Welkom op de website van de stichting Noord-Brabants Archeologisch Genootschap (NBAG). De stichting is in 2013 opgericht op initiatief van de Sectie Archeologie van het Noordbrabants Genootschap. Het doel van de stichting is de kennis over de archeologie van Noord-Brabant te bundelen en te verspreiden. De stichting stimuleert en ondersteunt de belangstelling voor archeologie en betrokkenheid van inwoners van Noord-Brabant.
Thema: Markante Middeleeuwen - van vroeg tot laat en later
( programma ).
Op deze studiedag behandelen we een reeks van recente, deels nog niet gepubliceerde opgravingen.
De opgravingsresultaten die gepresenteerd zullen worden, vallen bijna allemaal in historische perioden. De nadruk
ligt op de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Verder willen we u echter ook niet de bijzondere vondsten onthouden uit
een Midden-IJzertijd grafveld dat, hoewel het zwaar verspoeld is geraakt, toch unieke vondsten heeft opgeleverd.
De lezingen worden gepresenteerd door direct betrokkenen van de archeologische onderzoeken. Zij zullen hun
persoonlijke belevenissen en de resultaten met u delen met behulp van mooie afbeeldingen.
Locatie:
Café – Zaal ’t Vrijthof
Molenstraat 6
5688 AD Oirschot
Tel: 0499 – 571442
De kosten bedragen € 30 per persoon, contant te betalen in de zaal. Bij deze prijs is koffie, thee en
de lunch (broodjes en soep) inbegrepen. In verband met de lunch is het noodzakelijk dat u bijgaand
aanmeldingsformulier uiterlijk 2 november 2024 per post aan ons retourneert. U kunt ook uw aanmelding e-mailen
vóór 5 november 2024 naar: nbgarcheologie@gmail.com
Op deze studiedag werd een reeks van recente deels nog niet gepubliceerde opgravingen behandeld. De opgravingsresultaten die gepresenteerd werden, vallen bijna allemaal in historische perioden. De nadruk ligt op de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Verder werd een bijzondere vondst getoond uit een Midden-IJzertijd grafveld dat, hoewel het zwaar verspoeld is geraakt, toch unieke vondsten heeft opgeleverd.
( 10.11.2024 - programma )
Onlangs heeft Nederland het Verdrag van Faro ondertekend. Het verdrag van Faro stelt de mens en de samenleving centraal en hún relatie met erfgoed. Mensen moeten kunnen meedoen en meebeslissen. Maar hoe doen we dat? Het blijkt dat we hier in Noord-Brabant al volop mee bezig zijn. Regelmatig kan het publiek meegraven en zelf op zoek gaan naar archeologische schatten. Op veel plekken heeft de archeologie een plekje in de openbare ruimte gekregen. Bij het Prehistorische dorp in Eindhoven waan je je in vroegere tijden. En zelfs een vuilnisbelt blijkt interessant te zijn. De lezingen worden gepresenteerd door vijf deskundigen, die ieder op hun eigen wijze proberen het archeologische verhaal bij de mensen te brengen.
( 24.03.2024 - programma )
Onlangs is het rapport van de steentijd opgraving Zevenbergen-Terheijden verschenen. Het NBAG heeft de primeur om de onderzoeksresultaten aan u te tonen. In het RMO was onlangs een zeer bijzondere tentoonstelling te zien over Doggerland. Dit gebied kennen we nu als de Noordzee en is een archeologische schatkamer uit de Steentijd. Deze lezingen en de andere lezingen worden gepresenteerd door een viertal deskundigen die ieder op hun specialisatie toppers zijn.
( 05.11.2023 - programma )
Na lange tijd was er weer een mogelijkheid om een contactdag te organiseren. De contactdag van het Noord-Brabants archeologisch Genootschap vond dit jaar plaats in Oss, in samenwerking met het opgravingbedrijf Archol bv, de universiteit van Leiden en de gemeente Oss, waarvan de laatste als gastheer fungeerde.
Pioniers en opponenten. Verschillende inzichten in de archeologie. De Noord-Brabantse archeologie bestaat al geruime tijd. Zo hebben beroemde Nederlandse archeologen als pioniers de Noord-Brabantse prehistorie ontdekt en beschreven. Veelal waren deze pioniers ook opponenten met verschillende inzichten. En verschillende inzichten zijn van alle tijden, ook vandaag nog bijvoorbeeld met betrekking tot de gehanteerde vuursteenbewerking van de prehistorische vuursteensmeden…. Hoe kijken de specialisten van vandaag daar nu tegenaan? Welke theorieën liggen nog open voor discussie en hoe ging vroeger dat debat?
( 26.03.2023 - programma )
Tijdens de Covid-pandemie draaide de wereld door. Tijdens deze beroerde periode zijn voor de Noord-Brabantse archeologie belangrijke promotieonderzoeken succesvol verdedigd. Vijf kersverse doctoren hebben tijd gevonden om hun kennis met ons te delen. Alle vijf de voordrachten brengen verrassend nieuwe visies op het verleden van het Brabantse platteland en hoe het daar toen aan toeging. Het Brabantse platteland: van onderen!
( 20.11.2022 - programma )
Kastelen spreken erg tot de verbeelding maar niet alle kastelen waren even groot en indrukwekkend. Lagere adel en herenboeren bewoonden zogenaamde moated sites, stenen huizen omringd met een gracht maar verder nauwelijks verdedigbaar.
( 03.04.2022 - programma )
Het project 'Rural Riches' van de Universiteit Leiden brengt een nieuwe visie op de Merovingische economie, grafritueel, uitwisseling en artisanale productie na de val van het Romeinse Rijk.
( 07.11.2021 - programma )
( 03.11.2019 - programma )
( 14.04.2019 - programma )
( 09.12.2018 - programma )
( 25.03.2018 - programma )
( 12.11.2017 - programma )
( 07.05.2017 - programma )
( 20.11.2016 - programma )
( 03.04.2016 - programma )
( 02.11.2015 - programma )
( 29.03.2015 - programma )
( 02.11.2014 - programma )
( 06.04.2014 - programma )
( 03.11.2013 - programma )
( 25.05.2013 - programma )
( 24.03.2013 - programma )
( 21.10.2012 - programma )
( 12.05.2012 - programma )
( 25.03.2012 - programma )
( 06.11.2011 - programma )
( 24.09.2011 - programma )
( 10.04.2011 - programma )
( 31.10.2010 - programma )
( 20.06.2010 - programma )
( 28.03.2010 - programma )
( 15.11.2009 - programma )
( 29.03.2009 - programma )
In deze archeologische kroniek worden recente opgravingen
en vondsten uit de provincie Noord-Brabant gepresenteerd
aan iedereen die er belangstelling voor heeft:
Zo werkt het: Door de muisknop ingedrukt te houden kun je de kaart verschuiven.
Wanneer je
op een pin klikt verschijnt beknopte informatie. Klik onderaan op 'Link artikel' om naar het
artikel te gaan.
Op de website die nu wordt geopend verschijnt midden bovenin een vlak waar op verschillende
manier bij het artikel komt.
Je kunt op het vergrootglas klikken, links in de verkleinde afbeelding, of op downloaden
Van 28 tot 30 november 2011 heeft BAAC bv een inventariserend veldonderzoek
door middel van proefsleuven met aansluitend een archeologische opgraving
uitgevoerd in het plangebied Geldrop Genoenhuis 33.
Lees meer
Bij opgravingen aan de zuidkant van Reusel in
2008 en opvolgende jaren, zijn sinds 2008 de resten van een groot Romeins dorp
tevoorschijn gekomen. In totaal zal de nederzetting ongeveer 35 huizen uitgespreid over
een periode van ruim 300 jaar hebben geteld. Daarmee behoort de nederzetting tot de
grotere nederzettingen die in Brabant zijn onderzocht. De huizen dateren tussen het begin
van de jaartelling en 250-276 na Chr.
Lees meer
In het najaar van 2011 en de lente van 2012 deed een team archeologen van
Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol bv) en Diachron UvA bv opgravingen
in Aarle in de gemeente Best. Op deze plek konden de archeologen in een
groot gebied de bewoningsgeschiedenis en het landgebruik over een periode
van enkele duizenden jaren onderzoeken. Een bijzondere situatie, want vanaf
de late bronstijd tot nu is er bijna continu bewoning geweest in Aarle.
Lees meer
Van juni tot augustus 2009 heeft BAAC bv een opgraving uitgevoerd aan de
Europalaan-Noord, aan de noordrand van de bebouwde kom van Budel. Uit de
opgraving blijkt dat op de locatie van de voormalige Duitse School een
Romeins dorpje aanwezig was dat bestond uit meerdere boerderijen. In
totaal is een oppervlak van ca.12.200 m2 onderzocht. De nederzetting
lijkt al vanaf de 1ste eeuw aanwezig te zijn en door te lopen tot in de
late 3e eeuw, een periode die in onze streken als onrustig te boek staat
vanwege de opkomst van de volkverhuizingen. Germaanse stammen van buiten
het Romeinse rijk vielen toen onze streken binnen. Regionaal archeologisch
onderzoek toont aan dat de meeste Romeinse nederzettingen rond 250 verlaten
worden en soms zelfs worden platgebrand. Naast Romeins importaardewerk werd
ook een bijzondere vondst gedaan tijdens de opgravingen. Het gaat om een 3e
eeuwse bronzen ring waarin een gem is gezet met daarop een primitieve
afbeelding van de Romeine godheid Mars. De gem is het vierde exemplaar wat
we uit de regio Zuidoost-Brabant kennen.
Lees meer
Tijdens het afplaggen van een terrein in het Bossche Broek, ten zuiden van 's-Hertogenbosch,
werd in het najaar van 2009 door een oplettende detectoramateur een aantal kleine zilveren
muntjes gevonden. Nader onderzoek maakte duidelijk dat het om een kleine muntschat ging die
hier in de Karolingische tijd is begraven of verloren.
Lees meer
's Hertogenbosch, 15 mrt 2011. Tijdens werkzaamheden voor het verplanten van een boom op Bastion Baselaar in 's-Hertogenbosch
stuitten grondwerkers in februari 2011 onverwacht op menselijke botten. Aanvankelijk werd de politie
ingeschakeld maar al snel werd duidelijk dat het om historisch skeletmateriaal ging en werd een
opgraving gestart door de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten van de gemeente 's-
Hertogenbosch. Daarbij kwam een massagraf tevoorschijn van zo'n 70 skeletten. Historisch
onderzoek maakte duidelijk dat het vermoedelijk ging om Franse soldaten die hier in 1794-1795 zijn
begraven.
Lees meer
Geffen, 26 mrt 2012. Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O), geofysisch onderzoek.
Op initiatief van de Heemkundewerkgroep 'Vladerack' te Geffen is op 27 oktober 2011
door het archeologisch bedrijf ArcheoPro uit Eijsden een Inventariserend Veldonderzoek
Overig (IVO-O) uitgevoerd op de Joodse begraafplaats 'Het Smouse Kerkhoff' te Geffen,
gemeente Maasdonk. Uit het goed onderbouwde rapport over het grondradaronderzoek blijkt
dat er veel meer graven aanwezig zijn dan grafzerken. De graven liggen dicht op elkaar
binnen de huidige begrenzing van de begraafplaats. Buiten de omheining zijn geen graven
meer gevonden. Uit het grondradar onderzoek komt naar voren dat er drie niveaus zijn
te onderscheiden. In het eerste niveau van maaiveld tot circa 0,5 meter diepte. zijn
veel (1088 stuks) individuele 'reflecties' waargenomen inclusief duidelijk aanwezige
grote stukken steen. Een gedeelte hiervan zullen grafstenen zijn. Het tweede niveau
ligt op 1 tot 1,5 meter onder het maaiveld. Hierin bevinden zich de graven. De
hoeveelheid graven is door de vele reflecties en wisselende eigenschappen van de
graven niet vast te stellen. Het derde niveau bevind zich op ruim 1.5 meter. In de
noordwesthoek van de begraafplaats is een geologische laag aangetroffen die mogelijk
met oerbanken in het zand te maken heeft.
Uit de gegevens van het grondradaronderzoek is te zien dat de oriëntatie van de
aanwezige graven overeen komt met de oriëntatie van de grafzerken. Van enkele graven
is de exacte locatie vastgesteld.
Lees meer
Jaargang |
Blad |
Auteur |
Plaats |
Toponiem |
Materiaal |
Vroegste periode |
Laatste periode |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1974/1976 | 1 | Asten | Heusden | natuursteen (jadeïet) | neolithicum | neolithicum | ||
1974/1976 | 1 | Hoogeloon | Kabouterberg | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1974/1976 | 2 | Vierlingsbeek | Boxmeer | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1974/1976 | 4 | Maarheeze | Maarheeze | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1974/1976 | 5 | Oirschot | Oirschot VII | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1974/1976 | 5 | Berghem | Waatselaar | aardewerk, brons | laat-neolithicum | bronstijd | ||
1974/1976 | 8 | Cuijk | Vianen | aardewerk | laat-neolithicum | laat-neolithicum | ||
1974/1976 | 9 | Beers | Groot-Linden, Kraaienberg | aardewerk | laat-neolithicum | laat-neolithicum | ||
1974/1976 | 9 | Nistelrode | Nistelrode | aardewerk, crematie | late-bronstijd | vroege-ijzertijd | ||
1974/1976 | 9 | Oosterhout | Vraggelen, Hereweg | aardewerk | late-bronstijd | vroege-ijzertijd | ||
1974/1976 | 12 | G.J. Verwers | Oss-IJsselstraat | IJsselstraat | diversen | late-bronstijd | Romeinse tijd | |
1974/1976 | 16 | Oss-IJsselstraat | IJsselstraat | Brons en ijzer | bronstijd | ijzertijd | ||
1974/1976 | 17 | Beers | Kraaienberg | sporen, aardewerk | ijzertijd | ijzertijd | ||
1974/1976 | 19 | Bladel | Bladel | sporen, aardewerk | vroeg- ijzertijd | vroege-ijzertijd | ||
1974/1976 | 20 | Grave | Cuijkse Steeg, Escharen | aardewerk, ijzer en glas | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1974/1976 | 21 | Oss-Ussen | Ussen | sporen, aardewerk | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1974/1976 | 22 | Boxtel | Luissel | sporen, aardewerk | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1974/1976 | 24 | Hilvarenbeek | Driehuizen, Kleine Voort | aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1974/1976 | 26 | Berghem | Waatselaar | aardewerk, fibula | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1974/1976 | 31 | Riethoven | Heesmortel | aardewerk, crematie | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1974/1976 | 32 | Oss | Ossermeer | aardewerk, natuursteen, bouwmateriaal | late-ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1974/1976 | 34 | Beers | Groot Linden | nederzettingssporen waaronder waterputten en aardewerk | ijzertijd | middeleeuwen | ||
1974/1976 | 36 | Moergestel | Molenakkers | aardewerk | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1974/1976 | 36 | Grave | Esterveldbaan - Graafse Raam | aardewerk | vroege-middeleeuwen | late-middeleeuwen | ||
1974/1976 | 38 | 's-Hertogenbosch | Gertru | muurfundamenten, stadsgracht, aardewerk, botmateriaal | late-middeleeuwen | late-middeleeuwen | ||
1974/1976 | 40 | Bergen op Zoom | Lievevrouwestraat 43-5 | aardewerk | nieuwe tijd | nieuwe tijd | ||
1974/1976 | 40 | Bergen op Zoom | Noord-Zijde Haven | pottebakkersoven | nieuwe tijd | nieuwe tijd | ||
1974/1976 | 43 | Lith | Maas | ijzer | onbekend | onbekend | ||
1977/1978 | 13 | 's-Hertogenbosch, Empel | Koornwaard | vuurstenen en benen werktuigen en natuursteen | midden-paleolithicum | neolithicum | ||
1977/1978 | 17 | Lith, Kessel | Koornwaard | vuursteen | midden-paleolithicum | midden-paleolithicum | ||
1977/1978 | 18 | Bladel | Bladel | vuursteen | midden-paleolithicum | midden-paleolithicum | ||
1977/1978 | 20 | Boxmeer | Luneven | vuursteen | laat-paleolithicum | vroeg- of midden-neolithicum | ||
1977/1978 | 20 | L.P. Lauwe Kooijmans | Beers, Groot Linden | Kraaienberg | grondsporen, vuursteen, aardewerk | neolithicum | neolithicum | |
1977/1978 | 22 | Oisterwijk | Oisterwijk | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1977/1978 | 22 | Teteringen | Lage Vugt | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1977/1978 | 23 | Tilburg | Kapelmeesterlaan | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1977/1978 | 24 | Eindhoven | Blixsembosch | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1977/1978 | 25 | Beers | Meische Voort | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1977/1978 | 25 | Veldhoven | Onze Lieve Vrouwendijk | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1977/1978 | 28 | Boxmeer, Beugen | Maasoever | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1977/1978 | 28 | Beers, Nieuw Gassel | Krekelberg | brons | bronstijd | ijzertijd | ||
1977/1978 | 28 | Beex, G. | Moergestel | Molenakkers | aardewerk, grondsporen | bronstijd | ijzertijd | |
1977/1978 | 33 | Ravenstein, Deursen | Rondestraat | aardewerk, crematie, glazen armband, basaltlava, metaal, munt | ijzertijd | vroege-middeleeuwen | ||
1977/1978 | 34 | Erp | Aa | aardewerk | ijzertijd | ijzertijd | ||
1977/1978 | 35 | G.J. Verwers | Oss | Ussen | diversen, waaronder grondsporen, aardewerk | bronstijd | Romeinse tijd | |
1977/1978 | 38 | 's-Hertogenbosch | Maaspoort I - Schaapskooi | grondsporen, aardewerk | ijzertijd | ijzertijd | ||
1977/1978 | 41 | 's-Hertogenbosch | Maaspoort | aardewerk, basaltlava, botmateriaal, houtskool | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1977/1978 | 43 | Cuijk | Padbroek - Vossehol | grondsporen, aardewerk, glazen armband, basaltlava | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1977/1978 | 46 | Bladel | Kriekeschoor | grondsporen, aardewerk, glas, munten, fibulae | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1977/1978 | 47 | Boxmeer | Sambeek | aardewerk, crematieresten | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1977/1978 | 49 | Lith | Teeffelen | brons, aardewerk, glazen armbanden, munten | bronstijd | middeleeuwen | ||
1977/1978 | 54 | Hoogeloon | Hoogpoort | munt | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1977/1978 | 55 | Nieuw-Ginneken | Ulvenhout | aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1977/1978 | 56 | Heusden | Heesbeen | grondsporen en aardewerk | ijzertijd | middeleeuwen | ||
1977/1978 | 57 | Nieuw-Ginneken | Galder | grondsporen, aardewerk, spinklos, slijp- en maalsteen | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1977/1978 | 58 | Moergestel | Molenakkers | aardewerk, spinklos, glazen strijker, grondsporen en maalstenen | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1977/1978 | 64 | Steenbergen | Gasthuisstraat | funderingen | middeleeuwen | nieuwe tijd | ||
1977/1978 | 67 | Bakel en Milheze | Bakel | aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1977/1978 | 68 | H. Stoepker | Tilburg | kasteel | grondsporen, aardewerk, glas, bouwmateriaal | middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1977/1978 | 72 | H.L. Janssen | 's-Hertogenbosch | Markt | grondsporen, diverse materialen | middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1977/1978 | 72 | H.L. Janssen | 's-Hertogenbosch | Postelstraat | grondsporen, diverse materialen | middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1977/1978 | 82 | Schijndel | Schijndel - Aa | stenen bijl van eland gewei | ijzertijd | middeleeuwen | ||
1985/1987 | 13 | N. Arts | 's-Hertogenbosch | Maasplas | bot | laat-paleolithicum | mesolithicum | |
1985/1987 | 15 | J. Deeben | Geldrop | Groote Heide | grondsporen, lithisch materiaal | laat-paleolithicum | vroeg-mesolithicum | |
1985/1987 | 21 | N. Arts | 's-Hertogenbosch | Maaspoort | lithisch | vroeg-mesolithicum | vroeg-mesolithicum | |
1985/1987 | 23 | N. Arts | Moergestel | Akker westrand van Reusel bij Broekzijde | lithisch | vroeg-neolithicum | laat-neolithicum | |
1985/1987 | 26 | N. Arts | Waalre | Willibrorduslaan | lithisch | midden-neolithicum | laat-neolithicum | |
1985/1987 | 27 | Loon op Zand | aspergeveld | lithisch | mesolithicum | neolithicum | ||
1985/1987 | 28 | Schaijk | Luytenbroek | lithisch | mesolithicum | neolithicum | ||
1985/1987 | 29a | Alphen en Riel | Alphen, Oude Maastrichtse baan | lithisch | niet genoemd | niet genoemd | ||
1985/1987 | 29b | F.T.S. Brounen | Beers | Gassel I | aardewerk | vroeg-neolithicum | vroeg-neolithicum | |
1985/1987 | 30 | Beers | Gassel II | lithisch, aardewerk, metaal | laat-paleolithicum | laat-paleolithicum | ||
1985/1987 | 31 | Vessem | akker | lithisch | mesolithicum | mesolithicum | ||
1985/1987 | 32 | Heeswijk-Dinther | nabij Loosbroek | aardewerk | laat-neolithicum | midden bronstijd | ||
1985/1987 | 33a | Veldhoven | Veldhoven | lithisch | midden-neolithicum | midden-bronstijd | ||
1985/1987 | 33b | H. Fokkens | Beers | Groot Linden, noord van de Kraaijenbergse plas | aardewerk, bot | midden-neolithicum | late-bronstijd | |
1985/1987 | 35 | Beers | Beers | metaal | midden-bronstijd | midden-bronstijd | ||
1985/1987 | 36a | Lith | grondwerk sluizen bij Lith | metaal | midden-bronstijd | midden-bronstijd | ||
1985/1987 | 36b | E. Jungerius, E. Sloos, A. Fokkens | 's-Hertogenbosch | Empel | grondsporen, aardewerk | midden-bronstijd | ijzertijd | |
1985/1987 | 41 | H. Fokkens | Oss | Ussen | grondsporen | midden-bronstijd | late-ijzertijd | |
1985/1987 | 44 | AWN-afdeling 24 (Midden-Brabant) | Loon op Zand | Rijksweg A261 | grondsporen | vroege-ijzertijd | vroege-ijzertijd | |
1985/1987 | 47 | Den Dungen | Kloosterstraat | grondsporen, aardewerk | midden-bronstijd | Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 48 | Cuijk | Korte Molenstraat | grondsporen, aardewerk | vroege-ijzertijd | late-bronstijd | ||
1985/1987 | 50 | Ravenstein | west van Dennenburg | grondsporen, aardewerk | late-bronstijd | vroege-ijzertijd | ||
1985/1987 | 51 | Megen | Megen | lithisch | midden-ijzertijd | late-ijzertijd | ||
1985/1987 | 52 | Hoogeloon | tussen Hoogeloon en Hapert | munten | ijzertijd | ijzertijd | ||
1985/1987 | 54 | Veghel | Veghel | aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 55a | Lith | Teeffelen | metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 55b | Cuijk | Grotestraat | grondsporen, metaal, bot, glas, aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 62a | Cuijk | Korte Molenstraat | grondsporen, metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 62b | Cuijk | Heeswijk | aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 62c | Cuijk | Waaistraat | aardewerk, metaal, munten | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 66a | Grave | Escharen, visvijver langs de Raam | grondsporen, aardewerk | laat-Romeinse tijd | late-middeleeuwen | ||
1985/1987 | 66b | Grave | Escharense Veld | metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 67 | Heusden | Heesbeen | metaal | laat-Romeinse tijd | laat-Romeinse tijd | ||
1985/1987 | 69 | Megen | Macharen | aardewerk | Romeinse tijd | vroege-middeleeuwen | ||
1985/1987 | 71a | Beers | Gassel III | grondsporen, aardewerk | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1985/1987 | 71b | E. Heidinga, H.A. Vreenegoor | Beers | Gassel IV, Over de Voort | grondsporen, aardewerk | vroege-ijzertijd | vroege-middeleeuwen | |
1985/1987 | 76 | Haps | noordoosten van de kern van het dorp | aardewerk, metaal, munten | neolithicum | late-middeleeuwen | ||
1985/1987 | 78 | Halsteren | langs het Maaipad | aardewerk | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1985/1987 | 79 | Heusden | stortgrond opgraving kasteel | metaal | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1985/1987 | 80 | Sint-Oedenrode | langs de Provinciale weg | grondsporen, aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1985/1987 | 83 | Lith | Kessel | aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1985/1987 | 85 | Ossendrecht | Ossendrecht | grondsporen, aardewerk, leer | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1985/1987 | 88 | Beek en Donk | Karstraat bij het gehucht Heereind | grondsporen,aardewerk | late-middeleeuwen | late-middeleeuwen | ||
1985/1987 | 89 | Oss | Horzak | grondsporen, aardewerk | late-ijzertijd | late-middeleeuwen | ||
1994/1996 | 10 | Wouw | Smalle Beek | lithisch | mesolithicum | neolithicum | ||
1994/1996 | 13 | Rosmalen | Tweeberg | lithisch | neolithicum | neolithicum | ||
1994/1996 | 16 | Geldrop, Huisvennen | Klein Huisven | lithisch | neolithicum | neolithicum | ||
1994/1996 | 18 | Uden | diverse velden | lithisch | neolithicum | neolithicum | ||
1994/1996 | 20a | Deurne | Helenaveen | lithisch | neolithicum | neolithicum | ||
1994/1996 | 20b | Berkel-Enschot | Hoog Heukelum | lithisch | neolithicum | neolithicum | ||
1994/1996 | 20c | Sint Michielsgestel | onbekend | lithisch | neolithicum | neolithicum | ||
1994/1996 | 22 | Grave | Escharen | lithisch | laat-paleolithicum | bronstijd | ||
1994/1996 | 24a | Oss | Paalakkerweg | aardewerk, lithisch | neolithicum | neolithicum | ||
1994/1996 | 24b | Hoogeloon | akker | metaal | bronstijd | bronstijd | ||
1994/1996 | 26 | L. Theunissen | Oss | Kennedybaan | aardewerk, lithisch, bot | neolithicum | bronstijd | |
1994/1996 | 27 | P. Drenth, E. Kleij | Sint Michielsgestel | grens met Den Dungen | metaal | bronstijd | bronstijd | |
1994/1996 | 29 | Loon op Zand | Loonse Duinen | aardewerk | ijzertijd | ijzertijd | ||
1994/1996 | 32 | Mierlo | de Loo | grondsporen | ijzertijd | ijzertijd | ||
1994/1996 | 35 | Boxtel | Boxtel | grondsporen, lithisch | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1994/1996 | 36 | Megen | akker | aardewerk, metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1994/1996 | 38a | Vught | nabij kasteel Maurick | metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1994/1996 | 38b | Lith | akker in Lithoijen | aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1994/1996 | 39 | Wouw | akker bij kasteel van Wouw | aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1994/1996 | 40 | Grave | Escharen | metaal | Romeinse tijd | vroege-middeleeuwen | ||
1994/1996 | 41 | St Michielsgestel | bij kasteel Nieuw Herlaer | metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1994/1996 | 42 | Oirschot | akker | metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1994/1996 | 45 | Berkel Enschot | rondweg Tilburg | grondsporen | Romeinse tijd | vroege-middeleeuwen | ||
1994/1996 | 47a | Heusden | provinciale weg | metaal | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1994/1996 | 47b | Lith | Oijen | aardewerk, metaal | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1994/1996 | 48a | Megen | akker | metaal | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1994/1996 | 48b | Boxtel | Munsel | metaal | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1994/1996 | 49a | Sint-Oedenrode | akker | metaal | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1994/1996 | 49b | Oirschot | noordwest van de dorpskern | metaal | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1994/1996 | 49c | Veghel | Dorshout | aardwerk | vroege-middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1994/1996 | 51 | Lieshout | Nieuwenhof, De Schop | grondsporen | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1994/1996 | 53 | Berkel-Enschot | De Herd | grondsporen | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1994/1996 | 54 | Gemert | voormalige textielfabriek Raaymakers | grondsporen, aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1994/1996 | 56 | Heeze | Oude Kerkhof | grondsporen, aardewerk | ijzertijd | middeleeuwen | ||
1994/1996 | 57 | Bergen op Zoom | Zuivelstraat, Kettingstraat | grondsporen, aardewerk, metaal | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1994/1996 | 59a | Waspik | langs de Maasroute | metaal | nieuwe tijd | nieuwe tijd | ||
1994/1996 | 59b | Moergestel | Heikant | metaal | nieuwe tijd | nieuwe tijd | ||
1994/1996 | 60 | Oosterhout | Rulstraat | aardewerk, metaal | nieuwe tijd | nieuwe tijd | ||
1994/1996 | 63 | Oss | Hooghuisstraat | grondsporen, hout, aardewerk | nieuwe tijd | nieuwe tijd | ||
1979/1980 | 13 | Someren | Maarheezerdijk | vuursteen, natuursteen | laat-paleolithicum | neolithicum | ||
1979/1980 | 14 | Den Dungen | Den Dungen | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1979/1980 | 14 | Heeswijk-Dinther | Dinther | natuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1979/1980 | 15 | Rijsbergen | Pannehoefse Baan | natuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1979/1980 | 16 | Ravenstein, Dennenburg | Hillekamp | vuursteen, grondsporen | neolithicum | neolithicum | ||
1979/1980 | 17 | Sanden, W. v.d. | Budel | Maarheeze | vuursteen, natuursteen | neolithicum | neolithicum | |
1979/1980 | 17 | Lith | Teeffelen | vuursteen, aardewerk, munten | neolithicum | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 19 | Oirschot | Straten | vuursteen | neolithicum | bronstijd | ||
1979/1980 | 19 | Hilvarenbeek | Hilvarenbeek | vuursteen | neolithicum | bronstijd | ||
1979/1980 | 20 | Grave, Escharen | Raam, Rotseweg | grondsporen, aardewerk | neolithicum | Ijzertijd | ||
1979/1980 | 21 | Beers | Gassel | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1979/1980 | 21 | Lith | Kessel | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1979/1980 | 22 | Heusden | Herpt | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1979/1980 | 23 | Boxmeer | Heerstraat | grondsporen, aardewerk, natuursteen | bronstijd | ijzertijd | ||
1979/1980 | 24 | Moergestel | Molenakkers | grondsporen, aardewerk | ijzertijd | ijzertijd | ||
1979/1980 | 25 | Nuland | Hoefgraaf | aardewerk, natuursteen | ijzertijd | ijzertijd | ||
