoren tot de oudste uit de Merovingische tijd van Noord-Brabant. Het grafveld biedt een nieuw beeld op de kolonisatie van Brabant in de Frankische tijd. De perfect bewaarde lichtgroene buidelbeker, in 1957 is gevonden in Bergeijk, is misschien wel het mooiste Merovingische glas van Nederland (foto 3). Maar recent is in Uden ook een buidelbeker gevonden, van heel donkerblauw glas, de derde buidelbeker in ons land! De archeologie laat zien dat ons beeld van vroegmiddeleeuws Noord-Brabant aanzienlijk is bijgesteld op basis van opgravingen van grafvelden en nederzettingen.

Buidelbeker in situ Uden

Frans Theuws

De historicus en de donkere middeleeuwen

Drs. Lauran Toorians studeerde in 1986 af in het hoofdvak middeleeuwse geschiedenis en het groot bijvak Keltische taalkunde. Hij werkte enige tijd als keltoloog aan de Universiteit Leiden. Van 1991 tot 1997 was hij voorzitter van de landelijke Stichting A.G. van Hamel voor Keltische Studies. Tevens publiceerde Toorians over literatuur in de Keltische talen, de historische betrekkingen tussen de Keltische gebieden en de Nederlanden en het Keltisch in de Nederlanden gedurende de late ijzertijd en de Romeinse periode.

Toorians vertelt dat de Bijbelse schepping de gouden oertijd was. Daarna is het alleen maar slechter geworden. De geschiedenis is meestal een vertekend beeld van de waarheid. Zo blijven sommige schrijvers bekend en andere schrijvers verdwijnen. Toen in de negentiende eeuw de middeleeuwen werden 'ontdekt' werden zij donker genoemd in de zin van primitief, armoedig en bijgelovig. De gebruikte bronnen zijn erg summier en onbetrouwbaar. Dit in tegenstelling tot de intellectuele helderheid van de renaissance waarin de glorie van de Klassieke (Romeinse) Oudheid opnieuw tot leven kwam. Van dat idee van duisterheid hebben historici al lang afscheid genomen. Toch leeft het begrip 'donkere middeleeuwen' nog, en dan vooral in het Engels als Dark Ages. De kritiek dat de middeleeuwen niet duister waren, blijft overeind, maar zeker in het Engels wordt het begrip Dark Ages nog vaak gebruikt als populaire term voor wat beter wordt aangeduid als de Sub-Romeinse periode (of ook nog: Post-Romeinse periode). Het gaat dan over de vijfde en de zesde eeuw na Christus, waar we voor Nederland gevoeglijk de zevende eeuw aan kunnen toevoegen. Die eeuwen zijn voor de historicus duister om de simpele reden dat we nauwelijks geschreven bronnen hebben die ons erover inlichten. Duister dus, omdat de historicus zo weinig mogelijkheden heeft om er een blik in te werpen.

