Noord-Brabants Archeologisch Genootschap


Oud aardewerk, nieuwe inzichten
Verslag studiedag 24-03-2013

Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Oud aardewerk, nieuwe inzichten", gehouden in gehouden in het Groot Tuighuis (Oude St. Jacobskerk), Bethaniestraat 4 in 's-Hertogenbosch op zondag 24 maart 2013, georganiseerd door de Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap i.s.m. Brabants Heem.

In dit herbestemde monument is op 20 maart 2013 het geheel vernieuwde onderkomen van de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM) van de gemeente 's-Hertogenbosch officieel geopend. In de publieksruimte bevinden we ons tussen wanden met grote vitrines vol historisch materiaal dat vandaag wordt besproken. Een ideale locatie dus.


Opening

Om 10.30 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag met een woord van welkom. Hij deelt mee dat de Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap verder gaat als zelfstandige stichting NBAG, samenwerkend met Erfgoed Brabant en, - zoals ook voorheen -, met Brabants Heem. Hij geeft dan het woord aan de eerste spreker.


Laat-prehistorisch en inheems-Romeins aardewerk, kennis in beweging

Dr. Peter van den Broeke (Bur. Arch. en Mon. gem. Nijmegen.) gaat eerst in op de vraag of het gaat om handgevormd of gedraaid aardewerk, wat voor deze tijden soms moeilijk te onderscheiden is. Van dolia bijv. is alleen de rand gedraaid. Na 70 n.Chr. overheerst gedraaid aardewerk en in de laat-Romeinse tijd zien we weer veel handgevormd, samenhangend met immigratie.

Dan volgen de vragen: a. hoe oud is het? b. waar is het voor gebruikt? en c. wat is de kenniswinst sinds 1973? Verwers, G.J. 1972: Das Kamps Veld in Haps in Neolithikum, Bronzezeit und Eisenzeit, Leiden, (tevens proefschrift Rijksuniversiteit Leiden 1973).
a. Hoe oud? Vorm en versiering van belang, die waren onderhevig aan mode. C14: als aardewerk is gevonden bij organisch materiaal (skelet). Hierbij zijn vooral in de periode 800 - 400 v.Chr. de marges erg ruim. Nieuwe dateringstechniek (Rehydroxylatie-methode/ RHX-methode), gebaseerd op aan klei gebonden water. Het chemisch gebonden water in de klei verdwijnt bij het bakken van de klei tot aardewerk. In de loop van de tijd neemt het aardewerk dit water weer heel langzaam op. Wordt geijkt aan materiaal van bekende ouderdom. Kleine onzekerheidsmarge. Werkt tot 10.000 BP. Hiermee kunnen ook vervalsingen worden opgespoord.

b. Gebruik? Chemisch onderzoek van organische resten toont bijv. vetresten aan. Zo weten we dat 4500 v.Chr. op de Britse eilanden al zuivel werd gebruikt. De rol in (graf)rituelen. Soms vinden we scherven van verschillende kleur die toch passen, een deel is dan secundair verbrand, mogelijk bij een crematie. Ook wordt gedacht aan verlatingsrituelen, zoals bij paalgaten met een grote inhoud aan scherven maar zonder houtskool. Eerst is dus de paal verwijderd, daarna heeft depositie plaatsgevonden. Betekenis?

c. Kenniswinst sinds 1973? Datering m.b.v. verschralingsmateriaal, vooral voor 800 v -200 n.Chr. Ten zuiden van de Rijn werd steeds minder minerale verschraling toegepast. Uitz. 5e - 6e eeuw door immigratie van over de Rijn. Bij verschraling met organisch materiaal blijven na het bakken poriën over. Later ook verschraling met schelpgruis, vooral in het rivierengebied. Nieuwe kennis over vormen, zoals van randen van lage schalen. Bij Marne-aardewerk is de term lappenschaal vervangen door lobbenschaal. Kalenderbergversiering (Haps) is hier anders dan in Duitsland. De typesite van dit aardewerk is de Kalenberg bij Wenen.

Na afloop van deze rijk geïllustreerde lezing volgt nog een vraag naar de herkomst van de klei. Met een driehoeksdiagram laat de spreker zien dat m.b.v. mineralenspectra (zoals al, mg en mn) de herkomst kan worden bepaald.

Romeins aardewerk, wat kun je ermee?

Om 11.45 uur is het woord aan dr. Harry van Enckevort (Bur. Arch. en Mon. Gem. Nijmegen). Hij behandelt vooral de 1e t/m 3e eeuw. Hij bespreekt de rijke vulling van een latrine op het Kops Plateau van rond het begin van de jaartelling. Scherven van amforen die van ver werden aangevoerd met vissaus , olijven, dadels, zelfs lijsters, in een militaire context. Hij maakt onderscheid tussen transport- en tafelaardewerk. Rond deze tijd was in Nijmegen de eerste pottenbakkersoven. In 40 n.Chr. begint de productie in Keulen. Na de Bataafse opstand (69 n.Chr.) verandert er veel, tot dan was het militair gebied, in 85 werd de provincie Germania Inferior gesticht. In Nijmegen neemt de productie toe, evenals in secundaire centra als Cuijk en Halder (St.-Michielsgestel). Dit laatste houdt al in de 2e eeuw op. We krijgen diverse voorbeelden te zien.