1979/1980 | 26 | Nieuw-Ginneken | Ulvenhout | aardewerk | ijzertijd | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 27 | J. Slofstra | Bladel | Kriekeschoor | grondsporen, aardewerk, vuursteen, hout, pollen | ijzertijd | ijzertijd | |
1979/1980 | 29 | G.J. Verwers | Oss | Ussen | grondsporen en diverse materialen | ijzertijd | Romeinse tijd | |
1979/1980 | 31 | Nistelrode | Nistelrode | aardewerk | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1979/1980 | 32 | Slofstra, J. | Hoogeloon | Kerkakkers | grondsporen / diverse materialen | Romeinse tijd | Romeinse tijd | |
1979/1980 | 34 | Lith | Kessel (I) | lood | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1979/1980 | 35 | Lith | Kessel (II) | brons, email | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1979/1980 | 36 | Boxmeer | Heerstraat | grondsporen, aardewerk, grind, crematie, ijzer | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1979/1980 | 37 | Grave, Escharen | Raam, Hooge Burcht | grondsporen, aardewerk, hout, bouwmateriaal, brons, munten | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1979/1980 | 41 | Boxmeer | Sambeek | aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 42 | Cuijk | Het Riet | aardewerk, houtskool, verbrand leem, dakpan, ijzerslakken, grondsporen | Romeinse tijd | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 42 | Grave | Escharen, Rotseweg | aardewerk, munten, metaal | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 44 | Ravenstein | Dennenburg | aardewerk, metaal divers, glas | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 45 | Lith | Teeffelen | brons | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 46 | H.H. van Regieren Altena | Valkenswaard | Dommelen | grondsporen en diverse materialen | middeleeuwen | middeleeuwen | |
1979/1980 | 49 | Oss | Eikenboomgaard | grondsporen, aardewerk, glas | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 54 | W. v.d. Sanden | Helmond | Binderen | grondsporen, funderingen, natuursteen, bouwmateriaal, botmateriaal, metaal | middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1979/1980 | 55 | Veldhoven | Polkestraat | hout, plaggen, aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 57 | 's-Hertogenbosch | 's-Hertogenbosch | |||||
1979/1980 | 68 | Leende | Leenderstrijp | grondsporen, hout, plaggen, aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 70 | Zevenbergen | kasteel Zevenbergen | muurfunderingen, poeren, aardewerk, bouwmateriaal, metaal | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1979/1980 | 71 | H. Stoepker | Berkel-Enschot | Akkerweg | "munten, aardewerk, gronsporen, funderingen, hout, " | middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1981/1982 | 13 | W. Roebroeks | Eindhoven | Tongelreep | vuursteen | midden-paleolithicum | midden-paleolithicum | |
1981/1982 | 14 | N. Arts | Tilburg | Lepelare Zand | vuursteen, natuursteen | mesolithicum | mesolithicum | |
1981/1982 | 16 | L.P. Lauwe Kooijmans | Beers | Gassel | vuursteen, natuursteen, aardewerk | neolithicum | neolithicum | |
1981/1982 | 19 | L.P. Lauwe Kooijmans | "Grave " | De Zitterd | vuursteen, aardewerk, grondsporen, hout | neolithicum | middeleeuwen | |
1981/1982 | 20 | Beers | Gassel | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1981/1982 | 22 | Vierlingsbeek | Langstraat | natuursteen | neolithicum | Neolithicum | ||
1981/1982 | 22 | Drunen | Elshout | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1981/1982 | 23 | Cuijk | Padbroek | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1981/1982 | 23 | Boxmeer | Beugen | natuursteen | mesolithicum | neolithicum | ||
1981/1982 | 23 | Boxmeer | Heerstraat | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1981/1982 | 24 | L.B.M. Verhart | Megen | Haren | vuursteen | neolithicum | neolithicum | |
1981/1982 | 25 | Lith | Teeffelen | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1981/1982 | 26 | Schaijk | Gaalsche Heide | natuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1981/1982 | 26 | Eersel | Grootgoor | vuursteen | neolithicum | bronstijd | ||
1981/1982 | 27 | Gilze-Rijen | Raakeind | vuursteen | neolithicum | bronstijd | ||
1981/1982 | 27 | Beers | Gassel | aardewerk, vuursteen | neolithicum | bronstijd | ||
1981/1982 | 28 | Nistelrode | Vorssel | aardewerk | bronstijd | bronstijd | ||
1981/1982 | 29 | Vught | Cromvoirt | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1981/1982 | 29 | Deurne | sportpark | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1981/1982 | 30 | H. Stoepker | Dongen | kasteel Dongen | brons | bronstijd | bronstijd | |
1981/1982 | 31 | Boxmeer | Luneven | gronsporen, aardewerk, hout | Ijzertijd | Ijzertijd | ||
1981/1982 | 32 | Lith | Kessel | ijzer | Ijzertijd | Ijzertijd | ||
1981/1982 | 34 | Lith | Teeffelen | aardewerk, metaal, munt | Ijzertijd | middeleeuwen | ||
1981/1982 | 34 | P.W. van den Broeke, W. van der Sanden | Oss | Ussen | grondsporen en vele soorten materiaal | Ijzertijd | Romeinse tijd | |
1981/1982 | 39 | Lith | Teeffelen | brons | Romeinse tijd | vroege-middeleeuwen | ||
1981/1982 | 41 | Oosterhout | Kasteeldreef | aardewerk, metaal | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1981/1982 | 43 | Nieuw-Ginneken | Notsel | aardewerk, glas, leem, natuursteen, ijzerslak | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1981/1982 | 44 | Beers | Gassel | brons | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1981/1982 | 45 | Grave | Escharen | brons | Romeinse tijd | vroege-middeleeuwen | ||
1981/1982 | 47 | Grave | De Zitterd | brons | vroege-middeleeuwen | vroege-middeleeuwen | ||
1981/1982 | 47 | Schaijk | Gaalsche Heide | aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1981/1982 | 48 | H.H. van Regteren Altena, F. Theuws | Valkenswaard | Dommelen | grondsporen en veel diverse materialen | ijzertijd | middeleeuwen | |
1981/1982 | 52 | H.H. van Regteren Altena | Bergeijk | Eerselsedijk | grondsporen en veel diverse materialen | middeleeuwen | middeleeuwen | |
1981/1982 | 54 | J.R. Magendans | Breda | Catharinastraat | grondsporen, aardewerk, funderingen | middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1981/1982 | 56 | Lith | Kessel I | natuursteen | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1981/1982 | 56 | Lith | Kessel II | hout, sintels | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1981/1982 | 59 | Heesch | Rijksweg | aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1981/1982 | 59 | H.L. Janssen | Heeswijk-Dinther | Heilaren - Hommelsedijk | grondsporen, aardewerk, funderingen | middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1981/1982 | 73 | 's-Hertogenbosch | 's-Hertogenbosch | |||||
1981/1982 | 78 | Bergen op Zoom | de Olifant | aardewerk, muurwerk | middeleeuwen | nieuwe tijd | ||
1983/1984 | 13 | N. Arts | Best | Oirschot V | vuursteen, crematie, houtskool, grondspoor | mesolithicum | mesolithicum | |
1983/1984 | 15 | Loon op Zand | Plakkeven | natuursteen | mesolithicum | mesolithicum | ||
1983/1984 | 16 | Mill | Sint Hubert | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1983/1984 | 17 | Geertruidenberg | Kerkstraat | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1983/1984 | 18 | Helmond | Mierlo-Hout | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1983/1984 | 19 | Drunen | Drunen | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1983/1984 | 19 | Hilvarenbeek | Sportparklaan | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1983/1984 | 21 | Moergestel | Moergestel | aardewerk, grondspoor | neolithicum | neolithicum | ||
1983/1984 | 21 | Beers | Gassel | natuursteen, vuursteen, aardewerk | mesolithicum | neolithicum | ||
1983/1984 | 25 | Berghem | Waatselaar | aardewerk | neolithicum | Romeinse tijd | ||
1983/1984 | 25 | Berkel-Enschot | Berkel | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1983/1984 | 26 | Grave | Escharen | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1983/1984 | 27 | Goirle | Rechte Heide | nvt | bronstijd | bronstijd | ||
1983/1984 | 29 | Rosmalen | Rosmalen | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1983/1984 | 30 | Oosterhout | Eindse Pad | aardewerk | bronstijd | bronstijd | ||
1983/1984 | 30 | Lith | Kessel | ijzer | Ijzertijd | Ijzertijd | ||
1983/1984 | 31 | Den Dungen | Kloosterstraat | vuursteen, glas, aardewerk | Ijzertijd | Ijzertijd | ||
1983/1984 | 33 | Grave | De Zitterd | munt, aardewerk, hout, grondsporen | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1983/1984 | 33 | Helmond | Mierlo-Hout, Houtse Beemd | natuursteen | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1983/1984 | 34 | Lith | Kessel | brons | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1983/1984 | 37 | Schaijk | Munsche Hei | aardewerk | bronstijd | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 37 | Oosterhout | Eindse Pad | aardewerk | bronstijd | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 37 | Grave | Velp | aardewerk, brons | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 38 | Grave | Escharen | brons | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 38 | A. Verhoeven | Oirschot | Oude Grintweg | hout, aardewerk, bot, natuursteen, leem, sintel | middeleeuwen | middeleeuwen | |
1983/1984 | 38 | A. Verhoeven | Oirschot | Notel | hout | middeleeuwen | middeleeuwen | |
1983/1984 | 41 | Eindhoven | Eckart | aardewerk, | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 41 | Helmond | d'Oude Huys | grondsporen en vele diverse materialen | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 44 | Lith | Kessel I | ijzer | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 44 | Lith | Kessel II | hout | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 47 | Oss | De Lievekamp | hout | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1983/1984 | 48 | 's-Hertogenbosch | ||||||
1983/1984 | 661 | Steenbergen | Grote en Kleine Kerkstraat | funderingen, muurwerk, aardewerk | middeleeuwen | nieuwe tijd | ||
1983/1984 | 65 | Dongen | Hervormde kerk | funderingen, bouwmateriaal, botmateriaal, textiel | middeleeuwen | nieuwe tijd | ||
1983/1984 | 67 | Den Dungen | Kloosterstraat | natuursteen | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1989/1990 | 136 | 's-Hertogenbosch | Maurik | vuursteen, natuursteen | mesolithicum | mesolithicum | ||
1989/1990 | 136 | Bakel-Milheeze | Groote Peel | natuursteen | mesolithicum | mesolithicum | ||
1989/1990 | 137 | N. Arts | Helmond | Stiphouts Broek | vuursteen, natuursteen | mesolithicum | neolithicum | |
1989/1990 | 138 | Baarle-Nassau | Ulicoten | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1989/1990 | 139 | Oosterhout | Den Hout (N) | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1989/1990 | 140 | Boxmeer | Sambeek | vuursteen, aardewerk | neolithicum | ijzertijd | ||
1989/1990 | 140 | Nuland | Nuland | aardewerk | bronstijd | bronstijd | ||
1989/1990 | 140 | Eindhoven | TU-Diaconessenhuis | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1989/1990 | 140 | Heeswijk-Dinther | Beekgraaf | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1989/1990 | 142 | Budel | Dorplein - Hoort | vuursteen, aardewerk | bronstijd | ijzertijd | ||
1989/1990 | 143 | Beek en Donk | Lieshoutseweg | grondsporen, aardewerk, | bronstijd | middeleeuwen | ||
1989/1990 | 146 | Son en Breugel | Hooidonksche Akkers | brons, munt | Ijzertijd | Ijzertijd | ||
1989/1990 | 146 | Cuijk I | Maartenshof - Grotestraat | brons | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1989/1990 | 147 | Someren | Ooyvaarsrijt | aardewerk | ijzertijd | middeleeuwen | ||
1989/1990 | 148 | Cuijk II | Heeswijkse Kampen en Nutracia-Grotestraat | grondsporen, aardewerk, metaal, glas, crematie, houtskool | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1989/1990 | 150 | Lith | diverse locaties | aardewerk, metaal | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1989/1990 | 152 | Megen | Megen | natuursteen | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1989/1990 | 152 | Lith | Kessel I | natuursteen | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1989/1990 | 152 | Waspik | grens met Sprang-Capelle | metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1989/1990 | 155 | Lith | Kessel II | koper | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1989/1990 | 157 | Grave | Escharenseveld | brons | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1989/1990 | 157 | Heusden | Heusden | brons | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1989/1990 | 158 | Vught | Rijksweg | hout | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1989/1990 | 158 | Helmond | d'Oude Huys | grondsporen en vele diverse materialen | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1989/1990 | 161 | Waalwijk | Waalwijk | lood, hout | middeleeuwen | nieuwe tijd | ||
1991 | 142 | Veghel | Havelt | natuursteen | mesolithicum | neolithicum | ||
1991 | 142 | E. Vreenegoor | Eersel | Schadewijk | natuursteen | neolithicum | neolithicum | |
1991 | 142 | N. Arts | Gemert | Handel | natuursteen | laat-paleolithicum | neolithicum | |
1991 | 144 | Nistelrode | natuursteen | laat-paleolithicum | laat-paleolithicum | |||
1991 | 144 | M. Wansleeben, L.B.M. Verhart | Beers | Linden, de Geest | vuursteen, grondsporen, aardewerk | neolithicum | neolithicum | |
1991 | 144 | N. Arts | Vessem | Knegsel | vuursteen | neolithicum | neolithicum | |
1991 | 148 | N. Arts | Liempde | Hezelaarse Akkers | vuursteen | neolithicum | neolithicum | |
1991 | 149 | N. Arts | Waalre | Tongelreep | vuursteen | neolithicum | neolithicum | |
1991 | 149 | Teteringen | Teteringen | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1991 | 149 | Beers | Gassel | brons | bronstijd | bronstijd | ||
1991 | 150 | H. den Brok, H. Fokkens | Rosmalen | Heeseind | grondsporen, vuursteen, aardewerk, hout, bot, crematie | mesolithicum | ijzertijd | |
1991 | 152 | Berghem | brons, aardewerk | bronstijd | ijzertijd | |||
1991 | 152 | N. Roymans, F.P. Kortlang | Someren | Waterdael | grondsporen, crematie, metaal | bronstijd | Romeinse tijd | |
1991 | 156 | Vught | A2 Rijksweg | glas, lood | ijzertijd | ijzertijd | ||
1991 | 157 | H. Fokkens | Oss | Ussen, Schalkskamp | Grondsporen en vele soorten materaail | bronstijd | Romeinse tijd | |
1991 | 167 | Lith | Kessel I | brons | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1991 | 168 | J.E. Bogaers | Lith | Kessel II | messing | Romeinse tijd | Romeinse tijd | |
1991 | 170 | Berghem | brons, email, munt | Romeinse tijd | Romeinse tijd | |||
1991 | 170 | Lith | Teeffelen | brons | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1991 | 171 | St Michielsgestel | Halder | gem, brons koper, aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1991 | 172 | Vlijmen | Vlijmensch Ven | brons | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1991 | 172 | Cuijk | aardewerk, ijzer, crematie | Romeinse tijd | Romeinse tijd | |||
1991 | 173 | Schaijk | Mun | aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1991 | 174 | Lieshout | Nieuwenhof | hout, grondsporen | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1991 | 174 | Oirschot | Straten | aardewerk, matuursteen, bouwmateriaal, metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1991 | 175 | Aalburg | Genderen - Hoge Woerd | aardewerk, metaal | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1991 | 176 | Heusden | Heesbeen | aardewerk, metaal | Romeinse tijd | vroege-middeleeuwen | ||
1991 | 177 | Schaijk | Schaijk | aardewerk | bronstijd | middeleeuwen | ||
1991 | 177 | St Michielsgestel | Halder | brons | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1991 | 178 | Berghem | Waterstraat | aardewerk | middeleeuwen | middeleeuwen | ||
1990 | 106 | R.C.G.M. Lauwerier | Beek en Donk | Aa | bot en gewei | mesolithicum | mesolithicum | |
1990 | 108 | L.B.M. Verhart, M. Wansleben | 's-Hertogenbosch | Maaspoort, Noorderplas | bot, vuursteen, aardewerk, natuursteen, houtskool | mesolithicum | laat-neolithicum | |
1990 | 111 | Erp | Boerdonk | natuursteen | mesolithicum | vroeg-neolithicum | ||
1990 | 111 | Nieuw-Ginneken | Bavel | vuursteen | midden-neolithicum | laat-neolithicum | ||
1990 | 112 | Vught | Drongelens kanaal | vuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1990 | 112 | Beek en Donk | Leek | vuursteen, natuursteen | neolithicum | neolithicum | ||
1990 | 112 | H. Fokkens | Oss | Ussen | aardewerk, vuursteen | laat-neolithicum | midden bronstijd | |
1990 | 114 | H. Fokkens | Berlicum | Kaathoven | grondsporen, aardewerk | vroege bronstijd | ijzertijd | |
1990 | 116 | St Michielsgestel | Halder | brons | vroege bronstijd | vroege bronstijd | ||
1990 | 116 | St Michielsgestel | Gemonde | brons | midden bronstijd | midden bronstijd | ||
1990 | 116 | Helmond | Mierlo-Hout | grondsporen, aardewerk | vroege ijzertijd | vroege ijzertijd | ||
1990 | 119 | Heesch | Broekhoek | grondsporen, aardewerk, natuursteen | vroege ijzertijd | vroege ijzertijd | ||
1990 | 119 | Heesch | Broekhoek | grondsporen, aardewerk | volle middeleeuwen | volle middeleeuwen | ||
1990 | 120 | G.H.J. van Alphen | Ravenstein | Herpen | grondsporen, aardewerk | neolithicum | midden ijzertijd | |
1990 | 121 | Someren | Waterdael | grondsporen, aardewerk | vroege ijzertijd | middeleeuwen | ||
1990 | 122 | H. Fokkens, M.A.F. van Oorsouw, J.A. Schenk, D.A. Wesselingh | Oss | Ussen, Schalkskamp | grondsporen, aardewerk, etc? | ijzertijd | Romeinse tijd | |
1990 | 133 | Beers | Gassel | grondsporen, aardewerk, brons | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1990 | 138 | Oss | Horzak | grondsporen, aardewerk, brons | ijzertijd | Romeinse tijd | ||
1990 | 140 | Someren | Lierop | grondsporen, aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1990 | 143 | Lith | Lithoijen | grondsporen, aardewerk, natuursteen, brons | ijzertijd | vroege middeleeuwen | ||
1990 | 143 | Heusden | Heesbeen | brons, munt, aardewerk, metaal | Romeinse tijd | vroege middeleeuwen | ||
1990 | 144 | J. Bazelmans | Geldrop | Genoenhuis | grondsporen, aardewerk | Romeinse tijd | laat-Romeinse tijd | |
1990 | 147 | Megen | Macharen | aardewerk, metaal | Romeinse tijd | vroege middeleeuwen | ||
1990 | 148 | Veghel | Aa | aardewerk | vroege middeleeuwen | vroege middeleeuwen | ||
1990 | 148 | Sint-Michielsgestel | Halder | brons | Romeinse tijd | vroege middeleeuwen | ||
1990 | 149 | N. Arts | Nuenen | Tomakkers | hout | vroege middeleeuwen | volle middeleeuwen | |
1990 | 149 | N. Arts | Veldhoven | Molenvelden | aardewerk, natuursteen | late middeleeuwen | late middeleeuwen | |
1990 | 150 | T. Huijbers | Lieshout | Nieuwenhof | grondsporen, aardewerk, etc. | volle middeleeuwen | late middeleeuwen | |
1992 | 21 | Archeologische Vereniging 't Oude Slot | Oost-, West- en Middelbeers | Westelbeers | grondsporen, vuursteen, natuursteen, houtskool, bot, oker | laat-paleolithicum | mesolithicum | |
1992 | 27 | W.J.H. Verwers | Drunen | Afwateringskanaal | vuursteen | midden-neolithicum | midden-neolithicum | |
1992 | 27 | W.J.H. Verwers | Heeswijk-Dinther | Haselaarsestraat | vuursteen | midden-neolithicum | laat-neolithicum | |
1992 | 28 | N. Arts | Lith | Lithse Ham | vuursteen | midden-neolithicum | laat-neolithicum | |
1992 | 28 | W.J.H. Verwers | Oirschot | Oirschot | brons | bronstijd | bronstijd | |
1992 | 29 | W.J.H. Verwers | Tilburg | Molenstraat | aardewerk | mesolithicum | ijzertijd | |
1992 | 29 | W.J.H. Verwers | Loon op Zand | Loon op Zand | grondsporen, aardewerk | midden bronstijd | vroege ijzertijd | |
1992 | 30 | W.J.H. Verwers | Cuijk | Grotestraat | grondsporen, aardewerk, glas, brons, ijzer, hout | Romeinse tijd | Romeinse tijd | |
1992 | 32 | J.E. Bogaers | Veghel | Dorshout | aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | |
1992 | 33 | W.J.H. Verwers | Berghem | Ravenstein | aardewerk | Romeinse tijd | Romeinse tijd | |
1992 | 33 | W.J.H. Verwers | Aarle-Rixtel | Aarle-Rixtel | brons | vroege middeleeuwen | vroege middeleeuwen | |
1992 | 33 | T. Huijbers | Beek en Donk | Oude Toren | grondsporen, aardewerk, bot, hout, metaal, glas | vroege middeleeuwen | volle middeleeuwen | |
1992 | 37 | W.J.H. Verwers | Roosendaal | Markt | grondsporen, aardewerk | late middeleeuwen | late middeleeuwen | |
1992 | 38 | M. Vermunt | Bergen op Zoom | Sint-Maartensgasthuis | grondsporen, aardewerk, bouwmateriaal | late middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1992 | 39 | N. Arts | Maarheeze | Kasteel Cranendonck | aardewerk, metaal, | late middeleeuwen | nieuwe tijd | |
1992 | 40 | N. Arts | Geldrop | Genoenhuis | metaal, aardewerk | late middeleeuwen | late middeleeuwen | |
1993 | 127 | Tilburg | Kunstcluster | grondsporen, vuursteen, bot, aardewerk | vroeg mesolithicum | middeleeuwen | ||
1993 | 129 | E. Drenth | Oirschot | Kasteren | brons | late bronstijd | late bronstijd | |
1993 | 131 | Berkel-Enschot | Akkerweg | grondsporen, aardewerk, crematie, bot | vroege ijzertijd | midden ijzertijd | ||
1993 | 133 | Veghel | Scheifelaar | grondsporen, aardewerk, crematie | vroege ijzertijd | Vroege Ijzertijd | ||
1993 | 135 | Cuijk | Schoolstraat | aardewerk | midden ijzertijd | midden ijzertijd | ||
1993 | 135 | Tilburg | Stappegoor | aardewerk | ijzertijd | ijzertijd | ||
1993 | 138 | Lith | Teeffelen | aardewerk, crematie | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1993 | 138 | Oosterhout | Molenbuurt Oost | grondsporen, aardewerk, hout, etc. | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1993 | 143 | Mierlo | Tarwe | grondsporen, aardewerk, hout, etc. | Romeinse tijd | Romeinse tijd | ||
1993 | 144 | Lith | Kessel | brons, koper, aardewerk, ijzer, hout | bronstijd | vroege middeleeuwen | ||
1993 | 146 | Aarle-Rixtel | Aarle-Rixtel | brons | vroege middeleeuwen | vroege middeleeuwen | ||
1993 | 146 | R. Oosting | Oosterhout | Heemraadsdam | hout | late middeleeuwen | late middeleeuwen | |
1993 | 151 | Mill | Mill | hout | nieuwe tijd | nieuwe tijd |
De stichting heeft als hoofddoel:
Kennis over de archeologie van Noord-Brabant bundelen en verspreiden.
De belangstelling voor archeologie en betrokkenheid van de inwoners van Noord-Brabant stimuleren en ondersteunen.
Met in het hoofddoel gestelde wordt mede gestreefd dat de stichting een
ontmoetingsplaats is voor de archeologie in Noord-Brabant. In de
stichting komen wetenschap, maatschappelijk belang, beroepsarcheologen
en vrijwilligers samen. Uitwisseling van informatie, overleg en bundeling
van kennis tussen beroepsarcheologen / archeologische organisaties en
organisaties van amateurarcheologen, heemkundekringen en andere vrijwilligers.
Vanuit de stichting worden impulsen gegeven voor archeologische beleid en
onderzoek in de provincie Noord-Brabant. Voor de stichting is het gehele
bodemarchief van belang, dat wil zeggen uit alle perioden.
Het bevorderen van samenvattende publicaties over archeologisch onderzoeken
in Noord Brabant en syntheses van de uitkomsten. Het entameren van het
maatschappelijke debat over de plaats van archeologie en de waarde van
archeologische kennis binnen de (cultuurhistorische) ontwikkeling van Brabant.
Verbanden leggen tussen archeologie en andere culturele en maatschappelijke
sectoren. Door een actief PR beleid zoveel mogelijk inwoners van Noord Brabant
bereiken en hun belangstelling wekken voor archeologie als kennisbron voor het
verleden van Brabant.
Het NBAG werkt voor het realiseren van deze doelen samen met:
het Brabants Heem,
in Brabant actieve afdelingen van de AWN,
de provinciaal archeoloog en de regio- en gemeentelijke archeologen.
Bestuur van het NBAG:
In het bestuur van de stichting zijn zowel beroepsarcheologen als leden van
vrijwilliger organisaties vertegenwoordigd.
De heer P.N.J. van Nistelrooij, Voorzitter/penningmeester
De heer F. van den Dries, secretaris
Mevrouw C. van Beek
Mevrouw R. Berkvens
De heer R. van Genabeek
De heer R. Hemelaar
De heer B. van Eekelen
Mevrouw E. de Nes
De heer C. van den Boom
De heer J. de Raad
Mevrouw M. Peeters
Provinciaal archeoloog, adviseur
De heer M.P.W. Meffert
De activiteiten van de stichting zijn o.a:
De stichting organiseert jaarlijks activiteiten waarbij contacten gelegd worden
tussen amateurs en beroepsarcheologen. Hiermee wordt de deskundigheid van amateurs
verhoogd. Jaarlijks terugkerende activiteiten zijn:
de contactdag voor amateurarcheologen met bezoek aan een opgraving of een archeologisch interessante omgeving onder leiding van beroepsarcheologen en onderlinge uitwisseling van ervaringen en gegevens.
twee thematische studiedagen voor zowel amateur- archeologen als beroepsarcheologen waarvan één over een specifiek onderwerp zoals bijv. materialenkennis en één over recent archeologisch onderzoek met het accent op de laatste ontwikkelingen in de archeologie.
De stichting bevordert en bewaakt dat er voldoende ondersteuning aan amateurs /
vrijwilligers beschikbaar is voor hun rol als lokale belangenbehartiger en 'ogen en
oren' van de archeologie. De stichting zal die rol niet zelf opnemen maar wel
bevorderen dat op provinciaal niveau in die ondersteuningsfunctie wordt voorzien.
De stichting stimuleert en ondersteunt de uitgave van een periodiek overzicht van
uitgevoerde archeologisch onderzoeken binnen de provincie. Over vorm en wie dat
overzicht gaat uitgeven worden nog nadere afspraken gemaakt (zoals bijvoorbeeld het
opnieuw uitbrengen van een Kroniek). De stichting stimuleert en ondersteunt uitgaven
van Noord-Brabantse overzichtsboekwerken. Bijvoorbeeld over nieuwe kennis uit
archeologisch onderzoek.
De stichting volgt de ontwikkeling in het cultuurhistorische beleid van de provincie.
De stichting stimuleert het opstellen van een provinciale onderzoeksagenda en het
daarop te baseren subsidiebeleid van de provincie voor bijzonder onderzoek. De
stichting entameert het maatschappelijke debat over de plaats van archeologie en
de waarde van archeologische kennis binnen de (cultuurhistorische) ontwikkeling
van Brabant.
De stichting Noord-Brabants Archeologisch Genootschap doet actief aan PR rond al
deze activiteiten en wil een zo breed mogelijke publiek bereiken.
Secretariaat:
Stichting Noord-Brabants Archeologisch Genootschap
Indigolaan 766
5044SK Tilburg
Tel. 013-5359457
e-mail: nbgarcheologie@gmail.com
De stichting is gevestigd te 's-Hertogenbosch
KvK nummer: 58007539
Bank Rabobank NL29 Rabo 0108584534
Verklaring privacywetgeving:
In 2018 is een Algemene Verordening Gegevensbescherming van kracht geworden.
Deze AVG geeft aan hoe organisaties met persoonsgegevens dienen om te gaan.
Stichting NBAG ging altijd al zeer voorzichtig met uw persoonsgegevens om en wij
willen u melden hoe wij dat voortaan gaan doen. Om te beginnen vragen wij van u
alleen die gegevens die nodig zijn om met u te kunnen corresponderen. Deze
adresgegevens bewaren wij zorgvuldig en worden niet met derden gedeeld. Het is
uw recht om ons te vragen welke gegevens wij van u bewaren (NAW) en het is ook
uw recht om 'vergeten' te worden. Dat wil zeggen, dat wij uw gegevens op uw
verzoek verwijderen. Dit moet binnen 1 maand na uw verzoek gedaan zijn. Voor de
volledige tekst: AVG
Jaarverslag 2023
Verslag studiedag 10-11-2024
Inleiding
Op deze studiedag werd een reeks van recente deels nog niet gepubliceerde
opgravingen behandeld. De opgravingsresultaten die gepresenteerd werden,
vallen bijna allemaal in historische perioden. De nadruk ligt op de
Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Verder werd een bijzondere vondst getoond
uit een Midden-IJzertijd grafveld dat, hoewel het zwaar verspoeld is
geraakt, toch unieke vondsten heeft opgeleverd.
Een van de doelstellingen van het Noord-Brabants archeologisch genootschap
is kennis over de archeologie van Noord-Brabant te verspreiden en de
belangstelling voor archeologie en betrokkenheid van de inwoners van
Noord-Brabant stimuleren en ondersteunen. Gezien de reacties uit Brabant
en uit de rest van Nederland en ook vanuit België, slagen we daarin. Op
deze studiedag hadden we zelfs drie sprekers die hun roots hebben in België.
De eerste lezing werd verzorgd door Miel Schurmans en ging over een archeologisch
onderzoek in Oirschot. Miel Schurmans is afgestudeerd aan de Katholieke
Universiteit Leuven. Volgend jaar viert deze respectabele Belgische universiteit
haar 600 jarig bestaan. Miel is in Nederland werkzaam als archeoloog bij RAAP
Archeologisch Adviesbureau. Hij is ook verbonden aan het Archeohuis De Kolonie /
Erfgoed Lommel in Belgie. Erfgoed Lommel werkt samen met de Stad Lommel om het
Lommelse erfgoed te verzamelen, te bewaren, te bestuderen en te ontsluiten.