De nevelige onzekerheid van de tijd

Enige relativering is op zijn plaats: ook voor de Romeinse tijd zijn historische bronnen die specifiek over onze contreien (Nederland, Noord-Brabant) gaan, erg schaars en dat is niet veel anders voor de periode van ongeveer 650 of 700 tot 1200. Hoe dieper we voor deze periodes proberen in te zoomen op een bepaalde regio of een specifieke plaats, hoe donkerder het wordt. De uitdaging is natuurlijk om de schaarse bronnen die we hebben zo uitputtend mogelijk te gebruiken en dat leidt tot een balanceeract: wie het historische handwerk van bronnenkritiek al te hard toepast, moet concluderen dat we niks met zekerheid weten en dat dus de duisternis overheerst, en wie toch een aantal 'historische feiten' accepteert, moet scenario's schrijven die elk moment weer als een kaartenhuis in elkaar kunnen storten. De archeologie vormt daarbij niet veel meer dan een soort 'parallel universum' vol stomme getuigen die zich niet uit zichzelf bij de 'historische feiten' laten passen. Ook daar is interpretatie nodig en worden dus kaartenhuizen opgetrokken, en wie historische en archeologische informatie met elkaar probeert te verbinden, raakt gemakkelijk verstrikt in cirkelredeneringen. Een goed voorbeeld is het gegeven dat Hiëronymus (de heilige en Bijbelvertaler) in zijn vertaling en bewerking van de wereldkroniek van Eusebius van Caesarea vermeldt dat in het jaar 373 de Saksen werden verslagen ('geveld') bij Deuso in het gebied van de Franken (Saxones caesi Deusone in regione Francorum). Hiëronymus was in 373 in leven en schreef hier dus over zijn eigen tijd. Dat maakt dit kleine brokje informatie erg feitelijk. Maar niet duidelijk. Waar was eind vierde eeuw het gebied van de Franken en waar lag Deuso? Over die vraag lijken we het al ruim een halve eeuw eens: het Deuso van Hiëronymus is Diessen in Noord-Brabant. Hebben we daarmee een Noord-Brabants lichtpuntje in de donkere middeleeuwen? Nee. Bij nadere inspectie blijkt dit 'historisch feit' geen feit, maar een interpretatie, en dwingen meerdere redenen ons om aan die interpretatie te twijfelen. Waar de Saksen dan wel in het stof beten, is onbekend.

Lauran Toorians

Grafroof in Brabant? Heropende graven uit de Vroege Middeleeuwen

Martine van Haperen is PhD student bij de Universiteit van Leiden. Haar promotie onderzoeksproject met de titel; in contact met de doden. Een studie van vroege middeleeuwse heropende graven, richt zich op Merovingische heropend graven uit de lage landen.

De graven in de periode van de 5e tot de 8e eeuw bestonden vaak uit een kamer met daarin de lijkkist. De dode werd vaak rijk bekleed en naast de lijkkist werden fraaie grafgiften gelegd. De pracht en praal van Merovingische graven verleidt ons om te denken dat zij bedoeld waren om voor de eeuwigheid onaangeroerd te blijven liggen. De praktijk is echter anders. Net als elders in Noordwest Europa, werden in de Brabant vele graven tijdens de gebruiksperiode van het grafveld heropend. Uit onderzoek van 208 graven bleek dat 41% van de graven heropend is. 50% van de heropende graven zijn geopend binnen één generatie na de begrafenis. Dit is onder andere te constateren aan de kistrestanten. De meeste graven werden heropend in de 6e en 7e eeuw. De grafschenners doorzochten de inhoud van de graven en namen selectief objecten, en wellicht ook (delen van) skeletmateriaal, mee. Ze lieten ook wel eens objecten achter in het heropende graf. Deze handelingen worden traditioneel geïnterpreteerd als 'grafroof', een economisch gemotiveerde en criminele praktijk. Bij het bestuderen van de graven komen echter allerlei kenmerken aan het licht die niet overeenkomen met deze interpretatie.

Heropend Merovingisch graf

Er zijn daarom ook andere verklaringen mogelijk, die het heropenen zien als onderdeel van de normale omgang met de overledenen en hun graven. Zo worden ook nu nog in bepaalde culturen skeletmateriaal tijdens processies meegevoerd. Voor de studie van heropende graven moeten gedetailleerde gegevens worden verzameld over de vorm van de verstoring in de grafstructuur en de verspreiding van objecten en botmateriaal in het graf. Zo blijkt dat er meer mannengraven dan vrouwengraven geopend worden. De Brabantse grafvelden van Bergeijk, Meerveldhoven en Dommelen vormen hiervoor goede casussen omdat ze zorgvuldig zijn opgegraven en gedocumenteerd.

Martine van Haperen

Sluiting

Rond 16.30 uur sluit de voorzitter van het NBAG de studiedag af met dank aan alle betrokkenen. Met ca. 125 aanwezigen, zes zeer boeiende lezingen was het een topper in de lezingen reeks van het NBAG. Wederom een zeer geslaagde studiedag.

Namens het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap,

Peter van Nistelrooij