In de 2e eeuw verdwijnt ook op het platteland het handgevormde aardewerk, zo blijkt uit grafvondsten. Spreker toont veel voorbeelden zoals een zeldzame terra sigillata inktpot uit de 3e eeuw en een biberon (zuigfles voor baby's). Hij laat een kaart zien met productiecentra waarop ook Bergen op Zoom. Olielampjes waren er in alle soorten en maten, ook beeldjes en maskers. Een groep voorwerpen wordt geïnterpreteerd als souvenirs, zoals een spreukbeker uit Trier. (Hierover is in de literatuur nog niets te vinden.) Borden, potten enz. uit grafvondsten blijken gevuld geweest te zijn.

Tenslotte komt de vraag aan de orde: wat kun je ermee? ( Hiddink, H.A. 2010: Romeins aardewerk van de Zuid-Nederlandse zandgronden uit de reeks Materiaal en Methoden nr. 2.) Wat en hoe wordt geteld? (Zie proefschrift spreker: Gebundelde Sporen.) Aantal scherven, gewicht, max. aantal voorwerpen, estimated vessel equivalent, min. aantal exemplaren op basis van randfragmenten. Hij wijst op het probleem dat overal anders geteld wordt en dat in publicaties dikwijls niet is te vinden hoe dat precies is gebeurd. Gevolg is dat veel publicaties moeilijk te vergelijken zijn. Dat zou veel beter moeten. Kijken naar de functie: tafelwaar, kruiken, transport en opslag, speciale voorwerpen als wrijfschalen, kaaspersen enz. Vergelijken van nederzettingen en grafvelden. Bij de laatste ook regionale verschillen in begrafenisrituelen. Seriële vergelijking als dateringsmiddel, bijv. ijzeren spijkers verschijnen in grafvelden in de 2e eeuw.


Voor de lunch, die van uitstekende kwaliteit blijkt te zijn, wandelen we door de ijzige wind naar Torenstraat 9 en terug.


Bekers borden en bakpannen: zes eeuwen gebruiksaardewerk uit Bossche bodem (1200 - 1800)

Tegen 14.00 uur is de beurt aan drs. Ronald van Genabeek (Afd. Bouwhistorie, Arch. en Mon. gem. 's-Hertogenbosch). Hij behandelt dit aardewerk, ingedeeld in hoofdgroepen, naar periode, samenstelling, kenmerken en uitzonderingen, zoals het in Den Bosch is aangetroffen. Andenne (900-1225): veel tuitpotten, tot de late 12e eeuw (elders later). Pingsdorf (900-1225): kogelpotten, tuitpotten, bekers. (meer soort- dan herkomstnaam). Proto-steengoed: veel drinkgerei en kannen. Steengoed: vanaf ong. 1300, veel drinkgerei met zoutglazuur en ijzerengobe. Zeer divers materiaal uit veel verschillende productiecentra zoals Siegburg, Raeren en Langerwehe. Elmpter en blauwgrijs: 1150 - 1325. Handgevormd kookgerei, onversierd en zonder glazuur, zoals kogelpotten. Grijs- (1250 - 1525) en roodbakkend (1250 - heden) aardewerk. Locale productie. Het tweede veelal met slibversiering. Invoering van stenen haardvloeren (rond 1400) maakt pootjes aan kookgerei nodig. Pispotten vanaf 1450. Hoe jonger, des te meer versiering. Veel vondsten uit 16e eeuwse beerputten. Vanaf toen ook veel Oosterhouts aardewerk. Het keukengerei was veel eenvoudiger dan het tafelgerei. Witbakkend: 1350 - 1900, van ijzerarme klei. Vaak loodglazuur, uit diverse productiecentra zoals Gouda, Alkmaar en Keulen. Majolica en Faience: vanaf de 16e eeuw. Porselein: import uit China vanaf ong. 1600. Industrieel aardewerk: vanaf ong. 1770, eerst vooral uit Engeland. Vanaf de 17e eeuw komt er steeds meer glas als drinkgerei i.p.v. steengoed. Dan ontstaat geleidelijk ook de thee- en koffiecultuur. In de 18e eeuw worden aardewerken bakpannen geleidelijk vervangen door metalen. Bij al deze soorten krijgen we veel afbeeldingen te zien en grafieken over het voorkomen ervan.


Vanaf 14.40 uur worden door de sprekers drie workshops gegeven, elk twee keer zodat we er jammer genoeg maar twee van de drie kunnen bijwonen. M.b.v. een grote hoeveelheid voorbeeldmateriaal, aangevuld met door deelnemers meegebrachte voorwerpen, wordt het in de lezingen besprokene geïllustreerd. We krijgen het materiaal te zien, we kunnen het vasthouden, voelen en bekijken. Alles in een zeer geanimeerde sfeer met veel vragen. Harry van Enckevort benadrukt hier nogmaals de wenselijkheid om het tellen en beschrijven te uniformeren om publicaties en sites goed te kunnen vergelijken.










Sluiting

Met deze uitstekende lezingen en workshops en met zo'n 60 aanwezigen was deze studiedag een groot succes. Dank aan Joeske Nollen en Eugene Ball die het meeste werk voor de organisatie hebben verricht.

Namens het NBAG, Gérard de Laat