Op zoek naar het erf van de familie Fey. Een opgraving op het achter terrein
van het Hof van Solms in Oirschot
Naar aanleiding van de geplande woningbouw is in 2020 en 2023 door RAAP
een archeologisch onderzoek uitgevoerd op het achterterrein van het Hof
van Solms. De oudste, beperkt aanwezige vondsten dateren uit de vroege
en volle middeleeuwen. De aanvang van de bewoning kan op basis van de
relatief grote hoeveelheid vondsten vermoedelijk geplaatst worden in de
late middeleeuwen. In het begin van de nieuwe tijd wordt in het westelijke
deel van het onderzoeksgebied een erf opgericht, bestaande uit een hoofdgebouw,
een bijgebouw, enkele waterputten en een palenrij (hekwerk) geflankeerd door
bomen die de toegang tot het erf markeren en de begrenzing vormen met het
aangrenzende perceel. Het hoofdgebouw - waarvan slechts een beperkt aantal
sporen resteert - is driebeukig met gebinten geplaatst op stiepen. Het
bijgebouw is voorzien van ingegraven stijlen. In het erf zijn globaal twee
fases te onderscheiden. Tot de eerste fase behoren enkele waterputten, waarvan
met name de plaggenwaterput S190 (eerste helft van de 17de eeuw) een bijzonder
vondstenspectrum bevatte, zoals een complete schijfkandelaar en een handkaarde.
Met een handkaarde worden de haren van de wol door de vele haakjes in één
richting getrokken. Het erf kan geïdentificeerd worden als het Huys Vredenburgh,
het ouderlijke huis van de bekende familie Fey. Meer bepaald de tweede fase van
het erf kan vermoedelijk gerelateerd worden aan Arnold Fey jr., een vooraanstaand
chirurgijn in het derde kwart van de 17de eeuw. Deze had belangrijke patienten
zoals Amalia van Solms en Anna van Oosterijk. Hij was vooral bekend voor zijn
operaties van borstkanker. Hoewel een deel van het vondstmateriaal enige status
uitademt, is zeker geen sprake van grote rijkdom, terwijl Fey tot de welgestelden
van zijn tijd behoorde. Ook keramische, metalen of glazen voorwerpen die met
artsenij in verband gebracht kunnen worden, zijn niet aangetroffen.
De tweede lezing wordt gehouden door het duo Olivier Van Remoorter en Guido van
den Eynde. Archeoloog Olivier van Remoorter heeft bijzonder onderzoek op diverse
plaatsen in België uitgevoerd. Zo ook in Ieper op het Sint-Maartenplein waar
duizenden graven liggen, deze begraafplaats is 9 eeuwen in gebruik is geweest.
Guido van de Eynde is sinds 2008 de stadsarcheoloog van Tilburg. Daarvoor is Guido
18 jaar gemeentelijk archeoloog van Breda geweest. Guido heeft al een aantal keren
gesproken bij het NBAG en zijn voorganger de archeologisch sectie van het
Noordbrabants Genootschap. Deze keer komen diverse interessante opgravingen uit
het centrum van Tilburg aanbod.
Opgravingen in het centrum van Tilburg o.a. Stadsforum/Heikese Kerk
In het kader van de aanleg van het nieuwe Stadsforum is door BAAC, EX Situ en de
gemeente Tilburg tussen augustus 2023 en juni 2024 een gefaseerd archeologisch
onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is de eerste maal dat archeologisch onderzoek
in het oudste gedeelte van de stad heeft plaatsgevonden. Op basis van historische
informatie is geweten dat hier rond 1200 door de heren van Tilburg een eerste
parochiekerk is gebouwd. De huidige Heikese Kerk dateert uit de 19e eeuw en is
daarvan een opvolger op dezelfde plek. Bij de opgraving werden bijna twee meter
onder het straatniveau sporen gevonden van houten boerderijen uit de 11e-12e eeuw.
Enkele sporen lijken op basis van hun vaag af te lijnen vulling nog ouder en
mogelijk prehistorisch. Na verloop van tijd komt een einde aan de eerste middeleeuwse
bewoningsfase en werd de plek mogelijk verlaten en omgezet in akkerland. Dit is een
ontwikkeling die ook elders gekend is. Na verloop van tijd, voorlopig nog onduidelijk
wanneer, komt opnieuw bewoning voor. Dat er op een vroegere bewoningsplek opnieuw
gewoond wordt is in het Tilburgse eerder ongewoon in deze periode. Mogelijk is er
een link tussen de bouw van de kerk en de tweede bewoningsfase, maar dat is in deze
fase van het onderzoek nog niet duidelijk te staven of te ontkrachten. Tilburg bestond
in de middeleeuwen en nog lang daarna uit een groep buurtschappen. Door de bouw van
de parochiekerk kreeg het gebied van een bijzondere status als centrale plaats. Dit
had invloed op het karakter van de bewoning ter plekke en dit werd zichtbaar in de
opgraving. In de 13e en 14e eeuw zien we een bijzondere bewoningsdynamiek ontstaan.
Binnen de contouren van de opgravingsputten kwamen lemen vloeren van huizen,
begravingen, sloten, afvalkuilen, en waterputten aan het licht die elkaar gedurende
de middeleeuwen in tijd opvolgden. Dat vormt een nieuwe verrassing, want waar in
Tilburg voor de middeleeuwen een dorps milieu verondersteld wordt, is nu een bijna
stedelijk aandoende dynamiek vastgesteld. Over het uiterlijk van de eerste parochiekerk
is niets bekend. Bij aanvang van het onderzoek was er de stille hoop dat in een
opgraving zo dicht bij de kerk vondsten zouden kunnen opduiken die hierop licht kunnen
werpen. Die hoop werd bewaarheid: uit een afvalkuil die in de 15e eeuw dateert die vol
zat sloopmateriaal van de oudste bouwfase van de kerk komen twee bijzondere vondsten
tevoorschijn. De ene is een blok bewerkte tufsteen dat mogelijk een deel is van een
raamtracering, ongetwijfeld afkomstig van de kerk. De andere bijzondere vondst is een
zuiltje van Doornikse kalksteen. Deze natuursteen uit de streek rond Doornik (België)
werd in de middeleeuwen vooral in Vlaanderen gebruikt als bouwmateriaal en maar komt
in onze streken nauwelijks of niet voor. Deze vondsten dateren respectievelijk uit de
12e en 13e eeuw. Een groot ophoogpakket uit het midden van de 17e eeuw markeert de
aanleg van een groter marktplein en de begrenzing van de begraafplaats rond de kerk.
Door de talrijke verstoringen van moderne graafwerkzaamheden onder de huidige
bestrating is hiervan in de opgravingen slechts een klein stukje van teruggevonden.
Wat wel een opvallende vondst uit deze periode is, is het klokkengietersatelier dat
voor de kerk gevonden is. Dit atelier, dat bestaat uit een askuil en gietkuil met
twee gedeeltelijk bewaarde klokmallen werd gebouwd door Martin Maréchal in 1654.
Een van de hier gegoten klokken hangt nu nog steeds in de kerktoren. Met fraaie dia's
werden de klokkenkuilen getoond.
Tegenwoordig is het kerkhof rond de Heikese Kerk volledig uit beeld verdwenen en hebben
we alleen nog de straatnaam Oude Markt over. Wel op een plek in het centrum met een
bewoningsgeschiedenis van bijna 1000 jaar.
De derde lezing werd verzorgd door Rex Brandsma. Rex is een jonge wetenschapper
die zijn studie heeft genoten op de Universiteit van Leiden. Met name in de
stroming "Applied Archaeology" Noordwest Europa over de Late Prehistorie tot de
Nieuwe Tijd. Momenteel is Rex archeologisch Projectmedewerker bij Transect.
Een uniek verspoeld grafveldje uit de Midden-IJzertijd te Overlangel
De Midden-IJzertijd markeert het eind van de uitgestrekte urnenvelden van Brabant.
Vanaf de 5e eeuw v. Chr. worden er kleine grafveldjes aangelegd. In de Maaskant
zijn zulke grafveldjes bekend uit Haren-Groenstraat en Oss-IJsselstraat. Eind 2023
heeft Transect in Overlangel een ander grafveldje uit deze periode opgegraven.
Van dit grafveldje zijn een handvol graven blootgelegd, waaronder twee
brandrestengraven, een crematiegraf en drie mogelijke urnengraven. Geen
van deze graven is echter intact, want het archeologische niveau is sterk aangetast
door erosie, bodemprocessen, bioturbatie en andere post-depositionele processen. De
top van het niveau bestaat daarom niet uit grafkuilen, maar uit een verspreiding van
gefragmenteerd aardewerk en andere vondsten. Er zijn ruim 2000 aardewerk delen,
natuursteen, metaalslak, metaal - o.a. een gesloten ijzeren kokerbijl, brons en van
drie graven ca. 1100 gr crematieresten gevonden. Ondanks de aantasting van het
grafveld, heeft het unieke grafgiften opgeleverd. Dit betreft onder andere de ijzeren
kokerbijl die sterke overeenkomsten vertoont met de ijzeren kokerbijl uit het
Vorstengraf van Oss. Daarnaast zijn graven aangetroffen met 9 slingerkogels, bronzen
objecten, versierd bot met kenmerkende puntcirkeltjes en mogelijk importaardewerk.
De vondsten tonen een connectie van het grafveld met elites van de samenleving van de
5e eeuw v. Chr. Mogelijk hangt het grafveld nauw samen met een Keltische bergvesting
in West-Vlaanderen; de zogenaamde Kemmelberg. In Overlangel is het specifieke
Kemmelbergaardewerk gevonden.
De vierde spreker was Jeroen Flamman. Jeroen is senior KNA Archeoloog en was lid van de
directie bij Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie. Jeroen heeft het prille
archeologische onderzoek op de Hongerenburg bij Vlijmen op de NBAG voorjaars studiedag
in 2022 behandeld. Nu 2 jaar later is er veel meer te vertellen over deze voorname
omgrachte woning. Met name over de teloorgang van dit omgrachte huis. Onlangs is het
eindrapport verschenen.
Vlijmen-Hongerenburg, '… de plaetse daer eertijds 't huys ende hoff mette wooninge
plachten te staen …'. De nieuwste resultaten over eigendom en teloorgang
Uit archiefonderzoeken blijken diverse eigenaren of bezitters aan de locatie en haar
bebouwing te kunnen worden gekoppeld. De oudste documenten gaan terug tot begin 14e
eeuw, het in bezit geven van 4 morgen land (iets minder dan 4 ha). Het terrein nabij
Vlijmen ligt op de overgang van het dekzandpolders en het rivierengebied. Bij de
opgravingen in 2019 werden diverse muurresten met een variërende zwaarte en een breed
scala aan greppels en grachten aangetroffen. Het onderzochte deel van de Hongerenburg
beslaat een terrein van ongeveer 6000 m2. Op dit deel stond een versterkte woontoren
van circa 7,5 bij 11 meter met daarnaast een woonblok van ongeveer 8,5 bij 16,5 meter.
Om zowel de woontoren als het hele complex liep een gracht. De woontoren en de woning
waren met een brug te bereiken. Binnen het omgrachte terrein lag een hof of binnentuin
met aan de zuidkant een hofmuur van circa 70 meter en een toegangspoort tot de hof.
Ten zuiden van het complex lag een landweg met daarlangs nog een tweede brede watergang.
Het vondstenspectrum sluit aan bij de gehele bewoningsperiode, maar het overgrote deel
van de voorwerpen dateert wel uit het midden van de 16e eeuw, met name de periode rond
het uitbreken van de Tachtigjarige oorlog. Door de natte omgeving zijn er duizende
bijzonder gave vondsten gedaan zoals: houten delen van kozijnen, luiken en deuren,
trapjes en een tonwaterput. Dierskeletten, leren schoenen, maar ook zeer luxieus glaswerk,
leisteen, aardewerk olielamp, omgevallen muren, stalen contructiedelen, een messing ketel
en munten.
De uitwerking van het onderzoek heeft geleid tot een gefaseerd beeld van de ontwikkeling
van het complex. De eerste inrichting van het terrein lijkt te zijn uitgevoerd rond het
midden van de 13e eeuw. De gebouwen en muren worden vanaf de het midden van de 14e eeuw
in meerdere fases ontwikkeld tot de samenstelling die laatst is opgegraven. Op basis van
de vondsten lijkt de laatste bewoning te hebben plaats gehad aan het begin van het
laatste kwart van de 16e eeuw. De afbraak van de gebouwen vindt echter plaats in het
eerste kwart van de 17e eeuw waarna het land als akkerland aan verschillende gegadigden
wordt verkocht.
Bij de uitwerking is een overzicht opgesteld van de eigenaren en bezitters van de
Hongerenburg vanaf de eerste schriftelijke vermelding daarvan. Door dit historisch beeld
te koppelen aan de bouw- en bewoningsfasering van de Hongerenburg zijn de diverse momenten
van bouw en verbouw nader te verklaren. Elke fase werd door Jeroen met overzichtelijks
sheets weergegeven. De overdracht van het eigendom en nieuwe eigenaren/bezitters vormt
steeds de aanleiding tot verdere ontwikkeling van het complex en de uitbreiding of
verbouwing van wat ervoor al is opgericht. Zo krijgt Sara van Malsen aan eind 3e kwart
16e eeuw het huis in eigendom. Sara is protestantse en is ca 1560 getrouwd met Johan
Masschereel. Masschereel is een Van Oranje getrouwe katholiek, Schout van Oosterhout,
verkeert in de kringen rond de Van Oranjes. Wellicht heeft het zeer bijzondere dier
glaswerk een relatie met deze hogere kringen. Het dierglaswerk is waarschijnlijk gemaakt
in Antwerpen door de Italiaan Pasquetti die vanaf 1561 in Antwerpen werkzaam is. Uit
die periode is bekend dat Willem van Oranje en Anna van Saksen presentjes uitdelen aan
getrouwen en bekenden; zo is er een akte waarin staat dat Anna van Saksen een verguld
zilveren kopje geeft aan Sara van Malsen. Dus waarom dit glas ook niet. En ook is meer
inzicht verkregen in wiens opdracht, wanneer en waarom de Hongerenburg is afgebroken.
In een akte uit 1612 wordt vermeld dat Gerrit van Hardenbroek het bezit krijgt over
het kasteelcomplex. Een moment van rust in de Tachtigjarige oorlog en het al enige
decennia buiten gebruik zijn van de toren en de woning leidt tot de afbraak van het
complex. In 1619 wordt uit de archieven duidelijk dat bovengronds er geen gebouwen
meer staan.
De vijfde lezing is wederom een duo lezing. De lezing werd verzorgd door Martijn Bink
en Matthijs Catsman. Martijn is senior KNA-archeoloog en specialist in materialen. En
is momenteel senior projectleider bij RAAP Zuid. Martijn heeft zijn opleiding genoten
aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Matthijs is KNA archeoloog en voert momenteel
gravende projecten uit in dienst van ADC Beesd. Ook Matthijs heeft zijn opleiding gehad
aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Beide sprekers hebben eerder voor VUhbs, het
archeologisch opgravingsbedrijf van de Vrije Universiteit Amsterdam, bijzondere
opgravingen verricht. Twee daarvan zijn op de studiedag ter sprake gekomen.
Archeologische sporen van de Tachtigjarige oorlog in Brabant. De landweer op de Doonheide en de tinschat van Heeze
De Tachtigjarige Oorlog heeft een zware stempel gedrukt op Brabant. Aan de hand van
historische bronnen heeft Leo Adriaenssen een goed beeld geschetst van de gebeurtenissen.
Archeologische bevindingen zijn echter vaak veel lastiger aan deze historische periode
te relateren. De afgelopen jaren heeft VUhbs archeologie echter tijdens twee opgravingen,
te Gemert en te Heeze, ontdekkingen gedaan die met de Tachtigjarige Oorlog te verbinden zijn.
De landweer aan de Doonheide te Gemert is in 2020 en in 2022 door VUhbs Archeologie
onderzocht. De archeologische resten van een landweer aan de noordzijde van Gemert, ter
hoogte van de nieuwe wijk Doonheide, werd aangetroffen. Dit verdedigingswerk is al in
2006-2007 eens onderzocht door de gemeente Eindhoven. Op basis van die opgraving is deze
omvangrijke verdedigingsstructuur in de late 15de tot 17de eeuw gedateerd. Het onderzoek
uit 2020 en 2022 heeft nieuwe informatie opgeleverd over hoe de landweer er in deze periode
precies uit heeft gezien. Dit inzicht heeft het mogelijk gemaakt de 17de-eeuwse landweer nog
beter te relateren aan de geschiedenis van Gemert en Noord-Brabant in de Tachtigjarige Oorlog.
Naast nieuwe inzichten in de vorm van de landweer heeft het onderzoek ook aanvullende
informatie opgeleverd over de fasering van dit verdedigingswerk. Deze fasering is niet alleen
van belang voor onze kennis van de 17de-eeuwse landweer, maar voor onze kennis van het
fenomeen van landweren in Nederland in het algemeen. In het oosten van Brabant, het
eeuwenlange twistgebied tussen Gelre en Brabant, zijn diverse landweren tijdens archeologisch
onderzoek gevonden.
De tinschat van Heeze-Emmerikstraat. In 2022 vond een van de leden van de Heemkundekring
Heeze-Leende-Zesgehuchten in een zojuist uitgegraven wegcunet in de woonwijk De Bulders een
grote hoeveelheid aardewerk, dakpan en slakmateriaal. Hij lichtte de regio-archeoloog in en
de ontwikkelaar van de wijk, De Bulders c.v., verzocht VUhbs archeologie om de archeologische
resten te waarderen. In het wegcunet en enkele proefsleuven werden de resten aangetroffen van
een boerenerf uit de nieuwe tijd. Uit het onderzoek werd duidelijk dat sprake was van een
behoudenswaardige vindplaats, waarop VUhbs opdracht kreeg om deze vindplaats op te graven.
Tijdens de opgraving werden greppelsen (paal)kuilen gevonden, maar ook een zestal waterputten
uit de periode 1300-1800. Uit een van deze waterputten kwam een zeer bijzondere vondst. Op ca.
1,5 m onder het maaiveld bleek de put opgevuld met een grote hoeveelheid dierlijk bot. De
botten behoren tot het bijna complete skelet van een paard. Tussen deze botten werd ook een
complete ijzeren veekluister gevonden. Nog meer bijzonder werd het toen zich onder de
paardenbotten een tinnen schaal tevoorschijn kwam. En daar bleef het niet bij. Tijdens het
vrijleggen van de schaal werd een tweede gevonden en daarna nog één. Uiteindelijk bleken in
de put tien sets van tinnen voorwerpen aanwezig, waarbij al duidelijk was dat sommige uit
gestapelde schalen bestonden. Na reiniging en conservering van de vondsten bleek dat de
vondst bestaat uit acht grotere schalen of dobbeliers, elf kleinere schalen ofwel
kruidenschaaltjes, een brandewijn- of papkom en twee zoutvaatjes. In totaal 22 stuks tinnen
serviesgoed. Uit onder andere de merktekens die in de voorwerpen waren geslagen bleek dat de
voorwerpen dateren tussen het eerste en het vierde kwart van de zestiende eeuw. Het depot zal
dan ook rond 1600 zijn begraven.
Het begraven van het tindepot in de waterput dateert dan ook tijdens de tachtigjarige oorlog,
die duurde van 1568 tot 1648. Het is waarschijnlijk dat het depot is verborgen in de put,
waarna het dode paard ervoor heeft gezorgd dat het niet aantrekkelijk was om in de put te gaan
wroeten. De eigenaar van het servies is in ieder geval niet teruggekeerd om zijn bezit weer op
te eisen. Ook historisch is het nodige bekend over oorlogshandelingen in Heeze. Heeze werd in
1577 drie keer geplunderd en in 1580 zelfs vier keer. In 1580 werden 108 huizen afgebrand. In
1590 eisten de Staten-Generaal van de meierij van 's-Hertogenbosch 6.000 gulden om een schans
te bouwen. Omdat de regio niet voldoende opbracht, besloten de Staten-Generaal om enkele dorpen
als voorbeeld te stellen. Eén van de dorpen was Heeze. Ook de Kronijk van Heeze vermeldt
meerdere plunderingen van Heeze. De Kronijk gaat in op een aanval op 29 december 1599. Dan
branden de Monteniers, die in Spaanse dienst zijn, veertig huizen af. Het is verleidelijk om
het verstoppen van het tinservies te verbinden met deze bedreiging door de Monteniers. Heel
hard kunnen we dat niet stellen, want de datering van het servies is ruimer dan die ene
specifieke dag in 1599, maar aannemelijk is het wel.
De zesde laatste spreker vandaag is Niels Bouma. Niels Bouma is senior archeoloog en werkt
vanaf 2007 als projectmanager bij ADC ArcheoProjecten. Hij was betrokken bij talrijke door
ontwikkelaars geleide projecten in Nederland en België. Zo ook in Hilvarenbeek. Tijdens de
opendag in mei 2022 waren de aanwezigen onder de indruk van de vele Merovingische graven en
vondsten. Het lag er super mooi bij, zo midden in het korenveld.
Het complete en gaaf bewaarde Merovingische grafveld van Hilvarenbeek Gelderakkers II
Niels Bouma toonde op voortreffelijke wijze met fraaie sheets de aanwezigen hoe de
archeologische opgraving heeft plaats gevonden. De graven werden schavenderwijs verdiept.
Op de diepere niveaus komen de kamergraven en dodenhuisjes tevoorschijn. En de
lijksilhouetten, vele grafvondsten zoals; glazen kralen, glazen buidelbekers, gouden
hangers/muntjes en vele metalen grafgiften waaronder spatha's, saxen, umbo's, lansen,
bijlen, messen, gespen, riemtongen, enz., kortom een bijzonder Merovingische grafensemble.
In het noordwesten van plangebied Gelderakkers II te Hilvarenbeek is een groot Merovingisch
grafveld aangetroffen bestaande uit 165 graven. Het gaat om 150 inhumatiegraven en 15
crematiegraven. Bijzonder aan deze opgraving is dat het grafveld compleet kon worden
opgegraven en dat het op sporen van bioturbatie (graafgangen van dieren) na ook nauwelijks
verstoringen kent. Het grafveld meet van noord naar zuid bijna 50 m en van oost naar west
maximaal 30 m. In het westen en zuiden wordt het grafveld begrensd door een greppel die het
volledige opgravingsterrein van noordwest naar zuidoost met een flauwe bocht doorsnijdt over
een lengte van zeker 200 m. De graven liggen exact haaks op of parallel aan deze greppel.
Opvallend is ook dat het grafveld aan de oostzijde een kaarsrechte begrenzing kent zonder
dat hier sporen aanwezig of bewaard gebleven zijn. Mogelijk heeft hier een weg of pad gelopen.
Een eerste blik op het grafveld laat zien dat het geen netjes geordend of gestructureerd
grafveld lijkt zoals andere bekende rijengrafvelden laten zien. Hierop wijzen ook de vele
oversnijdingen binnen het grafveld. Aan de ene kant zijn er graven die een deel of zelfs
groot deel van een ouder graf oversnijden en verstoord hebben. Aan de andere kant zijn er
ook grafkuilen die de insteek van een ouder graf oversnijden en bewust naast dat oudere graf
lijken te zijn begraven, soms precies tegen de oude kist aan. Bij een groot aantal graven is
een houten grafstructuur waargenomen in de vorm van een kistafdruk of bekisting. In de meeste
gevallen gaat het om een kistgraf, maar er komen ook meerdere relatief grote kamergraven voor.
Hierbij is de grafkist midden in een grotere bekiste ruimte, een zogenaamde kamer, geplaatst.
Naast kistgraven vormen ook de zogenaamde kuilgraven een grote groep. Bij deze graven was er
of geen sprake van een kist, maar werd de overledene bijvoorbeeld begraven in een lijkwade of
anderszins. Of de sporen van een kist zijn door slechte conservering van de grafkuil niet
bewaard gebleven en dus niet als zodanig herkenbaar. Van het hout zelf is vrijwel niets
bewaard gebleven, maar de afdrukken van de kist en in sommige gevallen zelfs de bodemplanken
waren af en toe nog duidelijk herkenbaar. Van de skeletten is vrijwel niets meer over. In het
gunstigste geval zijn er resten van tandkapsels of kiezen bewaard gebleven, maar bij de meeste
graven is hooguit een gedeeltelijke afdruk van het skelet in het zand herkend. Vaak zijn dan
alleen een afdruk van de schedel en één of meerdere pijpbeenderen overgebleven. Naast de 150
inhumatiegraven zijn er ook 15 crematiegraven gevonden. Op één mogelijke uitzondering na is
bij geen van de crematies een urn aangetroffen, wat veronderstelt dat de crematieresten in
een organische container of verpakking zijn begraven in de kuil. Van deze organische
verpakkingen is in de droge zure zandgrond niets meer bewaard gebleven. In vier gevallen is
alleen een kuil met crematieresten gevonden. Twee crematiegraven liggen centraal binnen een
vierkant gebouwtje, een mogelijk dodenhuisje. Er zijn vijf crematiegraven die later zijn
bijgezet bij een inhumatiegraf en deze oversnijden. Drie crematiegraven zijn gelijktijdig met
een inhumatiegraf bij het voeteneind in de kist geplaatst.
Op basis van de grafgiften en 14C-dateringen van de crematieresten kan het grafveld gedateerd
worden tussen ca. 550 en 700 na Chr. In de graven is een grote hoeveelheid grafgiften
aangetroffen. Zo zijn er 36 grotendeels complete aardewerken potten gevonden en 620
metaalvondsten waaronder wapens, sieraden, munten en kledingaccessoires. Röntgenopnames laten
bij sommige voorwerpen heel mooi inlegwerk zien. Bij het uitprepareren van de metaalvondsten
zijn dankzij de corrosie in verschillende gevallen ook resten of afdrukken van textiel en leer
bewaard gebleven en soms nog delen van een houten schede. Ook zijn er ca. 972 glazen en
barnstenen kralen gevonden die in veel gevallen gereconstrueerd konden worden tot een prachtige
halsketting. Misschien wel het hoogtepunt was de vondst van een puntgave glazen buidelbeker die
zonder ook maar een krasje kon worden vrij gelegd.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 24-03-2024
Verslag van de studiedag Archeologie: verbinden en beleven. Hoe kunnen we het verleden bij
de mensen brengen? De studiedag werd deze keer gehouden in het geheel vernieuwde, prachtige
erfgoedcentrum van de gemeente 's-Hertogenbosch waar op eigentijdse wijze het verleden aan
een breed publiek wordt gepresenteerd. De catering werd uitstekend verzorgd door het bedrijf
Happaz Catering uit Den Bosch. De studiedag is georganiseerd door het Noord-Brabants
Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Inleiding
door dagvoorzitter Patrick Timmermans, directeur van Erfgoed Brabant. Patrick ging in op het
belang van het verdrag van Faro. In het najaar 2023 hebben 24 lidstaten het Verdrag
geratificeerd. Ook Nederland heeft het verdrag ondertekend. Het Verdrag van Faro draagt de
titel De Waarde van Cultureel Erfgoed voor de Samenleving. De Raad van Europa benadrukt met
dit verdrag een ander perspectief op erfgoed. Veel Europese landen hebben de afgelopen
decennia vooral geïnvesteerd in het erfgoed zelf en de kwaliteit van erfgoedzorg. Het
Verdrag van Faro stelt de mens en de samenleving centraal en hún relatie met erfgoed. In
Nederland sluit het verdrag goed aan bij ontwikkelingen in de erfgoedzorg die te maken
hebben met meerstemmigheid, co-creatie, burgerinitiatief en burgerexpertise. Het verdrag
stelt dat erfgoed meer dan nu een functie kan hebben voor de samenleving. Niet alleen de
historische plek zelf, het voorwerp, de traditie enz. is belangrijk, maar vooral ook de
verschillende betekenissen en het gebruik ervan. Erfgoed is bovendien een bron voor
ruimtelijke, sociale, economische en democratische ontwikkeling als alle belanghebbenden
daar een betrokkenheid bij hebben.
Het Verdrag van Faro is een "kaderverdrag". De bepalingen van het verdrag zijn geen juridische
verplichtingen, maar een oproep tot beleidsvorming. Het verdrag komt niet in de plaats van
andere internationale verdragen die toezien op de instandhouding van erfgoed. Het is daar een
aanvulling op en roept op om na te denken over de vraag: waarom bewaren we erfgoed, voor wie,
hoe zijn mensen betrokken en hoe komt erfgoed ten goede aan de hele samenleving? Het
Faro-gedachtegoed sluit in die zin goed aan op Universele Verklaring van de Rechten van de
Mens, de Sustainable Development Goals, internationale verdragen inzake het landschap en
immaterieel erfgoed, de nieuwe museumdefinitie en de missie van UNESCO Werelderfgoed om het
erfgoed te laten bijdragen aan het welzijn van mensen en wederzijds begrip tussen mensen en
volkeren.
De studiedag van 24 maart gaat in op hoe tot nu toe de archeologie en publieksparticipatie heeft
plaats gevonden. En wat kunnen we daar van meenemen naar de toekomst. Het blijkt dat er in de
provincie Noord-Brabant op veel plekken de archeologie een plekje in de openbare ruimte heeft
gekregen. Bij het Prehistorische dorp in Eindhoven waan je je in vroegere tijden. 's-Hertogenbosch
is een schoolvoorbeeld hoe men de archeologie een plek kan geven in de ruimtelijke ordening. En
zelfs een vuilnisbelt blijkt interessant te zijn. De lezingen werden gepresenteerd door vijf deskundigen,
die ieder op hun eigen wijze proberen het archeologische verhaal bij de mensen te brengen.
Twee Maanden Middeleeuwen. Een zomer vol dooddoeners, verrassingen en eye-openers
De eerste lezing werd verzorgd door Yvonne Lammers, Museum Manager preHistorisch Dorp Eindhoven.
In de zomer van 2023 leefde Museum Manager Yvonne Lammers gedurende 58 dagen als in de 14e eeuw
in het preHistorisch Dorp in Eindhoven. In het op Eindhovense vondsten gebaseerde ambachtshuis
sliep, kookte en werkte zij zoveel mogelijk als onze voorouders van 650 jaar geleden. Het huis
werd ingericht met bedden, kasten en kisten, keukengerei, kleding, voorraadmanden en werktuigen.
In de tuin werd maanden vooraf een moestuin aangelegd en het kledingatelier van het museum zorgde
voor historisch correcte boven- én onderkleding. Het project had tot voornaamste doel ambachtslieden
en archeologische en geschiedkundige specialisten bij elkaar te brengen. Dit gebeurde door het
organiseren van een wekelijkse discussiemiddag rond een specifiek thema. Daarnaast konden bezoekers
langs vier kanten het huis in kijken en vragen stellen aan de bewoonster en haar eventuele gasten.
In de lezing vertelde Yvonne over haar ervaringen met bezoekers en gasten, met leven in extreme
hitte en met wekenlang regen. De aanleiding voor deze excersitie was het vervolg op 34 jaar lang
levende geschiedenis en het doel was mensen verbinden zoals wetenschappers en ambachtsleiden. Het
publiek en vrijwilligers enthousiasmeren, medewerkers opleiden en …. het was een uitdaging voor
Ivonne zelf. Er moesten afwegingen gemaakt worden van tot hoever ga je? Wel tandenpoetsen,
leidingwater- en medicijnen gebruiken, boeken en de telefoon mee. En voor Ivonne ging haar baan,
met het kantoorwerk, gewoon door. De dag indeling liep van opstaan om 5.00h tot slapen gaan om
21.00h en dat 7 dagen in week! Het was dus een drukke aangelegenheid. Elke week was er een nieuw
hoofdthema. De thema's werden tijdens de presentatie getoond en waren; hout en ambachten, textiel
vervaardigen en verwerken, huis, tuin en dieren, zelfzorg en publiekbereik. Het bewaren van voedsel
in de hitte en nattigheid was een uitdaging. Er was heel veel media aandacht; van TV, radio en
podcasts. Er zijn veel mensen geweest die enthousiast maar ook sceptisch waren. Een zomer vol
onverwachte ontmoetingen, verrassende reacties en hilarische gebeurtenissen. Echter het experiment
heeft wel een zware wissel getrokken op Yvonne gezondheid, maar met een iets andere setting zou ze
het zo weer doen!
Een dagboek van twee maanden leven in de middeleeuwen is terug te lezen op:
website prehistorisch dorp
CARE: Pilot, Proeftuin, Programma, Praktijk?
Een tussenstand na vijf jaar gemeenschapsarcheologie in het Groene Woud
De tweede spreker was Johan Verspay, projectleider CARE-project.
Op ontdekking in je eigen achtertuin. Dit is het motto van het gemeenschapsarcheologie
project CARE (Community Archaeology in Rural Environments) dat begin 2019 van start ging.
Mensen werden hierin uitgenodigd om mee te gaan op onderzoek naar de geschiedenis van hun
eigen woonplaats. Om zoveel mogelijk mensen mee te kunnen laten doen, werd gekozen voor
een laagdrempelige aanpak waarin deelnemers na een korte instructie onder deskundige
begeleiding zelf aan de slag aan en leren door te doen.
Waar CARE begon als een initiatief van de UvA binnen een internationale samenwerking gericht op onderzoek naar de ontstaans-geschiedenis van historische dorpen, verschoof de focus gaandeweg het project meer naar lokale vraagstukken en haakten verschillende erfgoedverenigingen, werkgroepen en scholen aan. Om in te spelen op een meer inhoudelijke belangstelling, organiseerden we (veld)cursussen. Dit werden ontmoetingsplaatsen voor studenten, hobby-archeologen en andere erfgoedliefhebbers, waar zij konden putten uit de expertise van zowel professionals als ervaren amateurs in het veld. Gaandeweg vormde zich een betrokken groep mensen die nu anderen begeleidt, assisteert bij reguliere opgravingen en zelf kleine (participatieve) onderzoeks- en educatieprojecten initieert. De belangstelling groeit nog altijd. Johan als initiator van de vele CARE projecten werkt samen met Heemkundeverenigingen, archeologische werkgroepen, regionale-, provinciale en landelijke erfgoedinstellingen. De zogenaamde proefputjes (1x1 meter) werken laagdrempelig, flexibel en zijn behapbaar. Er is een uniforme dataset ontwikkeld. In het Groene woud zijn er al 350 proefputten uitgevoerd. Maar ook andere activiteiten zoals veldlopen, met een detector op pad, grondradar onderzoek of ondersteunen van schoolprojecten, zoals CARE summer school, behoren tot de mogelijkheden. Het fonds voor Cultuur participatie(FCP) kan helpen bij de continuering van CARE. Verenigingen en stichtingen kunnen aanvragen indienen en CARE verzorgt de opgravingsactiviteit. Het verdrag van Faro helpt ons daarbij en is een goede stap in de juiste richting. Na elk CARE project is er een schat aan Spin-off door het brede deelnemersveld, een groeien netwerk van erfgoedliefhebbers. Belangrijk is aandacht voor de uitwerking en rapportage, de terugkoppeling naar de deelnemers en de borging van continuïteit. De gemeenschapsarcheologie is opgenomen in een programma van Erfgoed Brabant. In het seizoen 2023-2024 zijn er diverse CARE projecten georganiseerd, zoals in Oss, Vught, Boxtel en Meierijstad. Er is nog een weg te gaan, maar de bouwstenen liggen klaar.
Archeologie beleven in 's-Hertogenbosch
Met o.a. een inleiding op de rondleiding door het Groot Tuighuis
De derde lezing en rondleiding werd verzorgd door onze gastheer Ronald van Genabeek,
gemeentelijk archeoloog gemeente Den Bosch. In 1977 voerde Hans Janssen als gemeentelijk
archeoloog op de Markt in 's-Hertogenbosch zijn eerste opgraving uit. Daarbij kwam onder
meer de fundering tevoorschijn van de middeleeuwse waterput. De vondst vormde de
aanleiding om het puthuis te reconstrueren en was daarmee één van de eerste projecten om
de resultaten van archeologisch onderzoek te visualiseren. Sinds die tijd zijn talloze
opgravingen uitgevoerd en sommige daarvan leenden zich om in de openbare ruimte zichtbaar
te maken. Niet alleen door het opmetselen van de funderingen maar ook door het inrichten
van een vitrine met vondsten of het maken van een speeltoestel (Winkelcentrum Arena). Bij
het project rondom de vestingwerken werden zelfs, speciaal met het doel om te inspireren,
eerst opgravingen uitgevoerd en vervolgens pas plannen gemaakt. De plaatsen waar de
archeologie zichtbaar is, dragen bij aan de aantrekkelijkheid van de stad voor toeristen
maar ook aan de leefbaarheid. Ook in buitenwijken zijn archeologische vindplaatsen
gevisualiseerd.
Tot voor kort ontbrak echter een plek waar het hele verhaal van de ontwikkeling van de stad verteld kon worden. In november 2023 is in het Groot Tuighuis het erfgoedcentrum van de gemeente geopend. Er is een presentatie ingericht waar bezoekers in zes tijdvakken het verhaal van de stad kunnen beleven. Er is ook een 'archeo hotspot' waar bezoekers het werk van de archeoloog kunnen zien en in het gebouw is het archeologisch depot gevestigd. Dit gebouw was allereerst de Middeleeuwse Sint Jacobskerk (vanaf 1430 tot 1650) en later een militaire functie (1650-1924). Waarna het Noordbrabants museum (1924-1986) en de gemeenteafdeling BAM het gebouw betrokken. Het gebouw kent veel tijdslagen: van de middeleeuwse kerk en een 18de eeuws arsenaal tot de moderne toevoeging van de laatste verbouwing. Tijdens deze verbouwing is verduurzaming, comfort en de historie op fraaie wijze samengevoegd, wat we tijdens de rondleiding konden beamen. De huidige afdeling Erfgoed binnen de sector Stadsontwikkeling telt 28 fte en 100 vrijwilligers. Er zijn publieksruimtes, een studiezaal en bibliotheek, kantoren en werkplaatsen en men kan terecht voor erfgoeddagen zoals onze NBAG studiedag. Niet alleen het Groot Tuighuis maar de gehele stad vertelt het verhaal van 's-Hertogenbosch. Archeologie als inspiratie voor de stadsinrichting. Ronald toonde de vele bijzondere reconstructies en monumenten zoals; de binnendieze, de vestigingswerken zoals Leuvense- en Pieckepoort, de Kruisbroedershekel, het Bastiononder, het Sint Jansbolwerk, Bastion Maria aan de AA, Hinthamer bolwerk en bastion Anthonie, het stadhuis, Schans Helftheuvel. Maar ook kasteel Empel en diverse vitrines in de stad. Er zijn ook vele boeken over de Bossche historie verschenen. Ook een moderne app, over het beleg van Den Bosch in 1629, Linie 1629 neemt je mee door Den Bosch. Culinair vermaak (de Bossche bol) en daarna een fietsroute, Romeinse tempels langs de Maas, en nog veel meer, het kan allemaal op prettige wijze in en rond Den Bosch gedaan worden.
Het verleden bij de mensen brengen, en andersom
Inspirerende praktijkvoorbeelden van publieksbereik en -participatie
Na de rondleiding en de lunchpauze werd de vierde lezing verzorgd door Marie-France van
Oorsouw, Weleer erfgoedcommunicatie, presentatie, advies. Archeologe Marie-France is
gespecialiseerd in het ontwikkelen van publieksgerichte en educatieve concepten over
cultureel erfgoed in het algemeen en archeologie in het bijzonder. Dat kan een
tentoonstelling zijn, maar ook een boekje, speurtocht of een complete archeologiedag.
Daarnaast heeft ze veel ervaring met de organisatie van evenementen en de (eind)redactie
van teksten, en denkt ze graag mee over het zichtbaar maken van erfgoed in de publieke
ruimte. Ook heeft Marie-France lesprogramma over archeologie ontwikkeld voor
basisschoolleerlingen uit Tilburg en omstreken: "Archeoloog in de klas". Er wordt een
kruiwagen de klas binnengereden, gevuld met bijzondere voorwerpen. Dat kunnen
archeologische vondsten zijn, maar ook gereedschappen van een archeoloog. De leerlingen
gaan zelf op onderzoek uit in de kruiwagen. Een week later, tijdens het bezoek van een
echte archeoloog aan de klas, leren de kinderen wat archeologie is en hoe een archeoloog
te werk gaat. Opgraven, hoe doe je dat? En wat gebeurt er met de vondsten na de opgraving?
Tegelijkertijd leren de leerlingen meer over de geschiedenis van Tilburg en van hun eigen
buurt.
Aan de hand van inspirerende voorbeelden uit haar eigen praktijk toonde Marie-France de
mogelijkheden, keuzes en invalshoeken bij publieksbereik en publieksparticipatie. Fraaie
voorbeelden over de inrichting van rondleidingen zoals in Delft en Oss. Publieksprojecten
in Apeldoorn over grafheuvels en uitleg aan groenbeheerders in opleiding over hoe om te
gaan met archeologie. Diverse tentoonstellingen die Marie-France heeft opgezet o.a. in
het Rundvee museum Aartswoud, gemeentehuis Raalte en voor AWN in het Oermuseum.
Organiseren van mee graafdagen of open dagen, organisatie hulp bij CARE en theaterproducties.
Kortom alles wat te maken heeft met het brengen van publieksparticipatie van archeologie op
een leuke en aansprekende wijze.
Helmond in 100 stukskes. Vuilnis met verhalen uit de eerste hand
Direct hierna werd de vijfde lezing verzorgd door Theo de Jong, gemeentelijk archeoloog
gemeente Helmond. In 2016 werd in Helmond-Mierlo-Hout een oude vuilstortplaats gesaneerd
en de grond gezeefd. Tijdens het zeven rolden versleten schoenen, oude glazen flessen,
emaillen potten en pannen, huisraad, speelgoed en vele andere voorwerpen van de band.
Reden voor de gemeentelijk archeoloog en enkele vrijwilligers van het Archeologisch
Centrum Eindhoven en Helmond om ter plaatse een kijkje te nemen. Tijdens de lunchpauzes
stond de trommelzeefinstallatie stil en mochten we op de storthopen zoeken en verzamelen.
De vondsten dateren vooral uit de eerste helft van de vorige eeuw: de stortplaats was in
gebruik vanaf 1930 tot 1957. De gevonden spullen hebben betrekking op allerlei aspecten
van het leven van toen: mobiliteit, voeding, hygiëne, elektriciteit, vermaak, nijverheid,
onderwijs en religie. Bij het verwerken van de vondsten kwamen allerlei jeugdherinneringen
boven. We beseften dat nog veel mensen deze spullen (her-)kennen uit hun jeugd. We maakten
een tentoonstelling in het EDAH-museum in Helmond en met de 'rommel' uit de vuilnisbelt
gingen we naar ouderen in woonzorgcentra voor verhalen en herinneringen. Die wilden we
vastleggen, vooral omdat de wereld van onze ouders en grootouders zo anders was dan de
huidige tijd waarin onze kinderen opgroeien.
De tentoonstelling was ingedeeld in thema's; huis en haard, interieur, elektra (apparaten),
mobiliteit (auto, fiets), handel en nijverheid, landbouw en veeteelt, voeding, huisraad,
drank, hygiëne en gezondheid, kleding en accessoires, oorlogstuig, vermaak en speelgoed en
schrijven. De reden van 'Helmond in 100 stukskes' was te leren van het dagelijkse leven
1930-1960, zoals de crisis-, oorlogs- en wederopbouwperiode. En samen de historie op te
schrijven in korte verhaaltjes. Zodoende herinneringen levend te houden en door te geven
aan volgende generaties. Er ontstonden levendige en erg leuke gesprekken van ouderen met
jongeren. Vele vragen werden gesteld: Hoe werd het huis verwarmd? Welk elektrisch apparaat
werd het meest gebruikt? Welke producten waren altijd op voorraad? Welke fietstocht heeft
het meeste indruk gemaakt? Wat stond er in de kelder? At u dieren die u zelf verzorgde?
Wat werd het meest gedronken? Ging u wekelijks in bad? Is geloof en religie belangrijk
in uw leven? Waar speelde u vroeger mee? Een pijp en sigaar roken was dat normaal?
Enzovoorts. Er is een boek verschenen met gelijkmakende titel die de Grote Archeologie
Prijs 2019 won. Ook is er een memoryspel "Wittenog' verschenen. De laatste sheet van Theo:
Blijf verhalen vertellen aan elkaar!
Sluiting
Rond 16.00 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan de dagvoorzitter Patrick
Timmermans, de NBAG bestuursleden Mijke Peeters en Elisabeth de Nes die deze studiedag
grotendeels hebben georganiseerd en lest best bestuurslid Ronald van Genebeek die spreker
was en het Groot Tuighuis in gereedheid heeft gebracht. En vanzelfsprekend werden de
sprekers hartelijke bedankt voor hun lezingen.
Verslag studiedag 05-11-2023
Verslag van de studiedag; Steentijd, hedendaagse inzichten over onze voorouders,
gehouden in 't Vrijthof te Oirschot 05 november 2023, georganiseerd door het Noord-Brabants
Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Inleiding
Degene die op de voorjaarsstudiedag waren, weten dat het onderwerp toen ging over de
verschillende inzichten in het begin van de wetenschap, archeologie. De pioniers waren
bijna allemaal gedreven personen met een uitgesproken mening. De steentijd, met name de
vuurstenen artefacten, gaf in het begin van de wetenschap archeologie diverse amateurs
en semi beroeps archeologen de gelegenheid om allerlei gedachten voor waar weer te geven.
Vandaar dat het NBAG bestuur de gedachte had om deze najaarsstudiedag te organiseren
rond om het thema de steentijd. En dan gefocust op de hedendaags inzichten daarover.
Hoe gaat het organiseren van een studiedag in zijn werk in het NBAG bestuur? Elk
bestuurslid kan en mag een idee aanleveren om te komen tot een leuk en interessant
programma. Elk bestuurslid kan zijn kennis of kennis uit zijn achterban aandragen.
Het bestuur bestaat uit beroeps en in de archeologie geïnteresseerde personen. We
zijn nu met in totaal met 11 bestuursleden en onze adviseur is de provinciaal
archeoloog Martin Meffert. De bestuursleden komen uit diverse delen van Noord-Brabant.
Helaas is West Noord-Brabant niet goed vertegenwoordigd in ons bestuur. Ook het
kiezen van het thema gaat op een ontspannen en respectvolle wijze.
Goede ideeën en nieuwe enthousiaste bestuursleden zijn altijd welkom!
De eerste lezing werd verzorgd door Jan Broertjes. Jan is jaren lang als geoloog verbonden
geweest aan Rijks Geologische Dienst. Jan is archeologisch zeer actief in zijn woonplaats
Geldrop en omgeving. Jan is tientallen jaren voorzitter geweest van de voorganger van het
NBAG, de archeologische sectie van het Noord Brabants genootschap. Na de oprichting van de
stichting het NBAG, 10 jaar geleden, is Jan 10 jaar penningmeester geweest.
De geologie van Brabant en omgeving
Als we de ligging van Nederland in groter verband bekijken, dan zien we dat Nederland ligt
aan de rand van de Noordzee en dat een aantal rivieren uit het oosten en zuiden zich een weg
banen door Nederland en in de Noordzee uitmonden. Deze rivieren brachten gesteentegruis uit
het achterland mee en deponeerden dit niet alleen in het laaglandgebied, waartoe Nederland
grotendeels behoort, maar ook in de Noordzee. Dit is begonnen nadat in het achterland een
opwaartse gerichte bodembeweging is ingezet, met name het gebied van de Ardennen en de Alpen.
De Noordzee met zijn omgeving, waartoe Nederland grotendeels behoort, ondergaat
tegelijkertijd een neerwaartse bodembeweging. Grote rivieren zoals Rijn en Maas voor Zuid
Nederland werden steeds belangrijker en voerden veel materiaal naar de Noordzee.
Ondertussen
was het klimaat zo gaan wisselen, dat er sprake was van ijstijden (glacialen), onderbroken
door warmere tussentijden (interglacialen) Men noemt deze periode het Kwartair. Voor Zuid
Nederland was de Rijn met de Maas als zijrivier belangrijk. Ook belangrijk is het
breukenstelsel met horsten en slenken. Tijdens de ijstijden was de bodem enkele tientallen
meters bevroren. In het laatste deel van de jongste ijstijd is veel zand door de wind
verplaatst. Vanuit de drooggevallen Noordzeevlakte, toen een poolwoestijn, werd veel zand
en leem naar het zuidoosten gewaaid waarbij veel zandruggen en paraboolduinen werden gevormd.
Er ontstond een deken van zand over de oudere afzettingen heen, het zogenaamde dekzand, dat
aan het landschap een golvend oppervlak gaf. U kunt dit op veel plaatsen waarnemen. Zelfs
konden plaatselijke diepere uitwaaingskommen ontstaan. Het uitgewaaide zand werd in de vorm
van een parabool met overheersende windrichting uit noordwesten aan de zuidoostzijde van de
kom afgezet Ongeveer 10.000 jaar geleden raakte de jongste ijstijd ten einde en het Holoceen
begon, waarin wij nu leven. Het klimaat verbeterde geleidelijk. Planten en bomen breidden
zich weer naar het noorden uit, de een wat vlugger dan de ander. Dekzandverstuivingen raakten
tot het verleden. Verwilderde rivieren en beken veranderden in kronkelende rivieren en beken.
In de top van het dekzand ontwikkelde zich een bodem (podzol) als gevolg van de humuszuren en
de neerslag. In de beekdalen werd hier en daar veen gevormd en onder anderen in de Peel
ontstond geleidelijk een veengebied. De grootste bevolkingsexplosie was in de Middeleeuwen.
Men ging over tot het aanleggen van esgronden die bemest met de vulling uit de potstal. De
akkers werden daardoor geleidelijk verhoogd en er ontstonden vaak bolle akkers. Voor de potstal
werden heideplaggen gestoken op de heide. Hierdoor ontstonden vaak op uitgebreide schaal
zandverstuivingen, waardoor stuifduinen ontstonden. Van het oorspronkelijk oppervlak is niet
zo veel meer over. Door het plaggen steken en het aanleggen van akkers en later door vele
egalisaties en zandafgravingen is veel veranderd. Ook de meeste beken werden "genormaliseerd".
De lezing van Jan Broetjes was, zo als we gewend zijn, zeer duidelijk uitgelegd en compleet.
Met o.a. fraaie afbeeldingen van de Pinogoruine Klein Hasselven en de geologische verschijnsels
zoals breuken en bodemprofielen. Met toch weer een nieuwigheidje, dat er een oude vulkaan
(200 mlj oud) ligt in de Waddenzee tussen de afsluitdijk en Vlieland.
De tweede spreker was Yannick Raczynski Henk. Yannick is afgestudeerd aan de Universiteit Leiden als
Prehistorisch Archeoloog met een brede interesse in de ethologie, het Midden-paleolithicum en de
geologie. Yannick heeft kennis van het analyseren en tekenen van lithische artefacten. Hij werkt als
geoarcheoloog in de prospectieve archeologie, waarbij hij kennis en vaardigheden heeft verworven op
het gebied van fysische geografie en bodemkunde, met name op het gebied van ondergedompelde landschappen,
de stratigrafie van het Nederlandse dekzand en het lössgebied van Zuid-Limburg (waar Yannick geboren is)
en de aangrenzende regio's van België en Duitsland. Yannick heeft als veldarcheoloog voor de gemeenten
Breda en Leiden gewerkt. Hij heeft vele projecten uitgevoerd als (senior) projectmanager bij RAAP
Archeologisch Adviesbureau en ADC Archeoprojecten. Yannick was ook op de voorjaarsstudiedag aanwezig.
De eerste mensen van de Lage Landen
Op de valreep van 2022 verschijnt het boek 'De eerste mensen in de Lage Landen' bij uitgeverij Van Gorcum.
Yannick Raczynski-Henk en Gerrit Dusseldorp geven in dit boek een overzicht van de recentste ontwikkelingen
in de archeologische wetenschap en alle andere takken van wetenschap, zonder welke archeologen het stadium
van potjes verzamelen omwille van het potjes verzamelen nooit zouden zijn ontstegen. Wat 'De eerste mensen
in de Lage Landen ook doet, is de resultaten van al deze ontwikkelingen schetsen. Wie zijn wij? Wie waren
de Neanderthalers? Hoe lang lopen wij al rond in het huidige Nederland? En zij dan? En waarom zij niet meer?
Waarschijnlijk zijn de Neanderthalers verdwenen door de overdracht van ziekten en niet door bruut geweld.'
Zijn ze volledig verdwenen? Nee, wij delen ons DNA met 2 tot 5% met Neanderthalers DNA. Fysiologische en
cognitief zijn we vrijwel gelijk. Zijn er ook nog anderen geweest? Ja, dat zeker en ook tegelijker tijd. We
weten dat volkeren zich vanuit Afrika in Eurazië hebben gevestigd maar ook omgekeerd en weer terug. Lange
tijd werd gedacht dat de moderne mens in Oost-Afrika was ontstaan. Maar inmiddels ligt alles weer open.
Droge wetenschappelijke data vertalen in verhalen over mensen van vlees en bloed is een taak vol valkuilen.
De ontwikkelingen gaan razendsnel; sinds de lezing van Yannick over vuursteentechnologie tijdens de
voorjaarstudiedag eerder dit jaar heeft Yannick dat verhaal al op twee punten moeten aanpassen als gevolg
van nieuwe publicaties. Met name op het gebied van ancient DNA ligt het tempo moordend hoog. In zijn verhaal
zette Yannick uiteen wat die valkuilen zijn, en wat het resultaat van die vertaalslag is. Van deze voorlopig
laatste vertaalslag. Van knuppelzwaaiende knuppels naar edele wilden, en van edele wilden naar verliezers in
de race tussen onze twee soorten, naar klimaatslachtoffers, Neanderthalers hebben in onze perceptie veel
verschillende rollen gehad.
De derde lezing werd door Hans Peeters gepresenteerd. Hans is universitair hoofddocent aan het Gronings
Instituut voor Archeologie, waar hij de archeologie van jager-verzamelaars, geoarcheologie, materiële
cultuurstudies en maatschappelijke aspecten van de archeologie doceert. Hij behaalde zijn Ph.D. op de
Universiteit van Amsterdam in 2007, voor zijn onderzoek naar de Mesolithicum - Neolithische dynamiek van
landgebruik, en door een innovatieve benadering van erfgoedbeheer vraagstukken in de Nederlandse
Flevolandse polders. Vóór zijn aanstelling bij de Rijksuniversiteit Groningen werkte hij eerst als
specialist steentechniek bij de RCE. Vanaf 1995 gaf Hans Peeters leiding aan verschillende projecten en
onderzoeksteams in zijn functie als projectleider/senior archeoloog bij het RCE. Momenteel is Hans betrokken
bij het door NWO gefinancierde project EDAN (the Emergence of Domesticated Animals in the Netherlands), en
is hij Projectleider van het door NWO en RCE gefinancierde project Resurfacing Doggerland.
Opgezogen, opgespoten, opgeraapt en onderzocht.
De steentijd van Doggerland
Wat nu de zuidelijke Noordzee is, was lange tijd droog land. Vernoemd naar de Doggersbank, werd 'Doggerland'
bewoond door paleolithische en mesolithische jager-verzamelaars, en eerder door Neanderthalers en andere
vroege mensvormen. In de afgelopen 20 jaar zijn onderzoekers steeds meer te weten gekomen in dit enigmatische
landschap. De eerste overzichten over de vondsten werden door Louwe Kooimans en Verhart opgesteld. Geofysisch
onderzoek heeft soms zeer gedetailleerde inzichten gegeven in de aanwezigheid van landschapsstructuren, zoals
rivier- en getijgeulen, kwelders en hoge sedimentruggen. In de glacialen en interglacialen steeds schuivende
kustlijnen en veel vaker land dan zee. Vele duizenden resten van tientallen diersoorten geven inzicht in de
samenstelling van de dierenwereld, die afhankelijk van de klimaatomstandigheden en vegetatie sterk verschillend
was. Daarnaast zijn er duizenden vondsten van artefacten van bot, gewei en steen, evenals botresten van de mens.
Ondanks dat deze resten in secundaire context zijn aangetroffen in vissersnetten en op stranden, vormen ze een
bijzonder waardevolle bron van informatie voor de reconstructie van het gedrag van jager-verzamelaars in de
context van een verdrinkend landschap. Doggerland is immers onder invloed van klimaatfluctuaties meerdere keren
door de zee overspoeld, om op zeker 'moment' weer droog te vallen. In het boek Doggerland wordt dit met prachtige
illustraties weergegeven. De laatste overstroming van Doggerland vond plaats ca. 5800 v Chr. In het door de
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
gefinancierde project Resurfacing Doggerland (Doggerland Bovenwater) wordt specifiek gekeken naar de periode na
het Laatste Glaciale Maximum, het Laat-Glaciaal en Holoceen (20.000-7000 jaar geleden). In het project wordt met
een breed scala methoden onderzoek gedaan naar allerlei aspecten van de bewoners van Doggerland. Tevens wordt
veel aandacht besteed aan de rol van burgerwetenschappers en publieksbereik. De steentijd van Doggerland kan
namelijk alleen maar tot leven worden gebracht dankzij de inzet van tientallen verzamelaars die hun vondsten
beschikbaar stellen voor wetenschappelijk onderzoek.
Na een korte pauze werd de vierde lezing verzorgd door Pawel Kubistal. Pawel is begonnen met werken als
steentijdspecialist aan de Universiteit van Wroc?aw tijdens opgravingen van het breed bekende laat-paleolithische
nederzettingscomplex (Hamburgcultuur, Federmessercultuur) in een gebied is West Polen (Olbrachcice/L?gon/Siedlnica).
Hij was betrokken bij een onderzoeksprogramma met studies over steentijdnederzettingen in het noordwestelijke deel
van Polen, onder leiding van Prof. M. Kobusiewicz (Poolse Academie van Wetenschappen). Bovengenoemde onderzoeken
zijn de basis geweest voor een doctoraal proefschrift over het model van de nederzetting van mesolithische volkeren
op het terrein van de Noord-Europese Laagvlakte. In 2010 heeft Pawel een doctorstitel verworven op grond van zijn
dissertatie 'Model van de Mesolithische nederzetting in het zuidwestelijke deel van de Baltische Zone'. Vanaf 2002
tot en met heden heeft Pawel Kubistal aan meer dan zestig archeologische projecten in Polen, Duitsland, Engeland,
België en Nederland deelgenomen. Waaronder in het Brabantse Veldhoven en Berkel-Enschot. Het betreft onderzoeken
uit de tijdsspanne van het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. De nadruk ligt hierbij weliswaar op
prehistorische vindplaatsen uit steentijd, bronstijd en ijzertijd. Pawel Kubistal is momenteel senior KNA archeoloog
en vuursteen- en natuursteenspecialist bij BaaC.
Jachtkampen langs de Mark
Pawel Kubistal geeft tijdens zijn lezing de opmerkelijke resultaten van het recente onderzoek in het plangebied
Windenergie A16, deelgebied B-2, in de buurt van Zevenbergen, gemeente Moerdijk weer. Dit onderzoek werd door BAAC
uitgevoerd in opdracht van Eneco en Lighthouse Projects, met als doel archeologische waarden te behouden voordat de
bouw van een windturbine het gebied zou verstoren. Het onderzoeksgebied had slechts een diameter van ca. 26 meter.
Echter de bevindingen uit het onderzoek hebben enkele bijzondere inzichten opgeleverd over het Mesolithicum in
Zuidwest Nederland. Het plangebied, gelegen op een dekzandrug, bleek meerdere potentiële archeologische niveaus
te bevatten. Het doel van het onderzoek was om deze vindplaatsen te waarderen en eventueel behoudens waardige
vondsten op te graven als behoud ter plaatse niet mogelijk was. Voorafgaand aan de opgraving is een karterend
booronderzoek uitgevoerd, specifiek gericht op het vinden van vuursteen. Hoewel het aanvankelijk weinig vuursteen
leek te zijn, ontdekte men uiteindelijk een aanzienlijke vuursteen- en natuursteenbewerkingsplaats.
Pawel toonde met fraaie sheets het veldwerk met het zeefpark, het sporenonderzoek, de bodemprofielen en de
verspreiding van artefacten over de vindplaats. Conform het Programma van Eisen is de vindplaats B-2 aanvankelijk
gewaardeerd met waarderende transecten. Deze richtten zich op de aard, datering, gaafheid en verticale spreiding
van de vuursteenclusters. De resultaten van zeefvakkenonderzoek werden gebruikt voor de definitieve waardering,
volgens de KNA-standaard voor objectieve beoordeling. Vervolgens werden verschillende vondstclusters geselecteerd
voor opgraving. Tijdens de opgraving werden archeologische resten uit het laat-paleolithicum, mesolithicum en
neolithicum, evenals enkele vondsten en sporen uit de middeleeuwen of de Nieuwe tijd aangetroffen. Het terrein
werd gedurende het mesolithicum meerdere malen bezocht. Veel vuursteen was van Wommersomkwartsiet gemaakt, dit
vuursteen wordt alleen gevonden in een klein gebied in België met de naam Tienen. Samengevat zijn de voornaamste
resultaten van het onderzoek naar de neolithische vindplaats de volgende: de 14C-dateringen en de typologie van
twee vuursteen artefacten wijzen op herhaald bezoek van de dekzandrug midden in een vernattend landschap tijdens
het midden- en laat-neolithicum. De beginfase kunnen we plaatsen in de tweede helft van het midden-neolithicum en
de jongste fase is te koppelen aan de periode laat-neolithicum met het geringe aantal haardkuilen. De beperkte
spreiding van houtskool in de bodem en het geringe aantal artefacten geeft aan dat we hier met kleinschalige off-site
activiteiten te maken hebben, die wijzen op kortdurend verblijf op de locatie. De twee neolithische grondsporen zijn
beide geïnterpreteerd als (ondiepe) haardkuilen. Ze hebben mogelijk gefunctioneerd als productielocatie voor dennen-
of eikenteerproducten, gezien hun houtskoolrijke vulling en de aanwezigheid van vervloeid amorf houtskool met gasbelletjes.
Dat wijst op toepassing van het pyrolyse-proces om dennenteer of eikenteer te maken.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Na lange tijd was er weer een mogelijkheid om een contactdag te organiseren. De contactdag
van het Noord-Brabants archeologisch Genootschap vond dit jaar plaats in Oss, in
samenwerking met het opgravingbedrijf Archol bv, de universiteit van Leiden en de gemeente
Oss, waarvan de laatste als gastheer fungeerde.
Dankzij een schitterende lentedag verzamelde zich 's avond om 16.00h circa 70 personen op
de verzamellocatie aan de Gewandeweg 100 in Oss. Deze locatie werd door de universiteit en
Archol, beide uit Leiden, gebruikt als uitvalbasis voor hun zogenaamde archeologische field
school. Zes weken lang gingen in totaal zo'n 120 studenten uit binnen- en buitenland in de
Osse bodem op zoek naar sporen uit het verleden. Al sinds de jaren '70 worden Leidse
archeologiestudenten in Oss opgeleid. Ook afgelopen 2 jaar mochten we ze, na wat jaren van
afwezigheid, weer in Oss verwelkomen. Door dit langdurige onderzoek is er veel over de
geschiedenis van Oss bekend. Oss is één van de grootste opgravingsgebieden in Nederland!
Het veldpracticum vond dit keer plaats ten noorden van de Gewandeweg. De locatie ligt op
de overgang van het dekzandgebied naar het rivierengebied. In het gebied moet mogelijk de
wijk Amsteleind verrijzen. Twee jaar geleden vonden de studenten bij de Gewandeweg een
grafveld uit de Bronstijd-IJzertijd (zo'n 2.000 tot 4.000 jaar geleden). Deze vindplaats
werd afgelopen jaar in opdracht van de gemeente verder onderzocht. Hierbij zijn mooie
resultaten behaald. De universiteit heeft inmiddels een compleet landschap, met o.a. een
grafveld, huisplattegronden en waterputten uit de Bronstijd ontdekt. Ook werd een
Neolithisch grafje gevonden. Dit is waarschijnlijk het oudste grafje uit de gemeente. Een
deel van de vindplaats werd nog niet opgegraven. Dit deel werd in dit jaar en volgend jaar
onderzocht.
Op de verzamellocatie werd de groep in tweeën gedeelte. Aan de overzijde van de Gewandeweg
lag de te bezoeken opgraving. De opgravingsleider Arjan Louwen en Richard Jansen waren de
begeleiders.
De zeer geslaagde middag werd gezellig napratend met een drankje en een hapje afgesloten.
Het was mooi zonnig weer, het onderwerp en de uitleg waren interessant en goed verzorgd. Compliment aan organisator Mijke Peeters.
Verslag studiedag 26-03-2023
Verslag van de studiedag; Pioniers en opponenten. Verschillende inzichten in de archeologie,
gehouden in 't Vrijthof te Oirschot op 26 maart 2023, georganiseerd door het Noord-Brabants
Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Inleiding
De NBAG voorzitter had voorafgaand aan de studiedag twee mededelingen:
1: Het postadres voor aanmelden gewijzigd is. Er stond heel lang Donjon 14 in Geldrop.
Nu is het postadres het NBAG secretariaat adres. Donjon 14 is het adres van Jan Broertjes.
De reden is dat Jan Broertjes vanaf 1 januari 2023 gestopt is met de bestuursfunctie als
penningmeester bij het NBAG. Jan is met volle overgave 40 jaar lang bij het NBAG en zijn
voorganger de Sectie archeologie van het Noordbrabants genootschap actief geweest.
Jan Broertjes woont nog steeds op Donjon 14 en was aanwezig. Het NBAG bestuur heeft Jan al
bedankt voor al zijn werk en dat deden de deelnemers aan de studiedag onder luid applaus
nogmaals.
2: De tweede mededeling is een trieste. Op 13 maart jl. is oud bestuurslid en archeologische
vriend Gerard van Alphen op 92 jarige leeftijd overleden. Gerard was tientallen jaren actief
bij het NBAG en zijn voorganger de Sectie archeologie van het Noordbrabants genootschap. In
het Maasland, met name Oss, daar heeft Gerard vanaf 1969 de Osse archeologie op de kaart gezet.
Vele opgravingen en andere archeologisch onderzoeken heeft Gerard uitgevoerd. Hij werkte nauw
samen met de gemeente Oss, de faculteit der archeologie van de universiteit Leiden en andere
amateur- en beroepsarcheologen. Er werd een moment van stilte ter nagedachtenis aan Gerard van
Alphen gehouden. Gerard van Alphen was een voorbeeld pionier in de archeologie en dat is ook
ons thema van deze studiedag.
Pioniers en opponenten. Verschillende inzichten in de archeologie.
De Noord-Brabantse archeologie bestaat al geruime tijd. Zo hebben beroemde Nederlandse
archeologen als pioniers de Noord-Brabantse prehistorie ontdekt en beschreven. Veelal waren
deze pioniers ook opponenten met verschillende inzichten. En verschillende inzichten zijn van
alle tijden, ook vandaag nog bijvoorbeeld met betrekking tot de gehanteerde
vuursteenbewerking van de prehistorische vuursteensmeden…. Hoe kijken de specialisten van
vandaag daar nu tegenaan? Welke theorieën liggen nog open voor discussie en hoe ging vroeger
dat debat?
Hierna gaf de voorzitter het woord aan de dagvoorzitter Jesper de Raad. Jesper begon op zijn
veertiende als vrijwilliger bij de Archeologische Vereniging Kempen en Peelland (AVKP) en
studeerde later Archeologie aan de Hogeschool van Saxion en ronde zijn Master af aan de
Universiteit van Leiden. Na jaren veldwerk werkt hij nu als bevoegd gezag bij de Gemeente
Nijmegen. Sinds 2022 is als bestuurslid van de AVKP in het bestuur van de NBAG en heeft hij
de coördinatie van deze editie van de voorjaarsstudiedag op zich genomen. In totaal waren
er 50 deelnemers aanwezig.
Parallelle Sporen Archeologie ontwikkeling aan de hand van de recente dubbelbiografie
Jan Hendrik Holwerda en Albert Egges van Giffen.
De eerste lezing werd verzorgd door Leo Verhart. Leo was als conservator prehistorie
verbonden aan het Rijksmuseum van Oudheden en het Limburgs Museum in Venlo. Hij maakte
tentoonstellingen en televisieprogramma's. Leo publiceert regelmatig over archeologische
onderwerpen met als speciale belangstelling de steentijd en wetenschapsgeschiedenis.
De Nederlandse archeologie werd in de vorige eeuw gekenmerkt door een onderlinge strijd
tussen de twee grondleggers van deze wetenschap. Het ging om de directeur van het Leidse
Rijksmuseum van Oudheden (RMO) Jan Hendrik Holwerda (1873-1951) en zijn leerling Albert
Egges van Giffen (1884-1973). Na een hevig conflict in Leiden vertrok de laatste naar
Groningen en zouden beide mannen elkaar hun hele leven tegenwerken. De Leidse problemen
groeiden uit tot een intens en langdurig conflict dat de ontwikkeling van de Nederlandse
archeologie wetenschappelijk en beleidsmatig in hoge mate zou bepalen. Er zouden elkaar
bestrijdende instellingen ontstaan, er kwamen studierichtingen archeologie aan de
Nederlandse universiteiten en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB)
werd opgericht, nu Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ook in Noord-Brabant
zou die tweespalt merkbaar zijn. In 1905 verkende Holwerda de provincie en wist snel goede
contacten op te bouwen met particulieren en het Noordbrabants Genootschap. Dat betekende
dat er opgravingen werden uitgevoerd en dat samen met het genootschap een catalogus werd
geschreven over de verzameling in Den Bosch. Het lukte Holwerda ook een netwerk van
correspondenten op te zetten.
Van Giffen had in het RMO gewerkt, maar was daar in 1916 met slaande ruzie vertrokken en
kreeg in Groningen de mogelijkheid een instituut te stichten. Dit Biologisch-Archaeologisch
Instituut (BAI) zou zich aanvankelijk met de terpen gaan bezighouden. Al snel breidde Van
Giffen zijn werkzaamheden uit naar de drie noordelijke provincie, maar wilde nog meer. Hij
wenste in heel Nederland onderzoek doen, maar vond Holwerda op zijn pad. In Noord-Brabant
trachtte het BAI voet aan de grond te krijgen en dat lukte door de inzet van twee studenten
Willem en Joan Willems (geen familie). Er werden in Brabant opgravingen uitgevoerd, vaak in
samenwerking met het Noordbrabants Genootschap. Een belangrijk hulp- en smeermiddel was dat
Van Giffen minder belang hechtte aan het bezit van de vondsten. Die konden wat hem betreft
best in de provincie blijven. Holwerda wilde dat alles naar Leiden ging en dat was vaak een
doorn in het oog van de lokale en provinciale oudheidkundige organisaties.
Het RMO had lang het monopolie in het archeologiebeleid in Nederland, maar moest in 1940 die
rol delen met het BAI. Na de oorlog lukte het Van Giffen zelf die monopoliepositie te krijgen
voor zijn nieuwe instelling de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. De
medewerkers van het RMO werden gedegradeerd tot gasten die als "gast" voor de ROB opgravingen
mochten uitvoeren. Dat deden ze ook in Brabant, maar al snel verlegde het Leidse museum zijn
focus naar het buitenland. De ROB, en het BAI, zouden de belangrijkste opgravende instellingen
in Noord-Brabant worden. Leo Verhart liet chronologisch een prachtig tijdsdocument de revue
passeren met prachtig foto's uit vervlogen archeologische tijden. De boeken zijn te koop bij
uitgeverij Matrijs ISBN: 978-90-5345-586-9 druk: juni 2022 17 x 24 cm - 1216 blz. genaaid
gebonden.
Archeologische ontwikkelingen van de jaren '50 tot en met nu in Brabant.
Over de geschiedenis van de Brabantse archeologie
De tweede spreker was Liesbeth Theunissen. Liesbeth werkt als prehistorisch specialist voor het
zuiden van Nederland bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Naast inhoudelijke onderzoeken
naar grafheuvels schrijft Liesbeth ook geregeld over wie deze opgraving uitvoerde. Liesbeth weet
dan ook veel over de Geschiedenis van de Brabantse Archeologie. Een onderwerp dat goed aansluit
op de vorige spreker.
Van 1950 tot 2050: 100 jaar geschiedenis in grote lijn en een kleine toekomstblik in een notendop.
De naoorlogse jaren brachten de archeologie van Noord-Brabant in een stroomversnelling. De
wederopbouw zette allerlei bewegingen in gang, zoals heideontginningen waardoor de vele grafheuvels
ongezien dreigden te verdwijnen. Pioniers als pastoor Willem Binck en Gerrit Beex wisten het tij te
keren door samen te werken met de archeologen van het Biologisch-Archaeologisch Instituut in
Groningen, zoals Willem Glasbergen. Kenmerkend voor die jaren vijftig en zestig was de katholieke
betrokkenheid vanuit de heemkunde: er waren veel pastoors, paters en broeders actief die vaak ook
via het onderwijs hun passie voor het verleden op een jongere generatie overbrachten.
De uitbreidingen van steden en dorpen leidden tot steeds grootschaliger noodonderzoek, zoals bij Haps. Oss komt in die jaren in de onderzoeksaandacht van de Leidse universiteit. Decennialang zal er gegraven worden waardoor het kon uitgroeien tot een van de best onderzochte regio van Noordwest-Europa. Tegelijkertijd bracht het Kempenprojekt, geleid door Jan Slofstra vanuit de Vrije Universiteit, als een vliegwiel allerlei opgravingen tot stand, zoals die van de Romeinse villa van Hoogeloon. Samenwerking met jonge, lokale archeologen zorgde voor Sturm und Drang-achtige beweging in de Kempen die verder uit zou waaieren, Brabantbreed. Ook het bodemarchief in de steden kreeg steeds meer aandacht, met de aanstelling van een stadsarcheoloog, eerst in 's-Hertogenbosch en daarna Breda. De opgravingen in de jaren tachtig en negentig - dat dan nog steeds noodonderzoek is -, gaan door met een focus op afgebakende microregio's, zoals de Maaskant, de 'Peelstreek' (Someren, Geldrop en Helmond) en Breda-West. Na de ondertekening van het Verdrag van Valletta daalde de geest van Malta over de Brabantse archeologie. Er veranderde heel veel. Het initiatiefnemer-betaalt-principe wordt ingevoerd, er komt een decentralisatie van bevoegdheden en een bedrijfsmatige vorm van archeologiebeoefening. De gemeenten stellen eisen aan archeologisch onderzoek dat vooral door marktpartijen wordt uitgevoerd. Overal in de provincie, ook buiten de microregio's, wordt opgegraven, vér voordat ruimtelijke plannen in uitvoer gaan. De 'klassieke' vorm van noodonderzoek komt nauwelijks meer voor. De resultaten van al het onderzoek worden gepubliceerd en synthesestudies laten dat westelijk Noord-Brabant een streekeigen ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ook in Brabant groeit de beroepsgroep. Op allerlei posities zijn archeologen aan het werk, niet alleen bij universiteit of een enkele stad, maar vooral in het bedrijfsleven of als kleine zelfstandige. Hoe de Third Science Revolution voor Brabant zal uitpakken, is een interessante vraag. Het CARE-project laat zien wat de toekomst kan brengen: door inwoners in hun eigen achtertuin te gaan graven, komt het verleden heel dichtbij. Zoals we dat kennen van Liesbeth Theunissen werd op een prettige wijze de historie en toekomst van de Nederlandse archeologie middels een fraaie PowerPoint presentatie weergegeven. Alle aanwezigen ontvingen het door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) gepubliceerde boek 75 jaar AMZ. Archeologische Monumentenzorg in Nederland 1947-2022.
Na de tweede lezing was er discussie en gelegenheid voor vragen aan de sprekers Leo Verhart en Liesbeth Theunissen.
Direct aansluitend werd genoten van de lunch. En van de uitwisseling van allerlei informatie op een gezeillige manier.
Bipolaire steenbewerkingstechniek. Over bipolaire techniek en vuistbijlen; stap voor stap door de oude steentijd
De derde lezing werd verzorgd door Jan Willem van den Drift. Jan Willem is van huis uit dierenarts met een enorme
kennis en kunde over fossielen en stenen werktuigen. Jan Willem heeft een collectie waarvan mensen herkennen dat
het stenen werktuigen zijn, maar er zijn ook veel voor de leek niet te herkennen oudere werktuigen. Waarvan de hele
oude werktuigen zijn gemaakt met een speciale afslagtechniek die over het algemeen niet overal herkend wordt.
Met deze bipolaire techniek gaan we samen met Jan Willem stap voor stap door de oude steentijd.
Jan Willem begon zijn lezing met het geven van een indruk hoe het landschap en de temperatuur er miljoenen jaren
geleden uit gezien heeft. En hoe de eerste mensen, met gebruik making van stenen, hun voedsel voorbereiden. Middels
een PowerPoint presentatie en door zelf fysiek de handelingen na te bootsen toonde Jan Willem aan de deelnemers hoe
men de vuurstenen werktuigen maakten. In een stappen werd dit nader uitgelegd.
Bipolair
Je maakt een vuistbijl scherp door afslagen te verwijderen vanaf de rand. Een ronde steen heeft geen rand, dus die
kun je niet op deze manier bewerken. Om ronde stenen te breken moet je ze ondersteunen; een grote kei leg je op de
grond en een kiezelsteen op een aambeeld. Door de kracht van de hamer plus de tegendruk vanuit de grond of het
aambeeld ontstaat dan een bipolaire breuk. Jan Willem liet de aanwezigen zien hoe men dat deed. De Australopithecus
ontdekte die bipolaire techniek per ongeluk, doordat hij de botten van kadavers kapotsloeg om het beenmerg te eten.
Met die techniek maakte hij al 3.300.000 jaar geleden Oblique Bipolar Flakes (OBFs: zie Jan-Willem zijn artikel op
p.159-164 https://biblio.naturalsciences.be/associated_publications/notae-praehistoricae/NP32). Soortgelijke OBFs
bleven tot 1.800.000 jaar geleden de voornaamste stenen werktuigen.
Vuistbijlen
In de Eburonien ijstijd viel minder regen in Afrika. De mensen trokken, omdat de rivieren kleiner werden, verder de
savanne in. Daar lagen geen keien, dus moesten ze om te kunnen snijden OBFs gaan meedragen. Als die bot werden,
konden ze slechts op één manier worden aangescherpt: vanaf de rand. Door die manier van bewerken ontstond ±1.750.000
jaar geleden de vuistbijl. Omdat de vuistbijlen van grote OBFs werden gemaakt noemt men dit de Large Flake Based
Acheuléen traditie. Het LFB-Acheuléen verspreidde zich snel door Afrika en zelfs tot in India.
Contre coupe
De vuistbijlmakers die richting Europa trokken, kwamen in het Ponto-Kaspische en Donau laagland. Doordat ze daar
nergens grote keien vonden, konden de volgende generaties geen vuistbijlen leren maken. Ze vonden wel kiezelstenen
die ze op aambeelden bewerkten en ze bedachten zelfs een manier om de fragmenten op aambeelden te retoucheren.
De afbeelding hieronder laat schematisch zien hoe dat gebeurde, die bipolaire retoucheer methode heet contre coupe. De Europese
mensen maakten een miljoen jaar geleden dus nog steeds bipolaire werktuigen.
Mammoetsteppe
Door een grote ijstijd daalde de zeespiegel 900.000 jaar geleden, de vuistbijlmakers konden toen, via de Straat
van Gibraltar, Spanje bereiken. Vanuit Spanje kwam de vuistbijl 700.000 jaar geleden via de mammoetsteppe naar
het noorden. Want de steppe-rivieren leverden grote keien en vuursteenknollen en de grote kuddes leverden genoeg
voedsel. Elke ijstijd dreef de kuddes en de mensen echter weer naar het zuiden. De vuistbijlmakers moesten 450.000
jaar geleden naar het uiterste zuiden van Frankrijk om de Elster ijstijd te kunnen overleven.
Pioniers
Toen het ijs 420.000 jaar geleden smolt volgden pioniers de rivieren naar het noorden; alle groepen ten westen van
het Massif Central volgden de Garonne. Die bracht de vuistbijlmakers naar het laagland bij Bordeaux. Omdat ze daar
alleen kiezelstenen vonden, gebeurde hier hetzelfde als een miljoen jaar eerder in het Ponto-Kaspische en Donau
laagland: de generaties die vanuit dit laagland naar het noorden trokken maakten weer bipolaire werktuigen. Daarom
maakten de pioniers aan het begin van de warme Holstein fase in Engeland géén vuistbijlen maar OBFs van
vuursteenknollen, die traditie heet het Clactonien. Op de Noordzee-vlakte vonden de pioniers alleen kiezelstenen
dus daar maakten ze de pebbletools van. De groepen die naar ons land kwamen maakten ook Clactonien en pebbletools
en aanverwante bipolaire werktuigen. Wie hier meer over wil lezen kan dat via
https://awn-archeologie.nl/werkgroep/steentijd/wp-content/ uploads/2023/01/Going-North.pdf.
Vuursteenbewerking. Verschillende methoden en technieken van vuursteenbewerking.
Na een korte pauze werd de vierde lezing verzorgd door Yannick Raczynski Henk. Yannick is aan de Universiteit van
Leiden afgestudeerd als prehistorisch archeoloog, met een focus op het paleolithicum. Daarnaast heeft hij zich
geoefend in het analyseren en tekenen van vuurstenen artefacten. Hij heeft hiervoor een handleiding geschreven.
Sinds 2009 is hij betrokken bij onderzoek in Armenië en Georgië naar de allervroegste geschiedenis van de mens.
Daarnaast publiceerde Yannick onlangs samen met Gerrit Dusseldorp het boek De Eerste Mens in de Lage Landen.
Het moment waarop de eerste hominide geërgerd naar de steen in zijn hand kijkt, omdat hij niet tevreden is met de
ergonomische kwaliteiten ervan, dan in een helder moment pakt een andere steen om de eerste daarmee aan te passen
tot iets dat zijn tevredenheid wel kan wegdragen, is één van de belangrijkste momenten in de evolutie van onze
soort, onze materiële cultuur en in het veroorzaken van mobiele telefoons en global warming.
3,3 miljoen jaar technologische ontwikkeling die begint met eenvoudige, maar functionele chopping tools en culmineert in de meest fantastische, en fantastisch onhandige laurierbladspitsen uit het Solutréen. Daarna kalmeert het allemaal weer een beetje, en vallen onze voorgangers terug op oudere technieken, met de veel praktischer uitgevoerde geslepen bijlen uit het Neolithicum. In het verleden werd er een vergelijk gemaakt met een hominidae en een bijpassend type vuursteen. Dat de technologische evolutie gelijk is aan de menselijke evolutie is wetenschappelijk achterhaald. Het overlapt elkaar. Zie afbeelding
Miljoenen jaren heeft men vuurstenen gemaakt van kernwerktuigen. Een kernwerktuig wordt gemaakt door een steen vorm
te geven tot een werktuig. Bij een kernwerktuig wordt de steen één werktuig. De laatste 900.000 jaar werden de
werktuigen geprepareerd uit de kernen zoals in de laatste tijdsperiode klingen. Bij kernpreparatie wordt een steen
bewerkt tot een kern, die het mogelijk maakt om daar afslagen of klingen van af te halen. Bij kernpreparatie wordt
de steen een grondstofbron voor veel meer werktuigen.
De vraag is ook, kunnen de gevonden stenen gereedschappen door andere diersoorten zijn geproduceerd. Vogels gebruiken
gereedschappen (ook stenen) om voedsel te vinden. Andere dieren zoals zeedieren (inktvissen) gebruiken gereedschappen.
Zijn de hominidae van voor ca.1.7 miljoen jaar geleden wel te beschouwen als menselijk?
Concluderend: De tijdperiode Lomekwian 3.3 miljoen jaar geleden, genoemd naar de vindplaats Lomekwi 3 in Keniaa, de
stenen werktuigen uit die periode hebben een zeer eenvoudige gestandaardiseerde bewerkingsmethode. De tijdsperiode
Oldowan 2,6 tot (minstens) 1.7 miljoen jaar geleden, genoemd naar de Olduwai Gorge in Kenya, de stenen werktuigen uit
die periode hebben een eenvoudige, redelijke gestandaardiseerde, meestal bifaciale bewerkingsmethode. De zogenaamde
chopping tools. De werktuigen worden gevonden in Afrika, Zuidoost-Europa en Azië. De tijdsperiode Acheulien 1.7
miljoen tot 500.000 jaar geleden, genoemd naar de vindplaats Sanit-Acheul in Noord-Frankrijk, de stenen werktuigen uit
die periode hebben een gestandaardiseerde bifaciale bewerking die steeds geavanceerder wordt. De vuistbijlen doen
hun intrede. De werktuigen worden gevonden in Afrika, Europa en Azië De tijdperiode Levallois 300.000 tot 35.000
jaar gelden, genoemd naar de vindplaats Levallois bij Parijs, de stenen werktuigen uit die periode hebben een
gestandaardiseerde, unifaciale bewerking die steeds geavanceerder wordt. Steeds meer bewerkingstechnieken doen hun
intrede. De werktuigen worden gevonden in Afrika, Europa en Azië. De laatste tijdsperiode de Klingtechnologie vanaf
50.000 jaar gelden, genoemd naar het resultaat van de bewerkingsmethode, de stenen werktuigen uit die periode hebben
een gestandaardiseerde, unifaciale bewerking die steeds verder geavanceerder wordt. De pijlen en werpsperen met
vuurstenen punt ontstaan.Deze werktuigen worden in de hele wereld gevonden. Vanaf het Neolithicum gaat men de
werktuigen polijsten en voorzien van gaten.
Na de lezing was er gelegenheid voor het stellen van vragen aan de sprekers Jan Willem van den Drift en Yannick
Raczynski Henk. Er waren geen ongemakkelijke discussies over wat nu wel en niet aannemelijk is. Het paleolithicum
is voor de meeste aanwezigen een vrij onbekende maar wel interessante periode.
Zo ging dat bij ons in Brabant.
Helaas was Johan Biemans wegens ziekte afwezig. Als alternatief werd een film uit 1981 getoond. De film is,
in Super 8mm, tijdens de opgravingcampagnes in de gemeente Oss vanaf 1976 tot 1981 samengesteld door Piet van Lijssel.
Piet heeft ook de bijbehorende tekst ingesproken. Alle opgravingsstappen zijn op film vastgelegd. Een echt tijdsdocument
in de trant van en zo ging dat toen in Oss. Veel nieuwigheden van toen zijn nu onderdeel van standaard
opgravingprocedures. Duidelijk waarneembaar was de rust die toen genomen werd voor het vastleggen van een opgraving.
Door de efficiëntie en technische middelen van nu is de snelheid waarmee een opgraving wordt uitgevoerd flink verhoogd.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 20-11-2022
Verslag van de studiedag; Diepgravend wetenschappelijk nieuws, gehouden in 't Vrijthof te Oirschot op 20 november 2022,
georganiseerd door het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Inleiding
Om 10.30u start de studiedag met een inleiding van de voorzitter Peter van Nistelrooij.
Tijdens de Covid-pandemie draaide de wereld door. Tijdens deze beroerde periode zijn voor de
Noord-Brabantse archeologie belangrijke promotieonderzoeken succesvol verdedigd. Vijf
kersverse doctoren hebben tijd gevonden om hun kennis met ons te delen. Alle vijf de
voordrachten brengen verrassend nieuwe visies op het verleden van het Brabantse platteland
en hoe het daar toen aan toeging.
Het Brabantse platteland: van onderen!
De wettelijke beschermede titel, dokter, is de hoogste academische graad die een persoon
kan verwerven aan een universiteit. De promovendus levert een oorspronkelijke bijdrage aan
wetenschappelijk onderzoek. Het proefschrift moet aan een kwaliteitszorgsysteem voldoen en
voorzien van een aantal stellingen, die na een openbare verdediging (de promotie) de auteur
de doctorsgraad oplevert. Er gaat vaak een heel lang traject aan vooraf. Je wordt niet zomaar
doctor.
Als je doctor bent geworden, in het Duitse moederbedrijf waar de voorzitter werkt, veranderd
je naam. Je wordt niet meer aangesproken met bijvoorbeeld Nico of Johan maar met Herr doctor.
En als er meer doctors aanwezig zijn dan wordt het Herr doctor Verspay. Uit respect doen ze dat.
Deze naamsverandering kennen wij in Nederland niet. Dus onze eerste spreker is Johan Verspay.
In totaal waren er 70 deelnemers aanwezig.
Over Heide en Akkers. Een opmerkelijke transformatie van het platteland in de Meierij
van Den Bosch in de late middeleeuwen, ca. 1200-1550.
De eerste lezing werd verzorgd door Johan Verspay. Johan studeerde in 2007 af aan de Universiteit
van Amsterdam op onderzoek naar het Brabantse platteland in de Middeleeuwen en Vroege Nieuwe tijd.
Johan is in 2021 gepromoveerd aan de Universiteit van West-Bohemen in Pilsen(CZ). Als
onderzoekmedewerker van de UvA was hij betrokken bij het Oogst voor Malta onderzoek naar dorpsvorming
in de Middeleeuwen. In het verlengde van deze thema's werkt Johan daarnaast als freelance onderzoeker
mee aan verschillende opgravingen vanuit zijn onderneming Creative Archeology waar hij Archeologisch
advies, onderzoek en ondersteuning aanbiedt.
Het dekzandgebied tussen de Maas, de Demer en de Schelde is al sinds de late jaren '70 een voornaam
studiegebied voor het onderzoek van middeleeuwse platteland nederzettingen.De resten hiervan
zijn veelvuldig aangetroffen in het akkerland, uitstekend bewaard door dikke akkerdekken die ze beschermen. Grote nieuwbouwontwikkelingen maakten tal van omvangrijke opgravingen mogelijk. Daarmee zijn flinke stappen gezet in onze kennis over de plattelandssamenlevingen in dit tijdvak. Niettemin getuigen juist de eigenschappen die deze regio zo aantrekkelijk maken voor archeologisch onderzoek van de ingrijpende transformatie die het gebied doormaakte in de Late Middeleeuwen. Archeoloog Johan Verspay onderzocht voor zijn proefschrift een aantal opvallende veranderingen die zich destijds voordeden in het landelijk gebied en aan de basis stonden van het agrarisch cultuurlandschap zoals dat ook nu nog het aanzien van het gebied bepaald. Zoals: De grootschalige verplaatsing van nederzettingen. Tot en met de Volle Middeleeuwen bevond de bewoning zich tussen de akkers op de dekzandruggen. In de tweede helft van de 13e eeuw ontstonden nieuwe nederzettingen in de lagere delen, op de plaats van de huidige dorpen en steden. De veranderende inrichting van het rurale landschap. Ontbossing en grootschalige ontginning. De ontwikkeling in het agrarisch landgebruik en de opkomst van de plaggenbemesting. De ontwikkeling in de agrarische bedrijfsvoering en de opkomst van de potstal. De veranderingen in de streekeigen boerderijbouw. Aan de hand van de onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd en de gerichte opgravingen die hij zelf uitvoerde in met name de Meierij van 's-Hertogenbosch, werd elk van deze ontwikkelingen onder de loep gelegd. Eerst afzonderlijk en daarna in samenhang om de relatie tussen deze gebeurtenissen te kunnen achterhalen en met andere grote maatschappelijke ontwikkelingen uit deze periode. In de kern zien we in de laatmiddeleeuwse transformatie de verschuiving van een laat-feodale gemeenschap die voornamelijk georganiseerd is langs domaniale lijnen naar een proto-kapitalistische samenleving met een vroege markteconomie met meer uitgebreide administratieve en economische structuren die hebben geleid tot de ontwikkeling van dorpen en steden onder een gecentraliseerde autoriteit. In het MDS-gebied was deze ontwikkeling een complex samenspel tussen sociale, politieke, juridische en economische factoren binnen de specifieke geografische en ecologische context van het dekzandgebied. Dit verklaart enerzijds de regionale reikwijdte van de ontwikkelingen met anderzijds duidelijk lokale kenmerken. De incorporatie in het hertogdom heeft het proces versneld en gestuurd, maar niet veroorzaakt. Met zijn onderzoek breekt Johan een lans voor het agrarisch cultuurlandschap een volwaardige en onmisbare bron het onderzoek van plattelandsgemeenschappen. De bestudering van akkerdekken en perceel scheidingen, contexten die dikwijls op een tweede plan staan, leidde niet alleen tot een nieuw begrip van ontwikkelingen in landbouw, landgebruik en ruimtelijke inrichting, maar bood daarmee ook inzicht in onderliggende bezitsverhoudingen en sociale organisatie van deze mensen. Zeker wanneer nederzetting en cultuurlandschap in samenhang wordt bestudeerd werd de wisselwerking tussen beide duidelijk. Een geïntegreerde aanpak van archeologie, geschiedkunde en historische geografie is meer dan de moeite waard.
In het tweede gedeelte van zijn lezing ging Johan Verspay in op het interessante project CARE (Community Archeology in Rual Environments). Vooral de praktische invulling om historische kennis te delen op laagdrempelige wijze sprak de aanwezigen aan. De proefputjes van 1 x 1 meter zijn behapbaar, flexibel (het aantal putjes kun je makkelijk vermeerderen en is alleen afhankelijk wat men ter plaatse aankan) en is erg toegankelijk voor allerlei personen die iets met die plek of geschiedenis te maken hebben. Het project CARE heeft aangetoond dat het kan dienen; als ondersteuning voor (lokale) erfgoed bescherming, registreren van particuliere vondsten, schoolprojecten, leeromgeving voor amateurarcheologen en gemakkelijk samenwerking met andere organisaties. De proef in het Groene Woud wordt momenteel geëvalueerd.
Stad en platteland op het zand. Een archeologische biografie van landschappen en samenlevingen in de Kempen, 1100-1650
De tweede spreker was Nico Arts. Nico was ruim 30 jaar (1989-2020) de stadsarcheoloog van Eindhoven.
Nico Arts studeerde culturele en fysische antropologie in Leiden en pre- en protohistorie aan de
Universiteit van Amsterdam. In 2020 is Nico Arts gepromoveerd aan de Universiteit Tilburg.
Eindhoven en omgeving, het architectonisch rampgebied waar de laatste decennia van de vorige eeuw
straffeloos heel veel bodemarchief verloren is gegaan. Toch is er indrukwekkend veel archeologisch
onderzoek uitgevoerd. Nico Arts heeft in samenwerking met vele lokale archeologen heel veel werk
(en grond) verzet. Het proefschrift is een synthese van de wetenschappelijke resultaten van ruim 100
opgravingen en is op treffende wijze weergegeven. De invulling van het landschap en stad, heel
boeiend om de metamorfose van Eindhoven en omgeving in de tijd, te lezen in het proefschrift.
Gedurende de twaalfde en dertiende eeuw vonden in het huidige Noord-Brabant ingrijpende veranderingen
plaats. Op het platteland werden tal van nederzettingen verplaatst van de relatief hooggelegen
dekzandruggen naar de randen van beekdalen. Op de oude woongronden werden akkers aangelegd waarop
later de zogenoemde plaggendekken ontstonden. Een andere opvallende verandering was de stichting
van steden en de bouw van versterkte elitewoningen. In dezelfde periode kwam het gebied onder gezag
van de hertog van Leuven waarmee het hertogdom Brabant een feit werd. Het onderhavige onderzoek
richtte zich op het in beeld brengen van archeologisch waarneembare verschillen tussen
plattelandsnederzettingen, steden en elitewoningen, dus tussen boeren, burgers en elites. Dit
betreft met name de aard van gebouwen, de indeling van erven en de materiële cultuur. De waargenomen
verschillen worden verklaard waarbij ook gebruik wordt gemaakt van archivalische bronnen. Het
onderzoeksgebied bestaat in hoofdzaak uit het grondgebied van de kleine middeleeuwse stad Eindhoven
en het daaromheen gelegen uitgestrekte platteland. De afgelopen decennia hebben hier tal van kleine
en grote opgravingen plaatsgevonden waarbij de gegevens werden verzameld voor dit onderzoek. Het
onderzoek resulteerde in een in druk verschenen proefschrift dat in de merkwaardige corona-tijd werd
verdedigd aan Tilburg University. Tijdens de lezing werd het proefschrift onderzoek gepresenteerd met
vele foto's van opgravingssites en afbeeldingen uit Eindhoven en omgeving. Het ontstaan en de
ontwikkeling van de stad Eindhoven werd met diverse afbeeldingen aan de deelnemers gepresenteerd.
Aan de materiële cultuur van stad-platteland-elites en beroepen is af te lezen dat Eindhoven in de
periode 1100-1650 een min of meer platteland stad was.
In de pauze werd de website van het NBAG getoond. www.NBAG.nl Een gedeelte van de website, Kroniek, werd nader toegelicht. Alle papieren kronieken die in de jaren 1974 tot en met 1996 zijn verschenen, zijn nu verwerkt in de digitale kroniek. Een nieuw leven voor de Archeologische Kroniek van Noord-Brabant! Helaas staan er nog fouten in. De coördinaten van de diverse vindplaatsen zijn namelijk niet altijd juist opgenomen in de oude papieren kronieken. We vragen dan ook hulp om vindplaatsen te controleren en verbeteringen door te geven via nbgarcheologie@gmail.com
Van onder belicht: de rol van rurale gemeenschappen in de Karolingische economie.
De derde lezing werd verzorgd door Wim Kemme. Wim is in 2007 afgestudeerd in Archeologie en Prehistorie
aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn afstuderen begon hij te werken als veldarcheoloog bij BAAC.
Zijn een scriptie betrof de Merovingische begraafplaats aan de Boschsstraat te Maastricht. Wim is
gepromoveerd in 2021 aan de Universiteit Leiden.
De lezing richtte zich op twee aspecten van het bestaand onderzoek over de Karolingische economie in
Noordwest Europa. De eerste is dat die economie vooral bekeken wordt vanuit het perspectief van
elitegroepen in de samenleving: de koning, de kerk en de overige seculiere elite. De economie wordt
dus meestal van bovenaf bekeken. Vaak wordt de invloed van die groepen op handel en uitwisseling als
positief beoordeeld, al zijn er enkele uitzonderingen. In zijn algemeenheid wordt de Karolingische
periode gezien als één, waarin de economie, en daarmee ook handel een groei doormaakte.
Ten tweede, de titel van de lezing duidt tegelijkertijd ook op het feit dat de focus op het belang van elites ervoor zorgt dat rurale gemeenschappen vaak onderbelicht blijven in discussies over de economie, en meer specifiek over hoe handel en andere vormen van uitwisseling functioneerden. Historici hebben weliswaar vooral oog voor de ontwikkeling van de agrarische economie, maar de non-elite komt in de geschreven bronnen alleen voor als passief ogende afhankelijken. Archeologen die de economie van de Karolingische tijd bestuderen hebben bovenal de nadruk gelegd op handelsplaatsen, maar in termen van het aantal archeologische opgravingen zijn rurale nederzettingen veel vaker opgegraven. En juist die rurale nederzettingen bieden een mogelijkheid om een beeld te krijgen van de rol van de non-elite in de samenleving. Het promotieonderzoek maakte deel uit van een project dat als doel had om op basis van archeologische gegevens de rol van rurale groepen in de economie van de Karolingische tijd meer aandacht te geven. Daarom zijn de Karolingische nederzettingen in Nederland geïnventariseerd en is in het kader van het promotie onderzoek het vondstmateriaal van die nederzettingen geanalyseerd. Uiteindelijk zijn er 230 sites geïdentificeerd waarvan 178 ook vondstmateriaal bevatten, in totaal ongeveer 200.000 artefacten. Wim Kemme toonde vele afbeeldingen van o.a. prachtige sieraden en Karolingische nederzettingen in Europa. Zoals York, Haithabu, Kaupang, Birka en Dorestad.
In de lezing kwam naar voren wat men van het analyseren van deze vondsten heeft geleerd, met daarbij natuurlijke speciale aandacht voor de situatie in Noord-Brabant. Het aardewerk uit de Karolingische periode; Mayen, Badorf en de Maasvallei is duidelijk herkenbaar aan de rand. De verspreiding van het aardwerk vanaf de productiecentra en andere artefacten over Nederland is een onderdeel van het onderzoek om zo op de belangrijkste argumenten (oa de verspreiding van Mayen aardewerk) voor een deel van de onderzochte periode een belangrijke rol te veronderstellen voor rurale gemeenschappen in het stimuleren van uitwisseling over (relatief) grote afstanden. Ook de verspreiding van de artefacten over de Europese Karolingisch nederzettingen werd door Wim Kemme behandeld. Uit de regio van Mayen worden uit de vulkanische natuursteen (tefriet) maalwerktuigen geproduceerd. Ook deze geografische verspreiding over Nederland en Noordwest Europa werd weergegeven.
In de interpretatie en conclusie van het onderzoek werden de handelswegen behandeld, met name die van de abdij van Prüm zijn bekend. De verandering in de organisatie van de productie centra in Mayen en Badorf laat zien dat het aardewerk alleen in het zuiden en westen van Nederland veelvuldig aanwezig blijft. De maalstenen uit Mayen worden in heel Nederland aangetroffen. De conclusie is dat rurale gemeenschappen weldegelijk een actieve rol hadden in de circulatie van bulkgoederen in de achtste en negende eeuw. Vooral van belang is de interacties tussen verschillende groepen in de Karolingische samenleving (o.a. koninklijk huis, kerkelijke instellingen, handelaren, ambachtslieden en boeren) en niet één groep als leidend te beschouwen.
Verleden als leidraad. IJzertijdbewoning en landschapsinrichting in noord-oostelijk Noord-Brabant in Verleden en Heden.
Na de lunch werd de vierde lezing verzorgd door Richard Jansen. Richard studeerde prehistorische en Caribische archeologie aan de Universiteit Leiden. Zijn masterscriptie betrof de analyse en interpretatie van twee nederzettingen uit de ijzertijd uit de Maaskant (Noord-Brabant, Zuid-Nederland). Richard is afgestudeerd in 1997 en in 2021 gepromoveerd. Sinds 1997 coördineert en begeleidt hij (jaarlijks) veldwerk binnen het (bredere) Maaskantgebied met studenten van de Universiteit Leiden en het buitenland. Tot 2008 werkzaam in deeltijd bij Archol. Richard was de eerste stadsarcheoloog van Oss, mede door zijn inzet en kennis heeft de gemeente Oss een goed gefundeerd archeologiebeleid. Richard heeft ruim 10 jaar zijn baan in Oss met zijn werk als docent Europese Prehistorie aan de Universiteit gecombineerd. Vanaf maart 2019 is Richard full time medewerker van de Universiteit van Leiden. Richard werd in 1997 aangesteld als onderzoeker binnen het project Maaskant, een van de meest omvangrijke en langstlopende archeologische projecten van
Nederland, met de opgravingen in Oss als middelpunt. In de regio Oss is tot nu toe meer dan 100 ha opgegraven, wat een perspectief geeft op het ontstaan en de ontwikkeling van het culturele landschap, inclusief nederzettingen, begrafenissen en rituele praktijken, van 2500 voor Christus tot 250 na Christus. Zijn promotieonderzoek richtte zich op de lange termijn ontwikkeling van boerderijen en nederzettingen binnen de ijzertijd en het (vroeg)romeinse landschap van het (noord)oost-Noord-Brabant.
Het verleden is vervlochten met heden en toekomst. Historische centra maken deel uit van moderne steden. Prehistorische relicten als grafheuvels en hunebedden liggen prominent in ons landschap. Soms zijn het zelfs toeristische trekpleisters. In het algemeen geldt dat je eigen omgeving interessanter wordt als je het verleden kent. Het verleden kan zelfs een inspiratie vormen voor de inrichting, bescherming en verduurzaming van hedendaagse landschappen. Illustratief daarvoor is het rond gebogen zwaard uit de vroege ijzertijd dat een icoon is geworden voor de stad Oss. Het sluit aan op een trend waarin archeologen nadrukkelijk de verbinding zoeken met de maatschappij. Richard Jansen toonde vele voorbeelden van hedendaagse presentaties van het verleden, o.a. de poort van Huize Moerenburg in Tilburg - de drempel tussen de stad en het landelijk gebied van Nationaal Landschap Het Groene Woud. En fraaie impressies van de Romeinse villa's van Hoogeloon en Groesbeek. Herbouwen is een heikel vraagstuk: mogen we iets herbouwen dat verloren is gegaan? 'Geschiedvervalsing, disneyficatie!', schreeuwt het nee-kamp. 'Helemaal niet, Erfgoedbeleving! Doorgeven van oude technieken!', aldus de voorstanders. Richard Jansen liet voorbeelden zien van recente gebouwen die een andere functie hebben gekregen, die bewaren we voor de toekomst, zoals de vele mooie postkantoren en kerken. Helaas is er ook veel moois verdwenen, dat vinden we achteraf jammer.
Het beleven van het leven in de prehistorie kan men bij het preHistorisch Dorp in Eindhoven of op het IJzertijderf in Wekerom(Ede-Gelderland) of in het Archeon Museumpark in Alphen aan den Rijn ervaren. Maar ook het openlucht museum in Arnhem is een ware geschiedsbeleving.
Het omgaan met zichtbare en onzichtbare relicten uit het verleden speelde ook een rol in het verleden. Het langdurig archeologisch onderzoek in noordoostelijk Noord-Brabant laat dat mooi zien. Denk maar aan de Vorstengrafheuvel in Oss die over een 1000 jaar oudere grafheuvel uit de Bronstijd is gelegd. Of de bijl uit de steentijd die in de Romeinse tijd als bouwoffer werd gebruikt bij een boerderij. Omdat er in Oss en omgeving al 50 jaar archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd is er een goed beeld ontstaan van de samenleving door de tijd heen. Ten noorden van Oss het Maaskant onderzoek en ten zuiden de 'vorsten'graven werden uitgebreid behandeld. Vanaf het midden van het neolithicum vestigen zich langs de rivier de Maas de eerste boerengemeenschappen. Zij vormen de oorsprong van een millenniumlange bewoningsgeschiedenis waarbij bewoners generaties lang op dezelfde plaats woonden. Langzamerhand zetten ze hun directe leefomgeving en omringende landschap naar hun hand wat uiteindelijk resulteerde in een duurzame organisatie en inrichting van het landschap. Oudere relicten dicteerde daarbij mede de inrichting van latere landschappen. Het verleden vormde als het ware een leidraad voor latere bewoners, zoals het ook voor ons een leidraad vormt. Als laatste toonde Richard de huidige landschapsinrichting met fraaie voorbeelden uit de Oss (de rotonde met Vorstengrafzwaard en de wijk Horzak met de oude huisplattegronden als verhardingen en groeninrichting), Bergen op Zoom (18e eeuwse vestiging), Wouw (Kasteel Wouw) en Halsteren(Mozesbrug bij Fort de Roovere).
Voorouders in de maak. Dood en begraven in de Late Bronstijd en Vroege Ijzertijd
De vijfde lezing werd verzorgd door Arjan Louwen. Arjan studeerde 'Prehistorie van Noordwest-Europa' aan de Universiteit Leiden. Na zijn afstuderen in 2010 heeft Arjan afwisselend gewerkt in de commerciële archeologie (Archol bv. Leiden) en voor de Universiteit Leiden als veldarcheoloog. Sinds 2012 werkt Arjan fulltime aan de Universiteit Leiden, eerst als docent en velddirecteur, later als promovendus. Arjan is gepromoveerd in 2021 aan de Universiteit van Leiden. Zijn promotieonderzoek draaide rond de begrafenispraktijken die verband houden met de urnenvelden in het Neder-Rijnbekken en de complexe relatie die destijds bestond tussen mensen, objecten en plaats.
(<15) vs 794 volwassenen (>15) = 26/74. Centraal begraven binnen ronde kringgreppels: 28 mannen vs 30 vrouwen (48/52) 30 kinderen vs 127 volwassenen (19/81). Begraven in urn 92 mannen vs 95 vrouwen (49/51) 124 kinderen vs 363 volwassenen (25/75). Let op de verhoudingen, dat komt in terug het aantal meegegeven objecten. Wapens blijken toch wel meer bij mannen voor te komen.
Wat ook geconstateerd is het opdelen en samenvoegen van de doden.
Al met al een inspirerende voordracht.
Sluiting
Rond 17.00 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 03-04-2022
Verslag van de studiedag Omgrachte huizen en kastelen, gehouden in 't Vrijthof te Oirschot op 3 april 2022, georganiseerd door het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Inleiding
Om 10.30u start de studiedag met een inleiding van de voorzitter Peter van Nistelrooij.
Het bestuur van de Stichting Noord-Brabants archeologisch genootschap vond dat het weer
eens tijd werd om de nieuwe ontwikkelingen in het onderzoek naar omgrachte voorname
huizen en kastelen te behandelen. Het was al een hele tijd stil rondom dit onderwerp.
We hadden een interessant programma in elkaar gezet en direct na het versturen van de
uitnodiging naar onze NBAG-vrienden, een telefoontje van Patrick Timmermans van Erfgoed
Brabant. Ze hadden toevallig een thema nummer in het tijdschrift In Brabant gemaakt over
de Brabantse Kastelen! Graag wilde hij aan alle deelnemers van de studiedag, die geen In
Brabant ontvangen, een exemplaar aanbieden. De aanwezigen konden het zeer waarderen want
alle exemplaren zijn meegenomen! Een dag later weer een verzoek, nu van de gemeente
Rotterdam de afdeling archeologie (BOOR). Ze hadden in die week een nieuwsbrief
gepubliceerd, toevallig met soortgelijk thema maar dan regiogericht: 'Kastelen in Rotterdam
en omgeving'. Een fraai overzicht van alle tot nu toe bekende 'Kastelen' in die regio. De
vraag was of men aan de studiedagdeelnemers een exemplaar van de nieuwsbrief mocht aanbieden.
Heel toevallig allemaal en toch logisch want kastelen en voorname huizen blijven interessant
en het onderwerp komt regelmatig terug in het nieuws.
Het thema van de studiedag was; Omgrachte huizen en kastelen. Kastelen spreken erg tot de
verbeelding maar niet alle kastelen waren even groot en indrukwekkend. Lagere adel en
herenboeren bewoonden zogenaamde 'moated sites', stenen huizen omringd met een gracht maar
verder nauwelijks verdedigbaar. De laatste jaren zijn diverse van dergelijke moated sites
opgegraven. Ook onderzoeken aan grotere kastelen hebben de laatste tijd tot nieuwe inzichten
geleid zoals bij de kasteel van Wouw en het kasteel van Oss. Door archiefonderzoek in
combinaties met vondsten komen we steeds meer te weten over het dagelijks leven van de bewoners.
In totaal waren er 60 deelnemers aanwezig.
Omgrachte huizingen (moated sites) in en rond Tilburg
De eerste lezing werd verzorgd door Bas Aarts. Denk je aan Brabantse kastelen dan valt al snel
de naam van Bas Aarts. Bas is voorzitter van de Vereniging Vrienden van Brabantse Kastelen en
voorzitter van de Nederlandse Kastelenstudiegroep. Tevens is Bas zelfstandig onderzoeker bij
de Vrije Universiteit Brussel. Bas Aarts is redacteur van het tijdschrift 'Het Brabants
kasteel' en in dit tijdschrift is eerder uitgebreid aandacht besteedt aan omgrachte Huizingen,
ook wel "moated sites" genoemd. Bas behandelde uitgebreid het begrip 'moated sites', zoals dat
vanuit de archeologie van de Middeleeuwen tot ons is gekomen. En welke interpretaties vanuit
het kastelenonderzoek gebruikt worden. De namen van Hans Jansen en Hoek worden genoemd. Hans
Jansen heeft met zijn kastelen kennis over de woonplaatsen een indeling opgezet. Gebaseerd op
de (on)verdedigbaarheid, gracht afmetingen, omvang, funderingsbreedte en andere specifieke
zaken. Bas behandelde de zeer verschillende voorbeelden uit Tilburg en directe omgeving, die
laten zien dat dit elitair gebouwtype zich in allerlei vormen kon manifesteren en dat ook de
sociale achtergrond van de opdrachtgevers niet eenduidig te vangen is. Vele voorbeelden kwamen
ter sprake zoals: Ter Borch uit Oisterwijk, is nu nog op de NH kaarten fraai zichtbaar. Het
kasteel van Loon op Zand en het kasteel van Tilburg en Huize Moerenburg. In Hilvarenbeek stond
De Dekanij en in Diessen De Pastorij, allemaal fraaie huizen. Los van alle verscheidenheid lijkt
de enige constante factor de omgrachting te zijn geweest, die de gewenste status van het bouwwerk
voor iedereen duidelijk moest maken. De conclusie is dat moated sites verwant zijn aan kastelen,
van niet-heerlijke omgrachte boerderijen tot omgrachte woonplaatsen voor adel en clerus, zeer
divers van vormgeving en plattegrond: van coulissenkastelen tot 'stenen kamers', ze komen voor
in de 14de tot 17de eeuw en zijn een statusbevestiging voor lage adel, rijke burgers, voorname
clerus. De beste term die gebruikt kan worden is: 'omgrachte huizingen'.
Wat een bijzondere wetenwaardigheid in de lezing naar voren kwam is dat een wal in West Vlaanderen
een gracht is en geen wal is zoals wij die in Nederland kennen!
Archeologisch onderzoek naar de Hongerenburg, een moated site bij Vlijmen (gemeente Heusden)
De tweede spreker was Jeroen Flamman. Jeroen is senior KNA Archeoloog en werkzaam bij Vestigia.
Vestigia is in 2000 opgericht. Sinds 2019 zijn Wilfried Hessing en Jeroen Flamman als directie
verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en zorgen voor de dagelijkse aansturing.
De Hongerenburg bij Vlijmen is te omschrijven als een echte moated site. Een voorname omgrachte
woning. Na ruim 70 jaar historisch onderzoek en ruim 10 jaar archeologisch vooronderzoek werden
in de periode maart tot mei 2019 de resten van de Hongerenburg in Vlijmen dan toch eindelijk
archeologisch onderzocht. Na diverse vooronderzoeken met boringen, proefsleuven en geofysisch
onderzoek (ArcheoPro in 2018) over een oppervlak van 6 ha is een stuk van bijna 1 ha opgegraven.
Diverse leden van de Heemkundekring Onsenoort uit Heusden hebben de afgelopen jaren veel informatie
over de bezitters (en ook mogelijke bewoners) van het complex in beeld gebracht. Zo varieert de
schrijfwijze van de kasteelnaam waardoor zelfs nu af en toe nog verschillende namen opduiken. In
de historische bronnen wordt het complex de Hongerenburg in de 14e en 15e eeuw omschreven als
"vier morgen land metter woninghe daarop staande, leggende in de ambacht van Vlimen". In de 17e
eeuw wordt geschreven over "vier morgen landts … met de plaatse daar eertijdts 't Huis ende Hoff
met de woninge plag te staan ende met heuren graften ende cingelen daartoe behoorende nu is gelegen
in den Banne van Vlijmen in Cavelinge…". Hierdoor is een historisch kader ontstaan dat met het
archeologisch onderzoek verder is ingevuld.
Bij de opgravingen werden diverse muurresten met een variërende zwaarte aangetroffen. Het
onderzochte deel van de Hongerenburg beslaat een terrein van ongeveer 100 bij 50 meter. Op
dit deel stond een versterkte woontoren met een vloeroppervlak van circa 7,5 bij 11 meter
en met muurwerk van ruim 2 meter dik, gepositioneerd op 'eilandje'. Daarnaast een woonblok
met een vloeroppervlak van ongeveer 8,5 bij 19,5 meter, het muurwerk was ca. 0,8 meter dik
en gepositioneerd ten zuiden van de woontoren. Om het hele complex liep een gracht, van ca.
5 meter breed en 1,5 - 2 meter diep, met aan de zuidkant een hofmuur van circa 80 meter
lengte met een muurdikte ca. 0,5 meter die alleen langs zuidzijde aanwezig was. Ten zuiden
van het complex lag een pad met daarlangs nog een tweede brede watergang. De gebouwen en
muren binnen het complex lijken vanaf de 14e eeuw in de loop van de tijd te zijn ontwikkeld
tot de samenstelling die nu is opgegraven. Op basis van de vondsten lijkt het einde te
liggen in het laatste kwart van de 16e eeuw. Het complex lijkt vrij abrupt te zijn verlaten
en in de eeuw daarna te zijn ontmanteld. Door de natte context zijn diverse bouwmaterialen
goed bewaard gebleven zoals; houten luiken en kozijnen, glas in lood ramen, dakleien en
omgevallen muren. Jeroen toonde zeer mooie en duidelijk afbeeldingen van deze materialen.
Daarnaast zijn er binnen de vondsten ook opmerkelijke en bijzondere vondsten die de aandacht
vestigen op de relaties die de bezitters van de Hongerenburg met andere steden in de 16e
eeuw hadden. Met name een bijzondere vondst van een tafelglas(schertsglas) en ander tafelservies
en keukengerei wijzen op het houden van maaltijden voor grote gezelschappen. Heel nauwkeurig
kon de herkomst van het schertsglas (er zijn maar 6 exemplaren in de wereld bekend) het
zogenaamde Filigrana' of 'Façon-de-Venise' glas worden herleidt. De eigenaresse was een
voormalig bewoner van de Hongerenburg, Sara van Malsen. Het is in Antwerpen gemaakt door
een Italiaanse glasblazer. Datering: ca. 1550-1575. Sara van Malsen is in 1565 getrouwd en
het glas zou best een huwelijkscadeau kunnen zijn geweest.
Huys tot Osse, het kasteel van Oss terug gevonden
De derde lezing werd verzorgd door Hans Pennings. Als trouwe bezoeker van de NBAG studiedagen
is het bijzonder dat Hans nu een van de sprekers was. En niet zomaar een, Hans heeft hoogst
persoonlijk zelf een kasteel ontdekt. Dat kunnen niet veel mensen na vertellen. Hans, van
beroep archivaris, heeft in vele archieven gegevens over het Osse kasteel opgespoord. De
deelnemers van de studiedag zagen een uitstekende PowerPoint presentatie die goed en
gedetailleerd de verschillende facetten van het Osse kasteel lieten zien. Vanuit het
archeologisch onderzoek en reconstructie naar de historische gegevens, waar stamboomonderzoek
naar de bewoners een belangrijke kennis bron is, naar de relatie van het kasteel met zijn
omgeving om uiteindelijk bij de 3D reconstructie uit te komen.
Op 5 mei 1994 gaf het Osse bodemarchief een lang bewaard gebleven geheim prijs. In een bouwput
ten behoeve van een winkel- en appartementencomplex werden op 2 meter diepte de funderingsrestanten
aangetroffen van een bakstenen hoektoren met aangrenzend muurwerk. Dankzij de welwillende
medewerking van het bouwbedrijf en de gemeente Oss kon een archeologisch onderzoek worden gestart.
De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek werd verwittigd en de Archeologische Dienst
van de gemeente 's-Hertogenbosch werd bereid gevonden een professioneel onderzoek uit te voeren.
Dezelfde dag al werd geconcludeerd dat het om de restanten van een kasteel zou moeten gaan en al
snel werd een link gelegd met het in 14e-eeuwse bronnen bekende 'huys tot Osse'. De site bevindt
zich op het huidige Burchtplein aan de Eikenboomgaard aan de noordzijde van de Osse binnenstad.
In 1994 stond het terrein bekend als 'Oude Werf' aangezien de Osse gemeentewerf er jaren gevestigd
was.
Gedurende het onderzoek werden de funderingsresten blootgelegd van een 23,5 meter lange muur met
aan de noordzijde een hoektoren en aan de zuidzijde de aanzet van een vergelijkbare toren. Aan de
binnenzijde van de muur werden op gelijkmatige afstand bakstenen poeren gevonden, die
geïnterpreteerd konden worden als basementen voor spaarbogen ten behoeve van een weergang. Aan de
noord- en zuidzijde bleek het muurwerk zich in westelijke richting voort te zetten buiten de bouwput.
Dat deel van het terrein maakte echter geen onderdeel uit van het plangebied en werd dus niet
opgegraven. De aangetroffen bastenen hadden een formaat van 0,27/0,28 x 12 x 6. Mede op grond van
het aangetroffen aardewerk kon de aanleg van de site worden gedateerd op 1325-1375. Op basis van het
aardewerk kon geconcludeerd worden dat de site in de eerste helft van de 15e eeuw verlaten werd. In
de profielwand werd de aanzet gevonden van een hoger gelegen funderingsrestant en aan de noordzijde
werd het restant aangetroffen van een gootje. Het bouwwerk bleek omgeven te zijn door een circa 10
meter brede gracht, die aan de zuidzijde een breedte had van 7 meter. De zuidelijke gracht werd aan
de stadszijde begrensd door een kademuur. Hiervan werden de funderingsresten aangetroffen. Deze
kademuur bleek aan de oostzijde het verloop van de kasteelgracht te volgen. Midden in de gracht
werd aan alle zijden een paalzetting aangetroffen met aangepunte palen. Het hout hiervan was tot
aan grondwaterniveau bewaard gebleven. Het hout is niet gedateerd. Gedurende het onderzoek kon
geconcludeerd worden dat het zuidelijk grachtdeel aan het einde van de 14e eeuw als stadsgracht
werd opgenomen in de stadsomwalling. De overige grachtdelen werden in het eerste helft van de 15e
eeuw gedempt.
In februari 1995 werd een gecombineerd weerstands- en booronderzoek op het terrein uitgevoerd om de
grootte van het totale bouwwerk inclusief grachten te bepalen. Hieruit bleek dat het kasteelterrein
een omvang had van 23,5 x 40 meter, inclusief grachten 40,5 x 50 meter. Door de lokale archeologen
werd een aanvullend booronderzoek uitgevoerd op het terrein ten zuiden van het aangetroffen kasteel
tot aan de Eikenboomgaard. Daarbij werd in enkele boringen baksteenpuin aangetroffen. Ter plaatse
van een knik in de stadsgracht direct aansluitend op de kasteelgracht werd een proefgat gemaakt,
waarbij onderin funderingsrestanten werden aangetroffen. hij een lakenhal, het gewandhuis, waar het
laken uit het Maasland werd gekeurd en verhandeld. Daarnaast had hij in Oss een oliemolen met
dwangrecht. Zijn zoon Godevaart II richtte in Oss de Tafel van de Heilige Geest (Armentafel) op.
In 1345 werd hij leenman van de hertog van Brabant voor de visserij in de Oude Maas. In hetzelfde
jaar liet Godevaart een kapel bouwen aan de plaatselijke parochiekerk, waar hij een Onze Lieve
Vrouwe-altaar stichtte, een gelijknamige broederschap oprichtte en het collatierecht verkreeg van
de abt van Echternacht. In 1357 stichtte hij er een tweede altaar. In 1348 werden aan Godevaart II
diens rechten op de lakenhal, de oliemolen en het dwangrecht bevestigd door zijn neef Alard van Os,
die rentmeester was van de hertog van Brabant. Tussen 1357 en 1361 verkreeg Godevaart II, die
schildknaap was, de ridderslag. Zijn oom Herman van Os, ridder, had een belangrijke functie aan het
hertogelijk hof in Brussel en had in Brabant diverse belangrijke bezittingen. In 1334 had hij zich
in de slag van Ten Nelleken in Lennik verdienstelijk gemaakt in een militair treffen tussen Vlamingen
en Brabanders. Dat voorval is beschreven in de Brabantse Yeesten van Jan van Boendale: 'ende van Osse
mijn heer Herman, die grote dinc daer ghewan.' Godevaarts' neef Alard van Os, zoon van ridder Alard,
was proost van de Sint Pieterskerk in Leuven en jarenlang rentmeester van de hertog van Brabant. Hij
had onder meer bezittingen in Lillo en Brussel en in Oss, Heesch, Nistelrode en Berghem verkreeg hij
voor zijn korenmolen het wind- en dwangrecht. Marcelis II van Oss was jarenlang schepen van de stad
's-Hertogenbosch en bezat als leenman van Herlaer het kasteel de Grote Ruwenberg in Sint-Michielsgestel.
Voorburcht en hoofdburcht.
Uit de archiefbronnen is gebleken dat de vermeldingen van het kasteel doorlopen tot het najaar van 1612.
Toen bleek het laatste restant afgebroken te zijn. Een deel van het kasteelcomplex is bij de aanleg van
de stadsomwalling binnen de stadsvest opgenomen. Dat blijkt de hoofdburcht te zijn. Het deel dat buiten
de stadsvest is komen te liggen en in de 15e eeuw buiten gebruik raakt is de voorburcht. Reconstructie
en publicatie. Op basis van de bevindingen van het archeologisch onderzoek en het onderzoek in de
archiefbronnen is een reconstructie van het kasteel gemaakt. Aanleiding hiervoor vormde een nieuwe
publicatie over het kasteel in de historische reeks 'Ossensia', geïnitieerd door de bekende Osse
archivaris Jan Cunen, waarvan tussen 1936 en 1940 negen delen verschenen. Nu is deel 10 verschenen:
Paul Spanjaard, 'Huys tot Osse'. Het kasteel van Oss teruggevonden. Ossensia. Een serie over de
geschiedenis van Oss, aflevering 10 (Oss 2021).
De Burght in Geldrop. Een bestaand kasteel in Geldrop en een niet meer bestaande burcht.
Na de lunch werd de vierde lezing verzorgd Jan Broertjes. Jan is oud voorzitter van de sectie archeologie
en is nu penningmeester van het NBAG. Jan is erg betrokken en actief in de regio Geldrop. Hij sprak namens
Heemkundekring Heeze-Leende-Zesgehuchten. In het exemplaar van IN Brabant is een artikel gewijd over Kasteel
Geldrop. De lezing is een mooie aanvulling op het artikel.
Geldrop had in de veertiende eeuw twee versterkte huizen, De Burght en Het Kasteel. Daar waren de eerste
heren van Geldrop gehuisvest. Ten noorden van het dorp lag aan de Kleine Dommel het huis van Jan, de Heer
van Geldrop, dat we verder in deze tekst aan zullen duiden als het Kasteel. Ten zuiden van het dorp lag
De Burght of die Borch. De Burght bevond zich ongeveer op het einde van het huidige Burghtstraatje.
Vermoedelijk was de Burght het oudste kasteel van Geldrop. Het grondgebied van de Burght grensde aan een
dode tak van de rivier de Kleine Dommel. Vanuit de Kleine Heuvel liep een weg langs het goed Ten Bogaarde
als een dijk naar de Burght. Het complex was met grachten en palissaden omgeven. Het bestond uit een
poortgebouw, bijgebouwen en een zogenoemd hooghuis. Dit hooghuis, een uit twee verdiepingen bestaand
woongedeelte, was eveneens van een gracht voorzien. Rondom de Burght lagen enkele landerijen, die in het
oosten grensden aan een oude tak van de Dommel, die in de 17de eeuw verzandde.
Tot 1393 woonde daar Hendrik van Geldrop, een bastaardzoon van Jan, de Heer van Geldrop en kanunnik te
Oirschot. Hendrik van Geldrop was verwant aan de heren van Geldrop. Deze heer van "Gheldorp" was tevens
pastoor. De Burght heeft hij vermoedelijk gekregen van zijn vader. De Burght werd in 1461 verkocht door
Bernt van Geldrop. Het goed werd omschreven als een huis, hofstad en hof met landen, beemden, weiden en
dijken en grachten, geheten "die Borch". De oudst bekende akte over het slotje de Burght oftewel die Borch
te Geldrop stamt uit 1394 en komt uit het Bosch' Protocol. Hierin lezen we: "Heer Henrick van Gheldorp,
kanunnik te Oerscot, verkoopt aan Aecht, vrouw van Zegher Janss. van Gheldarp, de woning (of 't slotje)
genaamd die Borch, hof, akker twee strepen land de Wyerbeemt en andere erven in de parochie van Gheldorp
tussen G‹›yart Gobbens s. en Wauter van Berze en strekkende van die Aa tot Aleyt Braechusen. Dit goed
is vri j van cijns, bede en scattinge van de heer Van Gheldrop". In 1670 wordt over de Burght bericht:
"Tot Geldrop aen de suyde syde heeft noch gheweest een fray viercant slootken oft weenhuys rontom int
water ende playsant ghelegen met dreven ende hoven dan is nu geheel vervallen, waer eertijdts ghewoont
hebben Heeren Hendrik van Geldrop ende Seger van Geldrop, persoonen van Geldrop eer het personaet was
aen het Duyts ordre, is daer naer door de Heeren van Geldrop die dat toequamen ghegheven aan particuliere".
Het landgoed was in de 16de en 17de eeuw in handen van de families Pompen en Bluijssen. In de jaren 40 van
de vorige eeuw waren op het terrein nog muurresten te zien. Nu is er van de Burght bovengronds niets meer
bewaard gebleven. De Burght was vermoedelijk ouder dan het kasteel in Geldrop.
Op de kadasterkaart van Geldrop uit 1832 kunnen we nog iets terugvinden van de Burght, maar op een kaart
uit 1873 is dit niet meer het geval. Echter op kaart 691 van de Grote Historische Atlas van Noord-Brabant,
verkend in 1897, zijn op de locatie van De Burght nog wel enkele resten van bebouwing te zien. Tot
frustratie van Jan Broertjes is het archeologisch onderzoek rommelig en slecht uitgevoerd. Na een
booronderzoek op het terrein, waarin geen aanwijzingen werden gevonden van archeologische resten, werd het
terrein vrijgegeven voor bebouwing. Omdat dit onderzoek volgens de Werkgroep Archeologie van de
Heemkundekring onvoldoende was werd op haar aandringen een nieuw onderzoek gestart. Dit resulteerde in een
eerste onderzoek door middel van een tweetal proefsleuven. In deze proefsleuven is de buitengracht, waarvan
de breedte ongeveer 5,5 m bedraagt, twee keer aangesneden en mogelijk ook de binnengracht een keer. De
breedte van de binnengracht is mogelijk ongeveer 4 m. In de binnenzijde van de gracht zijn de resten van
een houten beschoeiing aangetroffen in de vorm van planken en palen. Helaas zeer weinig betrokkenheid en
welwillendheid van de verstoorder waardoor het archeologisch onderzoek (te) slechts summier is uitgevoerd.
Later is er nog een tweede onderzoek uitgevoerd waarvan het definitieve rapport binnenkort klaar is.
Kasteel Wouw! Archeologisch onderzoek van een bijzonder kasteelcomplex in de gemeente Roosendaal.
De vijfde lezing werd verzorgd door Marco Vermunt. Marco is gemeentelijk archeoloog van Bergen op Zoom
en is daar ook geboren. Marco is al meer dan 27 jaar actief als archeoloog in de gemeente Berg op Zoom
en onder zijn leiding zijn er in samenwerking met onder andere de archeologische Stichting In den
Scherminckel vele opgravingen uitgevoerd. Mede door zijn werkzaamheden heeft hij mede West Noord-Brabant
archeologisch gezien op de kaart gezet. Het Kasteel van Wouw ligt in het werkgebied van Marco en heeft
een lange en zeer bewogen geschiedenis achter de rug.
Het kasteelterrein in Wouw, gelegen tussen Roosendaal en Bergen op Zoom, is een archeologisch rijksmonument.
Al in 1934 al werd de ronde burcht archeologisch onderzocht. Marco liet fraaie oude afbeeldingen zien.
Ondanks de inrichting als landschapsparkje in 1997 had het terrein weinig uitstraling en bleef het bij
velen volkomen onbekend. Vooronderzoek door middel van boringen in 2006-2007, grondradar en
weerstandsmetingen en archiefonderzoek leidde tot de publicatie van een boek in 2012. Het kasteel kreeg
steeds meer aandacht. Tegelijk waren er grote zorgen over de fysieke bescherming van de funderingen en
over de verdroging van het beekdal waarin het kasteel gebouwd was. Direct onder de graszoden waren de
funderingsresten aanwezig! Dit leidde tot een meerjarig onderzoeksproject, dat inzicht moest geven in de
verspreiding van de archeologische sporen en de mate waarin deze bedreigd werden. Dat ging van start in
2016 en zou de basis vormen voor een groot herinrichtingsplan, een initiatief van de gemeente, het Waterschap,
de provincie en de Stichting Kasteel van Wouw, dat enerzijds de resten beter moest beschermen en anderzijds
de beleving van het monument moest vergroten. Tijdens de opgravingen werden de funderingen van de ronde burcht
uit de late 13de eeuw blootgelegd. Deze bleek vooraf gegaan door een ronde houten structuur uit de 11de eeuw
waarvan de functie nog steeds niet duidelijk is. Op een afbeelding was de bijzondere structuur te zien, deze
bestond uit een ring van houten palen, keurig netjes naast elkaar geplaatst in een ring. Ook Marco putte uit
de gegevens van het stamboomonderzoek om de verschillende fases van de bebouwing beter uit te leggen.
De stenen burcht uit de 13e eeuw had een dubbele omgrachting met een kleine voorbucht met visvijver. In de loop van de 14de eeuw vonden er veel verbouwingen plaats. De grootste ingreep was echter op het einde van de 15de eeuw, toen de burcht werd omgeven door een systeem van aarden wallen en stenen hoektorens en poorten. Deze kasteelfortificatie was inclusief de grachten 5,5 hectare groot en diende als hoofdverblijf voor Jan III van Glymes, heer van Bergen op Zoom. Nadat het complex beurtelings in Spaanse en Staatse handen was gekomen, werd het in 1622 'neutraal gesteld' door het afgraven van de wallen. Dat was het begin van een geleidelijke afbraak, die in 1911 voltooid werd.
Kasteel Bokhoven (gemeente 's-Hertogenbosch)
Na een korte pauze werd de zesde lezing verzorgd door Ronald van Genabeek. Ronald studeerde pre- en protohistorie
aan de Universiteit van Amsterdam waarbij hij zich specialiseerde op de middeleeuwen. Sinds 2007 is hij als
gemeentelijk archeoloog werkzaam bij de Gemeente 's-Hertogenbosch. Ronald is lid van het NBAG bestuur.
Net ten noorden van 's-Hertogenbosch ligt het dorpje Bokhoven. Lange tijd vormde het een zelfstandige heerlijkheid
die gunstig gelegen was aan de Maas. Bokhoven was een enclave in een door Holland en Brabant gedomineerd gebied.
In 1365 kwam de heerlijkheid Bokhoven in handen van Jan Oem van Arkel, familie van de Luikse Bisschop. Vanaf
ongeveer 1375 bouwde deze Jan Oem van Arkel een nieuw kasteel. De heer van Bokhoven bewoonde een kasteel waarvan
de resten, achter een modern huis, nog herkenbaar zijn. Het kasteel kwam exact 350 jaar geleden aan zijn einde
toen de Fransen het hebben opgeblazen. Uiteindelijk bleef alleen een deel van de voorburcht bewaard. Over het
kasteel zijn we redelijk goed geïnformeerd dankzij enkele opgravingen die zowel op de hoofdburcht als de voorburcht
uitgevoerd. De resten zijn in de jaren '80 deels opgegraven. Daarbij kwamen niet alleen de funderingen tevoorschijn
maar ook een grote hoeveelheid vondstmateriaal die veel vertelt over het dagelijks leven op het kasteel en de status
van de bewoners. De hoofdburcht is gebouwd in derde kwart van de 14de eeuw. Het was een compact zaaltorenkasteel.
Van de belegering in 1498 door Karel III hertog van Gelre zijn wellicht enkele stenen kogels teruggevonden.
Onderzoek van de gracht gaf veel bouwelementen prijs die getuigen van de rijke uitstraling van het complex. Ronald
toonde vele fraaie metalen en aardewerk vondsten zoals een vleesvork, draagring van een tas, een pelgrim insigne
en een heuse gouden muntschat uit het begin 17de eeuw. Ook een bijzonder fraai kalkstenen beeldhouwwerk van kort
na 1500 toen het kasteel een deel van haar militaire functie was kwijt geraakt en werd verfraaid volgens de laatste
mode. Na de verwoesting van het kasteel door de Fransen blijft het grotendeels een ruïne en bleef alleen de voorburcht
tot 1794 bewoond.
De ommuring van deze voorburcht en het bijbehorende poortgebouw domineren nog steeds het straatbeeld in het centrum van Bokhoven. Uit de gracht kwam een belangrijk kalkstenen bouwfragment dat mogelijk de bekroning van een toegang heeft gevormd. Het beeldhouwwerk is van uitzonderlijke kwaliteit en er zijn aanwijzingen dat dit vervaardigd is door één van de steenhouwers die ook beeldhouwwerk voor de Sint-Janskathedraal heeft vervaardigd. Het beeld toont een griffioen (?) als schilddrager. Het wapen is een gekroond accoladeschild dat doorsneden is en voorzien van een barensteel met drie hangers. Het wapen is vermoedelijk afkomstig van Cornelia (van) Harff, Vrouwe van Bokhoven. Wat nog te zien is van de rijke historie van kasteel Bokhoven is een bijzonder mooi grafmonument dat u kunt vinden in het kerkje te plaatste. Het grafmonument werd in 1649 in opdracht van Engelbert II van Immerseeldoor Artus Quellinus gemaakt voor hem en zijn vrouw Hélène de Montmorency.
Smaak op stand. Tafelrestjes van de Bredase Nassaus (1530-1540)
De zevende en laatste lezing wordt verzorgd door Theo de Jong. Theo is archeoloog bij de gemeente Eindhoven
en de gemeente Helmond. Theo is behalve veldarcheoloog een specialist in dierlijke archeologische resten.
De relatie van de dierlijke resten met de omgeving waarin ze gevonden zijn en tijd dat deze restanten dieren
waren blijven Theo boeien. Inmiddels heeft Theo honderd duizenden botten in zijn handen gehad en is zeer
ervaren in het determineren van botten, een echte wandelende encyclopedie.
Theo: Het is mij een genoegen u uit te nodigen om deel te nemen aan een feestelijk banket, met als gastheer
graaf Hendrik III van Nassau. Weliswaar is deze feestelijke maaltijd al zo'n 460 jaar achter de kiezen, maar
zelfs de restjes zijn nog om bij te watertanden.
Tijdens de opgraving bij het kasteel van Breda (1992) werd een stortkoker aangetroffen Deze was opgevuld met
puin en afval. Het bleek dat deze in een korte tijdspanne gevuld was. Vele honderden aardwerkscherven werden
gedetermineerd zoals kookpotten, schalen en drinkkannen, datering circa 1500-1550. Tijdens het zeven van de
vondstrijke lagen kwamen ook vele skeletresten tevoorschijn. Niet alleen konden dankzij gunstige
conserverings-omstandigheden duizenden resten worden verzameld maar ook de samenstelling van de diersoorten
was opvallend. Met behulp van schilderijen met keuken tafrelen waarop allerlei wildgerechten en de dieren te
zien waren vertelde Theo met hulp van overzichtslijsten wat er in dei tijd gegeten werd. Ook menulijsten uit
die tijd zijn bekend. Enorme aantallen zoals bij een Doopfeest van Maria dochter van Willem van Oranje
en Anna van Egmond op 12 december 1553: 4 kalveren, 30 lamsbouten, 6 herten, 6 hazen, 60 konijnen, 11 Mainzer
hammen en 33 Westfaalse hammen. Vis: 3 forellen, 50 forellenpasteien, 8 forellen in roomsaus, 89 gerookte
tongen, 1100 rivierkreeften. Gevogelte 200 kippen, 92 kapoenen, 74 eenden, 101 trapganzen, 26 roerdompen, 3
reigers, 15 zwanen, 18 pauwen, 51 houtsnippen, 163 patrijzen, 362 plevieren, 198 wintertalingen, 26
kalkoense hennen, 35 fazanten en 6 korhoenders. Het gevogelte werd in belangrijke mate door knobbelzwaan,
patrijs en goudplevier vertegenwoordigd. Opmerkelijke snijsporen zijn te vinden bij de knobbelzwaan. Van
deze vogelsoort zijn meer dan duizend resten gevonden, afkomstig van (tenminste) acht individuen. Alle
skeletdelen zijn aanwezig behalve de vleugelbotten ellepijp, spaakbeen en middenhandsbeen met vingerkootjes.
Snijsporen en breuken op het opperarmbeen bewijzen het verwijderen van dit deel van de vleugel, waarmee
mogelijk sier werd gemaakt bij het opdienen van een 'zwanenpastei'. Wat ook opmerkelijk is dat 15 kalkoenen
al in 1553 op het menu stonden. De kalkoen komt oorspronkelijk uit Midden-Amerika en dat was pas in 1492 door
Columbus ontdekt!
Dankzij subsidies eco-archeologisch onderzoek van de Provincie Noord-Brabant konden archeo-zoölogische resten
uit het erfgoeddepot van de gemeente Breda (opnieuw) worden bestudeerd. Daarmee komen de resten van het
Bredase kasteel in nieuw daglicht. Door ze te vergelijken met andere bot-ensembles van hofhuizen, religieuze
instellingen, gasthuis en burgercontexten blijkt hoe bijzonder de resten uit de stortkoker zijn.
Wat uit de lezing naar voren kwam is dat de verschillen wat er op de eettafel staat bij het hof veel exotischer
is, zoals de kalkoen, zwanen, zangvogels, herten, steur en rog. En bij burgers en het hof werden konijn, haas,
varken, schaap/giet, koeien, kippen, haring en platvis. Wat Theo op het einde van zijn lezing nog benadrukte
is het belang van vondstrijke contexten volledig en zorgvuldig verzamelen. Gesloten contexten en vondstcomplex
goed dateren. Betrek ook de andere materiaalcategorieën en specialisten en benut bronnen: historisch,
bouwhistorisch, iconografisch. Investeer tijd en geld in kansrijke contexten Vul onderzoeksvragen PvE aan bij
evaluatierapport. Benut potentie en zorg voor kenniswinst Verbeter Malta-onderzoek.
Sluiting
Rond 17.00 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 07-11-2021
Verslag van de studiedag Merovingers tussen hemel en aarde, in het gebied tussen Maas
en Schelde, gehouden in
't Vrijthof te Oirschot op 7 november 2021, georganiseerd door het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Inleiding
Om 10.15u start de studiedag met een inleiding van de voorzitter Peter van Nistelrooij.
Zoals in de uitnodiging stond vermeld houdt het NBAG zich vanzelfsprekend aan de corona
maatregelen. Covid-19 blijft een vervelend iets en je moet alert blijven. Het was
spannend wat er dinsdag 2 november door demissionair minister president Rutte verteld
ging worden. Welke coronamaatregelen zouden voor de studiedag gelden? Enfin de
deelnemers werd om hun vaccinatiebewijs (QR-code of papieren bewijs) of een maximaal
24 uur oude negatieve corona test gevraagd. Het geheel is ordelijk verlopen. Corona
heeft ons culturele leven de afgelopen twee jaar behoorlijk op z'n kop gezet. Onze
laatste studiedag was op 3 november 2019! Twee jaar geleden! Een spreker van toen
Elisabeth de Nes is vlak daarna bestuurslid van het genootschap geworden. De
Merovingers die leefden in het gebied tussen Maas en Schelde waren het onderwerp van
de studiedag. Er zijn in het gehele gebied interessante ontdekkingen gedaan. Het was
daarom erg fijn dat Nederlandse en Belgische deskundigen bereid waren om hun kennis
van de Merovingers te delen met de deelnemers. Door de aanwezige geïnteresseerden en
sprekers uit België konden we spreken over een internationale studiedag. Verder was
er dit keer een extraatje in de vorm van een catalogus, met dank aan Floor Teunissen
van Manen en Mette Langbroek. In totaal waren er 103 deelnemers aan de studiedag.
Leven en dood binnen een rurale maatschappij in de Pagus Rien van de 4de tot 8ste eeuw.
De eerste lezing werd verzorgd door Rica Annaert. Rica is onderzoeker bij het bureau
voor Vlaams Agentschap Onroerend Erfgoed. Als expert in vroegmiddeleeuwse
grafarcheologie is ze ook betrokken bij het CRUMBEL-project, en dat staat voor
Crematies, Urnen en Mobiliteit.
Nog niet zo lang geleden stonden de vroege middeleeuwen bekend als een duistere
periode, ingeklemd tussen de florissante Romeinse periode en de Karolingische
'renaissance'. Na de val van het Romeinse Rijk zou er niets dan verval en
duisternis geweest zijn. Barbaarse invallen en massamigraties uit Germaanse
regio's zouden geleid hebben tot chaos, dood en vernieling waardoor de economie
compleet ten onder ging. Tegenwoordig komen de vroege middeleeuwen gelukkig in
een nieuw licht te staan. De interdisciplinaire studie van recent ontdekte
grafvelden en de opgravingen van nederzettingssites dankzij de Malta-archeologie
maken nieuwe verhalen mogelijk over de vroege middeleeuwen in Vlaanderen. Vooral
de ontdekking van het vroegmiddeleeuwse grafveld te Broechem (prov. Antwerpen)
gaf een nieuwe impuls aan het onderzoek (2001-2003 en 2007-2010). Niet alleen is
dit grafveld het grootste dat tot nu toe opgegraven is in Vlaanderen, maar het
biedt ook rijke en waardevolle perspectieven op nieuwe kennis. Er werden 513
graven aangetroffen waarvan 75 crematies, 435 inhumaties en 3 paarden graven.
Datering 5de tot midden 7e eeuw.
Moderne opgravingstechnieken, aandacht voor conservering en interdisciplinaire
verwerking waren immers nooit eerder toegepast op een dergelijke vindplaats.
Vele prachtig gerestaureerde sieraden en bijzonder textiel werden door Rica
gepresenteerd. De analyse van de graven, hun materiële cultuur en funeraire
rituelen laten toe de identiteit, het socio-economische leven en ideologische
opvattingen van deze gemeenschap te reconstrueren. Er is uit het onderzoek een
goed beeld ontstaan van hoe de Merovingers eruit zagen en hoe ze leefden.
Samen met de nieuwe opgravingsgegevens van nederzettingen in dezelfde regio,
biedt het onderzoek nieuwe inzichten in de economische positie en de dynamiek
van de rurale bevolking in de noordelijke periferie van het Frankische rijk.
In plaats van een breuk met de Romeinse leefwereld, is er sprake van een
continuïteit waarbij ook de handelsnetwerken gehandhaafd bleven. We kunnen
vaststellen dat na de Romeinen er een afname is van de bevolking maar geen
volledige leegloop. De Romeinse tradities leven voort. In de 5e en 6e eeuw
een langzame toename van de bevolking vanuit het Germaanse gebied. Vanaf de
7e eeuw ontstaat er grootgrondbezit. In de 8e eeuw komt zeer traag het
kersteningsproces op gang. De rurale bevolking uit onze perifeer gelegen
regio's blijken een actieve speler te zijn geweest in de uitgebreide
exchange-netwerken. Er zijn sieraden aangetroffen uit heel Europa maar ook
uit het Midden-Oosten en India.
Rural Riches: een nieuwe visie op de uitwisseling van producten,
in het bijzonder die van kralen, in de Merovingische samenleving.
De tweede spreker is Mette Langbroek. Mette is momenteel promovendus in het ERC-project
Rural Riches op de Universiteit Leiden. Mette heeft samen met de volgende spreker Floor
Teunissen van Manen ervoor gezorgd dat alle aanwezigen een fraaie catalogus ontvingen.
In het gebied dat nu de huidige Benelux is, worden in vrouwengraven uit de Merovingische
periode (450-750) veel kralensets gevonden. De samenstelling van deze ensembles is
gevarieerd: de meeste kralen zijn gemaakt van verschillende kleuren glas, maar ook
kralen van barnsteen, amethist, bergkristal en meerschuim komen regelmatig voor. Veel
van deze kralen werden niet lokaal vervaardigd, maar vonden hun oorsprong in het Nabije
Oosten, het oostelijke Middellandse Zeegebied of het Baltische gebied. Omdat kralen
waarschijnlijk 'meereisden' met andere uitwisselingsproducten biedt de studie van
deze bijzondere vondstcategorie een geweldig potentieel om de uitwisseling van goederen
in de Merovingische periode te bestuderen en daarmee de vroegmiddeleeuwse economie
beter te begrijpen. Mette ging op interessante wijze in hoe en door wie de Merovingische
kralen werden vergeven. Mette toonde een foto van de armste mensen uit India met dure
sieraden op hun lijf. Het is niet altijd wat je denkt als je bijzondere sieraden
aantreft in een graf. De top van de samenleving had contact met elkaar en via
geschenken en uitwisseling van het reisgezelschap werden de kralen over grote
gebieden verspreid. Dat kan, maar ook zonder top worden sieraden uitgewisseld. De
6e -eeuwse rurale bevolking maakte deel uit van hechte netwerken, die over grote
afstand functioneerden. De Merovingische kralen circuleerden in alle sferen van
uitwisseling. Ook uitwisseling van kralen in snoeren over de tijd heen naar
andere werelden en weer terug. Kralen zijn heel bijzonder als je deze bestudeerd!
De Pareltjes van Brabant: Een overzicht van Merovingische kralen uit Oost-Brabant
De derde lezing werd verzorgd door Floor Teunissen van Manen. Als afstudeeronderzoek
van de opleiding Archeologie van de Saxion Hogeschool zijn door Floor Merovingische
kralen onderzocht. Deze kralen zijn afkomstig uit zeven verschillende grafvelden uit
Oost-Brabant, gelegen in Bergeijk, Dommelen, Geldrop, Veldhoven Meerveldhoven,
Veldhoven Huysackers, Veldhoven Oeienbosdijk en Uden. Floor heeft de kralen in een
catalogus beschreven. De kralen zijn onderzocht op materiaal, doorschijnendheid,
type, productietechniek, kleur, decoratie, afmetingen, herkomst en inclusies in het
glas. Indien mogelijk zijn de kralen fysiek onder een microscoop bekeken en
gedetermineerd en anders met behulp van fotomateriaal of aan de hand van opgravings-
documentatie. In totaal zijn er 1185 kralen onderzocht.
Het doel van het project was het onderzoeken van de verschillen en overeenkomsten in
kralen tussen de grafvelden van het onderzoeksgebied. Aan de hand hiervan is
geprobeerd om inzicht te krijgen in de materiële grafcultuur in de regio Oost
Noord-Brabant. Met behulp van de dataset is een catalogus ontworpen. Deze catalogus
dient als een introductie op vroegmiddeleeuwse kralen en laat de meest voorkomende
typen gewonden glazen kralen uit de regio zien. Daarnaast is er een pagina voor
verschillende productietechnieken gemaakt (getrokken kralen, geperforeerde kralen en
mozaïek kralen) en een pagina voor barnsteenkralen. Omdat het grootste deel van de
kralen uit de dataset uit gewonden glas bestaat (lokaal geproduceerd), ligt de focus
vooral op de typen gewonden glazen kralen. Behalve als introductie op kralen is de
catalogus ook ontworpen als determinatiehandleiding. Voor het bepalen van het type
is gebruik gemaakt van de typologie van Vrielynck, Mathis en Pion. Dit is de meest
recente typologie voor Merovingische kralen en deelt als enige kralen in op
productietechniek. De gebruikte techniek kan de herkomst van een kraal bepalen.
Wanneer de herkomst van een kraal bepaald wordt, kan er een handels- netwerk
gereconstrueerd worden. Het komt voor dat kralen uit Europese graven geproduceerd
zijn in het Nabije Oosten, Egypte of zelfs India en Japan.
Een claim op het land, Merovingers op bronstijdgrafheuvels in Beerse (Provincie Antwerpen), site Krommenhof.
De vierde lezing werd verzorgd door Bart De Smaele van het Archeologisch studiebureau
"Hembyse". Bart is afgestudeerd als archeoloog aan de Universiteit Gent in 2006. Bart
heeft onder andere gewerkt bij de Archeologische Dienst Antwerpse Kempen en de
Provincie Antwerpen.
In 2008 en 2009 deed de Archeologische dienst Antwerpse Kempen (AdAK) onderzoek op de
verkaveling Krommenhof in Beerse (België). Daarbij kwamen onder meer de restanten van
tien grafmonumenten, hoofdzakelijk uit de midden-bronstijd, aan het licht. In de
Merovingische periode werden deze grafheuvels opnieuw in gebruik genomen. In en rond
vier van deze monumenten werden in totaal zesendertig inhumaties bijgezet, waarvan
zes in grote kamergraven. Vooral de vondsten uit de grafkamers laten toe om meer te
weten te komen over de vroegmiddeleeuwse bewoners van de Krommenhof, maar ook uit de
eenvoudige graven valt veel te leren. Ook hier weer prachtige vondsten zoals sieraden
en gespen uit de 7de eeuw. De opgraving op de Krommenhof biedt ook aanwijzingen over
hoe de Merovingische bewoners het landschap beleefden. De vraag waarom men koos om
'heidense' grafmonumenten uit de bronstijd te kiezen als laatste rustplaats, is/was
een interessante. Het vermoeden is dat de Merovingers dachten dat het hun Romeinse
voorouder graven waren. Bewoning uit de 8e eeuw met de typische rechthoekige
plattegronden werd aangetroffen. De inhumaties graven hadden echter schaarse bijgaven.
Een samenleving opbouwen: de kolonisatie en vroege bewoning in de Pagus
Texandrië (500-650). Merovingische nederzettingen en meer specifiek over de
kolonisatie van de Kempen in de 6de en vroege 7de eeuw aan de hand van
grafvelden en nederzettingen
Na de lunch, de vijfde lezing, door professor Frans Theuws. Frans studeerde
Geschiedenis en Provinciale Romeinse Archeologie aan de Universiteit van Nijmegen
en Middeleeuwse Archeologie aan de Universiteit van Amsterdam. Officieel met pensioen,
maar werd parttime herbenoemd om het door de ERC gefinancierde Project Rural Riches
te leiden en hij blijft lesgeven over vroegmiddeleeuws Europa tot september 2022.
Op kundige en heldere wijze hield Frans de aandacht van de deelnemers erbij. Iedereen
met enige interesse in de geschiedenis van Brabant heeft zeker gehoord van de pagus
Texandrië. Maar, wat is dat? Een territorium? Een landstreek? Een groep mensen?
Waarschijnlijk een moeilijk ontwarbare combinatie van identiteiten verbonden met een
gebied en gerelateerd aan een groep mensen. We horen van de pagus Texandrië voor het
eerst in de late 7de eeuw, maar archeologisch onderzoek laat zien dat er dan al bijna
200 jaar mensen wonen in het gebied waar die pagus gesitueerd was. In de ontwikkeling
van de vroegmiddeleeuwse bewoning in Brabant lijken enkele algemene fasen te
onderscheiden. De eerste fase is die van kolonisatie in de periode 500-650. Rond 500
verschijnen opnieuw bewoners in het gebied dat daarvoor een vrijwel verlaten streek
was omdat in de laat-Romeinse tijd de bevolking verdwijnt. Opvallend is dat in
West-Brabant de her-kolonisatie eerder op gang lijkt te komen vanuit de Schelde vallei
dan die in Oost-Brabant vanuit de Maasvallei. In West-Brabant wijzen nieuwe
nederzettingen en begravingen op een vestiging van kolonisten vanaf de late 5e eeuw.
In Oost-Brabant dateren de oudste Merovingische vondsten uit het midden van de 6de eeuw,
de meeste grafvelden en nederzettingen lijken evenwel niet veel ouder dan het laatste
kwart van de zesde eeuw. Alphen: c. 500, Uden: c. 550, Hoogeloon: c. 550?, Bergeijk:
c. 580 (kan vroeger zijn), Lommel: c. 580?. Meerveldhoven: c. 590. De hele 6de eeuw
door. Niet een éénmalige immigratiegolf, maar druppelsgewijze. Opvallend dat het gaat
om héle kleine groepen: 1 tot 3-4 kernfamilies, c.15-20 personen maximaal. Deze
kunnen niet op zichzelf bestaan. De grote vraag is hoe die nieuwe kolonisten een
nieuwe samenleving opbouwen, welke relaties zij met elkaar aan gaan, welke
identiteiten zij ontwikkelen, welke relaties zij onderhielden met het gebied van
herkomst, hoe zij met het landschap omgaan, etc.
Voorlopige conclusies uit het nederzettingsonderzoek 6de eeuw is dat de nederzettingen
zeer moeilijk te vinden zijn. Het zijn zeer kleine, rommelig georganiseerde
nederzettingen. De graven met bijgaven verschaffen een veel 'luxueuzer' beeld. De
tweede fase laten het ontstaan van nieuwe geclusterde nederzettingen zien. Naast
nieuwe los gestructureerde nederzettingen en waarin de oude grafvelden worden
opgegeven (c. 650 - 725/750). In de 7de eeuw een flinke toename aantal
nederzettingen. Grotere differentiatie in nederzettingen dan voorheen aangenomen
en de opkomst van centrale 'kern'-nederzettingen (waar later geïsoleerd in het
landschap kerken staan). Tenslotte volgt een fase waarin nederzettingen van
structuur veranderen (c. 725/750 - 850/900). Het toponiemen onderzoek laat veel
namen zien die verwijzen naar een bos, beek/rivier zoals -lauha / -lo. Frans
toonde hoe de huidige namen ontstaan zijn. Een voorbeeld: 500-550 - Kolonisatie
- naam bos Hulislaum. 650- Centrale nederzetting - Naam nederzetting -
Hulislaum. 950-1100 - Kerkstichting (parochie) - Naam parochie Hulsel.
De lezing gaf een duidelijke aanvulling op de huidige algemene kennis van de Merovingers.
De vroegmiddeleeuwse nederzetting en het bijbehorende grafveld aan de Roggestraat in Herentals
De zesde spreker is Annelies de Raymaeker. Annelies is als Master in de archeologie
opgeleid op Katholieke Universiteit Leuven en is nu zaakvoerder en erkend archeoloog
bij Studiebureau Archeologie bvba in Tienen België.
Naar aanleiding van een geplande woonontwikkeling werd in de zomer van 2013 een
vlakdekkend onderzoek uitgevoerd ter hoogte van de Roggestraat in Herentals (België).
Annelies nam de deelnemers mee naar alle facetten van de opgraving. Aan de zuidkant
van een projectgebied werd een dichte concentratie rechthoekige, oostwest georiënteerde
sporen aangetroffen van een vroegmiddeleeuws grafveld, waarbij verscheidene interne
oversnijdingen konden worden vastgesteld. In de vier aangelegde sleuven werden 123
sporen aangetroffen en geregistreerd. Vroegmiddeleeuwse graven met hun veelal talrijke
bijgaven zijn een afspiegeling van het dagelijks leven van de mens in deze periode.
Omdat de nederzettingssites uit deze periode zowel schaars als arm zijn en mogelijk
niet steeds als dusdanig herkend worden, bieden de grafvelden vaak de enige informatie
over de vroegmiddeleeuwse mens: materiële cultuur, identiteit, dodenritueel, politieke
relaties, sociale status en genderbeleving. Het grafveld bestaat uit 34 graven, goed
voor 37 individuen en wordt gedateerd in de 6de - 7de eeuw. Sporen van de nederzetting
uit de vroege- en volle middeleeuwen met de daar uitgeoefende ambachten werden door
Annalies nader toegelicht. Verder is er een huisplattegrond en een waterput uit de
IJzertijd aangetroffen De nederzetting is langere tijd in gebruik gebleven met
duidelijke bewoning in de Merovingische en Karolingische periode tot in de volle
middeleeuwen. Interessant is zeker ook de voorloper uit de midden-ijzertijd en de
aanwezigheid van twee loopgraven uit Wereldoorlog II.
Alphen Revisited Archeologische opgravingen in het Merovingisch grafveld
Alphen (Provincie Noord-Brabant), Opgraving plangebied Alphen-Appelloods 2015
Na een korte pauze werd de laatste lezing van de studiedag verzorgd door Maurice Janssen.
Maurice en Lieke van Diepen hebben SAGA Archeologie in het leven geroepen.
Maurice Janssen is opgeleid aan de Katholieke Universiteit Leuven. Maurice is
materialen specialist en senior KNA-archeoloog.
In het begin van 1950 kwam er bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek
een telegram binnen uit Alphen: "Bij bouwwerken alhier op Frankisch grafveld
gestoten. Kom onmiddellijk". Zo begon het allemaal: dit zijn de eerste regels uit
een artikel over de ontdekkingen in Alphen. De noodkreet werd verstuurd in het
kader van de bouw van een fruitloods. Tijdens de werkzaamheden werden namelijk
"Merovingische potten en andere oudheden" aangetroffen. In oktober en november
2015 kreeg RAAP de mogelijkheid een deel van het reeds in de jaren '50 onderzochte
grafveld opnieuw te onderzoeken, met verrassend resultaat. In totaal werden er ca.
42 graven aangetroffen. Een deel van deze graven komt reeds voor op de
vlaktekeningen uit de jaren '50 en is destijds onderzocht, andere graven niet.
In 2015 werd Plangebied Alphen-Appelloods opnieuw opgegraven. Maurice behandelde
in zijn lezing eerst het onderzoek uit 1950-1951, met diverse nostalgische sheets.
Vanzelfsprekend kwam pastoor Binck erin voor. Voorafgaand aan de opgraving 2015
heersten er diverse vragen. Hoe is het gesteld met de bewaringstoestand van de
graven? En welke aanvullende inzichten zijn te verkrijgen op basis van het opnieuw
bestuderen van het grafveld door middel van gravend onderzoek, bijvoorbeeld op het
vlak van fasering of ruimtelijke relaties? En minstens zo belangrijk, hoe relateert
het grafveld tot de omliggende bewoning en het grotere gebied?
Alle graven binnen de opgraving 2015, die niet in 1950 zijn onderzocht en die dieper
bewaard zijn dan enkele centimeters, bevatten in wisselende hoeveelheden grafgiften
en/of ornamenten op kleding. In graf 22-27 is een heropeningskuil vastgesteld,
aangelegd door intacte kistdeksel zonder voorafgaande opvulling van de kist. In
crematiegraf 34 zowel als overige oversnijdingen kunnen als heropening worden
gezien. Vele fraaie vondsten zoals kralen, lansen, bijlen, pijlpunten, saxen,
messen, riembeslag en divers aardewerk zijn geborgen. In graf 14 zijn gouden
sieraden aangetroffen. Diverse vondsten wijzen op relatie met de Scheldevallei
Broechem. Het aangetroffen aardewerk met radstempel versieringen heeft
overeenkomsten met die uit het Nederrijn gebied, het gebied rondom Xanten en
Kwaalburg.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 03-11-2019
Verslag van de najaarsstudiedag: Landelijke wonen in prehistorisch en historisch Brabant.
Recente en grootschalige archeologische onderzoeken in Noord-Brabant.
Inleiding
Om 10.15u start de studiedag met een inleiding van de voorzitter Peter van Nistelrooij.
De studiedag behandelde in één dag tijd zeven grote archeologische onderzoeken.
Dat was de aankondiging. Helaas is wegens ziekte één lezing vervallen en dat is;
Romeinse bewoning in de Kempen. Landelijke wonen in Veldhoven, archeologisch onderzoek
Huysackers, door Lucas Meurkens. In één dag tijd werden de aanwezigen op de
hoogte gebracht van heel veel archeologisch werk. In de oude Brabantse bodem is zoveel te
vinden en te onderzoeken zoals: De bronstijd bewoning in Alphen-Baarle, de IJzertijd bewoning
in West Brabant, Romeinse bewoning in de Maasvallei bij Cuijk en in het dorpje Vinkel bij
Den Bosch, Middeleeuwse bewoning in de Veldhoven. Maar ook bewoning uit de 16e en 17e eeuw
op de Baronie op de Eikberg te Bavel en de landelijke bewoning in Midden-Brabant.
Noord-Brabants provinciaal archeoloog Martin Meffert is de adviseur van het NBAG en goed
op de hoogte van wat er allemaal, archeologisch gezien, gebeurt in Brabant. Deze studiedag
is mede door zijn inzet georganiseerd. In totaal waren er 77 deelnemers aan de studiedag.
Bronstijd bewoning en begraving op het Dekzandeiland Alphen-Baarle, archeologisch onderzoek Randweg Baarle
De eerste lezing werd verzorgd door Cristian van der Linde. Cristian is als senior archeoloog
werkzaam bij BAAC (Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te 's-Hertogenbosch.
Alphen klinkt bij iedereen bekend in de oren door toedoen van Pastoor Willem Binck. Maar ook de aangetroffen
archeologie in het tracé van de onlangs geopende randweg in Baarle heeft al aardig wat publiciteit gehad.
Grootschalig onderzoek in het tracé van de onlangs geopende randweg in Baarle heeft een op het oog vrij
kale set aan gebouwstructuren, grondsporen en begravingen opgeleverd uit de bronstijd. Na zorgvuldige
beschouwing echter bestaat een uitgelezen kans om de bewoningsgeschiedenis van dit gebied onder de loep
te nemen. Door de vondsten in te kaderen in regionaal onderzoek en daarbij de veel beter gekende grafheuvels
uit deze periode te betrekken, kunnen we komen tot modellering van bewoning en begraving in het eerste deel
van de midden-bronstijd (1800-1500 v.Chr.), een tot nu toe slecht gekende periode. In de lezing schetste
Cristian een helder beeld van de huizenbouw en de inrichting van erven en nederzettingen. Ook de analyse
van de gekozen gebouw constructies door de Bronstijd bewoners was heel goed en duidelijk te bevatten. De
chronologie van de bronstijd bewoning, zoals ook elders in de wijdere regio, blijkt veel consistenter te
zijn dan gedacht. De opgraving van het wegtracé vormt slechts een smalle corridor door het dekzandeiland
van Alphen-Baarle. Dat hierin al zovele bronstijdresten zijn aangesneden, bevestigt nog maar eens de enorme
archeologische waarde van dit Brabants-Antwerpse landschap.
Landelijke bewoning in West-Brabant, IJzertijd nederzettingen te midden van het veen? Onderzoek Wouw-Roosendaal
De tweede spreker is Hendrik Uleners. Hendrik werkt ruim 10 jaar als archeoloog bij SOB Research en is ook een
gecertificeerd archeoloog in Vlaanderen. SOB Research is voortgekomen uit de Stichting Oudheidkundig Bodemonderzoek
Hoeksche Waard. SOB Research is in mei 1997 opgericht.
Op enkele vondstmeldingen na, zijn er in het hoger gelegen gebied tussen Nispen, Wouw en Roosendaal nog maar weinig
tot geen vindplaatsen aangetroffen die ouder zijn dan de Late Middeleeuwen. Dit stelde het RCE rapport NAR 051 en
tijdens de NBAG voorjaarsstudiedag 2017, synthetiserend onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van het westelijk
Brabants zandgebied, aan de hand van gravend onderzoek tussen 1997 en 2013, duidelijk vast. Dit is niet omdat het
gebied onbewoonbaar was, maar eerder te wijten aan een gebrek aan archeologisch onderzoek. Na 2013 hebben er echter
drie onderzoeken plaatsgevonden die dit hiaat opvullen. Ter plaatse van Nispen aan de Essenseweg zijn er
gebruiksvoorwerpen en plattegronden uit de IJzertijd en Romeinse Periode aangetroffen (2015-2016). Aan de Bulkstraat
te Wouw zijn er nederzettingsterreinen uit de Midden en Late IJzertijd vastgesteld (2017-2019), ook is hier een
zeldzaam fragment van een ovenrooster gevonden. Bij een Archeologische Begeleiding bij de aanleg van een drinkwater
transportleiding tussen Wouw en Roosendaal zijn er eenentwintig (Late) IJzertijd nederzettingen en één
midden-Romeinse vindplaats aangesneden (2016-2017). Dit laatste onderzoek was als het ware een lange proefsleuf door
het landschap tussen Wouw en Roosendaal. Vermoedelijk is er permanente bewoning tussen 250 voor en 270 na Chr. geweest.
De conclusies van de onderzoeken zijn o.a. dat tussen het veen en de te natte delen er intensieve bewoning in de Midden
IJzertijd tot en met de midden-Romeinse Tijd is geweest en dat de bewoning zich bevond op de hoger gelegen delen van dit
landschap; op de dekzandruggen en de flanken. De onderzoeken benadrukken en bevestigen dat dit gebied, omringd door
natte veengronden en tot voor kort een 'blinde vlek', een hoge archeologische verwachting waarmaakt.
Bewoning vanaf de vroegste Romeinse periode tot in de laat-Romeinse tijd in de Maasvallei,
onderzoek Cuijk-De Nielt
De derde lezing worden verzorgd door Diederik Habermehl. Diederik behandeld het archeologisch
zeer rijk gebied in de Maasvallei.
De Nielt bij de gemeente Cuijk is een relatief hoog gelegen rivierduincomplex. Al duizenden
jaren is het een aantrekkelijke plaats om te wonen. Middels een hoogte kaart werd door de spreker chronologisch de diverse bewoning getoond. Zie ook NAR 044. Vooral uit de Romeinse periode zijn er bijzondere zaken naar boven gekomen. Daardoor is een zogenaamde
palimpsest ontstaan: een opeenstapeling (en vermenging) van sporen en vondsten uit de periode
tussen het Mesolithicum en de Nieuwe Tijd. Anders dan veel prehistorische sporen zijn de Romeinse
resten relatief goed bewaard gebleven. Al vroeg in de 1ste eeuw na Chr. groeide de nederzetting op
De Nielt uit tot vier gelijktijdige erven (met huizen, spiekers en kuilen).
De huizen waren gebouwd op de flanken van de rivierduinen. De toppen zelf waren in gebruik als
akkers en in de natuurlijke laagtes zal het vee zijn geweid. Bij de huizen gaat het vooral om korte,
tweeschepige constructies (type Alphen-Ekeren of varianten daarvan). Verder zijn er ook twee langere
huizen met een deels twee-, deels driebeukige constructie gedocumenteerd. Vanaf de latere 1ste eeuw
nam de landbouw toe in intensiteit. Verschillende huizen werden verlengd, waarschijnlijk om meer
stal- en opslagruimte te creëren. Een van de huizen groeide daardoor van 14 m naar 35 m lengte! Ook
verschenen er vanaf deze periode grotere bijgebouwen, vond er bemesting plaats en werden ook de
minder gunstige delen van het landschap in gebruik genomen voor akkerbouw. In de 3de eeuw werd
ambachtelijke productie belangrijker. Zo vinden we op De Nielt aanwijzingen voor een pottenbakker
en een bronssmid. In het huis van deze smid lag een depot van smeltbrons, waaronder delen van wat
ooit een levensgroot beeld moet zijn geweest. De meest bijzondere vondst is echter een unieke
muntschat die in de hoek van dit huis was begraven. In een aardewerken beker waren twee houten
bekers geplaatst, met daarin 140 zilveren munten en 70 korrels zwarte peper uit India. Met mooie
sheets werd het zeer bijzondere werk van restauratieatelier Restaura gepresenteerd aan de deelnemers.
De pot is in de onrustige periode omstreeks 260 na Chr. begraven en had destijds een waarde van ca.
twee maandsalarissen van een Romeinse soldaat. In de laat-Romeinse tijd verschijnen er nieuwkomers
op De Nielt. De hutkommen, het aardewerk en de metalen objecten wijzen op een Germaanse herkomst van
over de Rijn. De Germaanse mannen lijken een rol gespeeld te hebben in het Romeinse leger.
Waarschijnlijk verdedigden zij de belangrijke brug over de Maas, ter plaatse van het castellum van
Cuijk. www.sobresearch.nl
Landelijke wonen op de Maaskant. Romeinse bewoning in onbekend gebied,
archeologisch onderzoek Vinkel
Na de lunch, de vierde lezing door Martijn Bink. Martijn is werkzaam bij VUhbs archeologie, dat is sinds
1997 het archeologisch opgravingsbedrijf van de Vrije Universiteit Amsterdam.
In 2019 vanaf 13 mei en 7 juni heeft VUhbs archeologie een opgraving uitgevoerd tussen de Koksteeg en de
Vinkelsestraat te Vinkel. Dit omdat door voetbalvereniging EVVC te Vinkel een kunstgrasveld werd aangelegd.
Tijdens deze opgraving werd een deel van een Romeinse nederzetting opgegraven. Op een oppervlakte van ca.
6800 m2 werden de plattegronden van tenminste 16 gebouwen, meerdere spiekers (graanschuurtjes van vier tot
negen palen), elf waterkuilen en waterputten en meerdere perceleringsgreppels en palissaden aangetroffen.
De gebouwen liggen merendeels in twee parallelle rijen naast elkaar. Tussen deze rijen werd een vierkante
omgreppeling van 21 x 19 meter aangetroffen waarbinnen een waterput en een 8 palig gebouw gelegen was.
Sommige van gebouwen zijn meerdere keren op dezelfde plaats herbouwd. De meeste gebouwen zijn typologisch
in de Oss-Ussen typologie te plaatsen, waarbij sprake is van een deels twee- deels driebeukige plattegrond.
Daarnaast is een gebouw aangetroffen dat niet in bestaande typologieën te vatten is. Het gebouw heeft een
driebeukige plattegrond met dubbel geplaatste wandstijlen en meet 20 bij 7,5 m. Qua typologie zou een
dergelijk gebouw eerder in de Vroege IJzertijd te plaatsen zijn dan in de Romeinse tijd, maar het gebouw
dateert zonder twijfel uit de Romeinse tijd. Mogelijk betreft het een zeer groot horreum of graanschuur,
maar ook een woonfunctie valt niet uit te sluiten. Archeologie blijft verrassen.
Bewoning in de Baronie op de Eikberg te Bavel,
Landelijke bewoning in de 16e en 17e eeuw in West-Brabant
De vijfde lezing werd verzorgd door Elisabeth de Nes. Elisabeth werkt als KNA archeoloog bij de gemeente Breda.
Op sprankelende wijze heeft Elisabeth het archeologisch onderzoek in de Baronie bij het gehucht Eikberg te Bavel
gepresenteerd. De landelijke bewoning in de 16e en 17e eeuw in West-Brabant daar weten we niet zoveel van.
Uitgebreid archeologisch onderzoek in het plangebied 'Eikberg Gilzeweg' te Bavel, in het zuidoosten van de
gemeente Breda, heeft de archeologen van de gemeente Breda een schat aan informatie opgeleverd. In totaal zijn er
verspreid over 46 werkputten 874 spoornummers uitgedeeld en 4169 vondsten en monsters verzameld. Het
archeologische onderzoek heeft in totaal zes vindplaatsen opgeleverd, waarvan er vier bestaan uit sporen van
bewoning en activiteiten vanaf de late middeleeuwen tot en met de vroege zeventiende eeuw. Zoals vooraf werd
verwacht zijn er sporen van het gehucht Eikberg aangetroffen. Hoewel er geen enkele gebouwplattegrond
teruggevonden is, zijn er ten minste drie woonerven opgegraven. De interessante greppelsystemen met hun
zigzaggende verloop zorgden voor een levende discussie bij de deelnemers. Ook werd de aanwezigheid van een
herberg bij het gehucht Eikberg vastgesteld door een grote hoeveelheid vaatwerk. De scherven van tientallen
keramieken objecten, met name eet- en drinkgerei, werden teruggevonden in een sloot naast de voormalige herberg.
Vele vondsten werden gepresenteerd; zoals een karrewiel gevonden onderin een waterput, organische resten van
buxus en druif, een houten luikje, een houten schooltas, een zeldzame ringvaas met uilenbekers, wijnvatdelen met
merktekens en een houtenpompconstructie. De uitwerking van alle bewoningssporen, gecombineerd met de analyse van
de grote hoeveelheid vondstmateriaal heeft enerzijds een goed beeld opgeleverd van het gehucht Eikberg, maar
heeft ook nieuwe vragen doen rijzen. Bijvoorbeeld over welvaart binnen het gehucht, en over het (plotseling)
verlaten van de erven. In de vroege 17e eeuw verdwijnt de bewoning waarschijnlijk als gevolg van Tachtigjarige
Oorlog (beleg 1624 door Spinola).
Landelijke bewoning in Midden-Brabant. Recent archeologisch onderzoek aan de zuidrand van Tilburg.
Een diachroon overzicht van de resultaten
Na een korte pauze werd de laatste lezing van de studiedag verzorgd door Guido van den Eynde.
Guido is sinds 2008 werkzaam als archeoloog bij de gemeente Tilburg. Ook is Guido 18 jaar werkzaam
geweest bij de gemeente afdeling archeologie van Breda. Dus een kenner van een groot gedeelte van
midden Brabant. Deze keer behandeld Guido het archeologisch onderzoek aan de zuidrand van Tilburg.
Het gebied tussen de gemeenten Tilburg en Goirle wordt sinds 2000 grootschalig en in hoog tempo
heringericht en bebouwd. Dat het bebouwen vanuit Tilburg en Goirle heeft plaats gevonden werd door
Guido's PowerPoint presentatie met diverse sheets chronologisch aangetoond. Het archeologisch belang
van het gebied is sinds het midden van de jaren '80 bekend dankzij het onderzoek van de voormalige
AWN-afdeling Midden-Brabant in de deelgebieden Stappegoor in Tilburg en De Groote Akkers in Goirle.
Meer recent zijn op een aantal plaatsen omvangrijke opgravingen uitgevoerd. In de lezing werd voor
het eerst een overzicht gegeven van de resultaten van het archeologisch onderzoek tot op heden.
Door de bebouwing is momenteel van de hoogte verschillen weinig meer te ervaren. Middels een hoogte
kaart werden de voormalige waterlopen De Katsbogte en de Korvelte waterloop weergegeven. Op de naast
gelegen hogere terreinen zoals op, Het Laar, Tradepark, Surfplas, Willemsbuiten, Huzarenwei, Willem II
kazerne, Zuiderpark en HaVeP zijn de archeologische sporen aangetroffen. De oudste sporen dateren uit
het vroeg-mesolithicum en wijzen op kleinschalige activiteiten in het gebied. Uit de midden-bronstijd
dateren de eerste, volledig opgegraven boerenerven. Vanaf de ijzertijd lijkt het grootste deel van het
gebied bewoond. Bijzonder is de laat-Romeinse / vroegmiddeleeuwse bewoningsperiode waarvan zeer recent
mogelijk een vierde vindplaats is aangetroffen. Vanaf de Laat Merovingische tijd zijn nederzettingen
aanwezig waarvan de bewoningslijn waarschijnlijk doorgetrokken kan worden via de Karolingische tijd
tot de laatmiddeleeuwse gehuchten Korvel, Oerle en Abcoven, buiten het onderzoeksgebied. De bewoning
verdween daarna grotendeels uit het gebied en er ontstond een landschap met een afwisseling van
bouwlandcomplexen, wei- en hooilanden in de beekdalen en heidegebieden welk tot het begin van de 20e
eeuw bleef bestaan.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 14-04-2019
Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Drieduizend jaar bewoningsgeschiedenis van oostelijk Noord-Brabant".
Inleiding
Om 10.30u start de studiedag met een inleiding van de voorzitter Peter van Nistelrooij:
Na de synthese van westelijk Noord-Brabant waar het we in 2017 een studiedag hebben aan
gewijd is nu de synthese van oostelijk Noord-Brabant aan de beurt. Zoals in de uitnodiging
is vermeld is eind 2018 de publicatie 'Drieduizend jaar bewoningsgeschiedenis van oostelijk
Noord-Brabant: synthetiserend onderzoek naar locatiekeuze en bewoningsdynamiek tussen 1500 v.
Chr. en 1500 n. Chr. op basis van archeologisch onderzoek in het Malta-tijdperk' verschenen.
Dit onderzoek maakt onderdeel uit van het project Oogst voor Malta dat in 2012 door de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed is gestart. Een belangrijk doel van dit onderzoek was om de grote
hoeveelheid data uit met name gravend archeologisch onderzoek in samenhang te presenteren en te
interpreteren. De synthese van 3000 jaar locatiekeuze en bewoningsdynamiek in oostelijk Noord-Brabant
en Weert-Nederweert is gebaseerd op maar liefst 850 Malta-rapporten over gravend archeologisch
onderzoek uit de periode 1997-2014. Uit Oss Oost Noord-Brabant daar waar de voorzitter vandaan
komt heeft hij met veel plezier en enthousiasme met de vele archeologen en studenten samen gewerkt.
In Oss zijn er in de laatste 25 jaar heel veel rapporten verschenen die vaak in lades verdwenen.
Dus heel fijn dat er nu een synthese van al die rapporten is gemaakt. Een van die fijne studenten
en inmiddels ook al weer jaren archeoloog is Eugene Ball die de inleiding van deze studiedag zal verzorgen.
Eugene Ball was jaren lid van het NBAG bestuur en een inspirator voor vele studiedagen.
Ball is nu werkzaam als Afdelingshoofd Archeologie & Bouwhistorie bij BaaC in 's-Hertogenbosch. In opdracht
van de Rijksdienst voor Cultureel erfgoed heeft Ball deze synthese in goede banen geleid.
Drieduizend jaar bewoningsgeschiedenis van oostelijk Noord-Brabant. Synthetiserend onderzoek naar
locatiekeuze en bewoningsdynamiek tussen 1500 v. Chr. en 1500
n. Chr. op basis van archeologisch onderzoek in het Malta-tijdperk.
In de eerste presentatie werd in algemene zin het Oogst voor Maltaproject behandeld, dat heeft
geleid tot het verschijnen van de publicatie met bovenstaande titel. Er werd ingegaan op de algemene
doelen en de vraagstellingen binnen het project, gevolgd door een blik op het bestand aan vindplaatsen
en onderzoeken die bij het begin van het project voorhanden waren. Onderzoekvragen waren:
Late prehistorie:
voldoet het zwervende erven model?
contractie van bewoning op meer leemhoudende bodems houdbaar?
secundaire podzolering en veranderende vegetaties door antropogene en natuurlijke factoren?
Romeinse tijd:
verscheidenheid en dynamiek nederzettingssysteem? Sprake van een hiërarchisch nederzettingssysteem?
contractie op de leemrijke gronden bruikbaar? Nieuw model nodig?
Romeinse tijd: verdere degradatie van bodems?
Middeleeuwen:
wanneer en waarom overgang van vroeg- en vol-middeleeuwse zwerven van nederzettingen naar stabiele bewoning?
één laat-middeleeuwse transitie of laat-middeleeuwse veranderingen overal anders?
rol landschappelijke veranderingen in laat-middeleeuwse transitie?
Ook werden een aantal resultaten van het onderzoek behandeld, waarop in de volgende lezingen dieper
wordt ingegaan. Oostelijk Noord-Brabant heeft een indrukwekkende hoeveelheid Malta-onderzoeksrapporten
opgeleverd, vaak met belangwekkende resultaten, en zij zijn een rijke bron voor verder onderzoek.
Aan de hand van de gegevens uit 850 rapporten en 1400 vindplaatsen is gekeken of bestaande modellen
rondom locatiekeuze en bewoningsdynamiek, grotendeels ontstaan voor het Malta-tijdperk, nog voldoen.
Of behoeven zij aanpassing? Aan de hand van vindplaatsen uit de bronstijd tot en met de late middeleeuwen,
waaronder de bodemkundige, palynologische en zoölogische gegevens, worden nieuwe conclusies getrokken.
Locatiekeuze en bewoning in oostelijk Noord-Brabant: bodemkundige inzichten uit Malta-onderzoek
De tweede spreker Leo Tebbens. Leo is als senior archeoloog werkzaam bij BAAC (Bouwhistorie, Archeologie,
Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te 's-Hertogenbosch. Leo is een specialist op het gebied van
bodemkunde, fysische geografie en kwartairgeologie. Na de studiedag over westelijk Noord-Brabant heeft
Tebbens nu oostelijk Noord-Brabant behandeld.
In de lezing werd ingegaan op de landschappelijke en bodemkundige aspecten van bewoning en locatiekeuze in
oostelijk en westelijk Noord-Brabant. In een bewoningsmodel uit 2002 wordt aangenomen dat de bewoning en
locatiekeuze in de late prehistorie sterk gekoppeld waren aan vruchtbare gronden. Door beakkering en uitputting
van de bodem (vaak aangeduid als 'secundaire podzolisatie') zouden bewoningslocaties vanaf de midden-ijzertijd
in toenemende mate verlaten worden. De bewoning zou in de late ijzertijd en Romeinse tijd in toenemende mate
geconcentreerd zijn op de meer vruchtbare (leem)gronden. Nieuw Malta-onderzoek heeft uitgewezen dat dit model
een te eenvoudige voorstelling van zaken is. Tevens werd in de lezing duidelijk dat bewoning in de late ijzertijd
en Romeinse tijd niet per definitie op de leemrijke gronden aanwezig was. Als alternatief wordt voorgesteld om
juist ook aandacht te besteden aan palaeohydrologische aspecten.
De conclusie bodemdegradatie / bodemvruchtbaarheid (focus 'Oost-Brabant'): >
Op leemarme gronden: géén antropogene bodemdegradatie, al vroeg marginale gronden met heide.
Op matig leemrijke gronden: antropogene bodemdegradatie is niet aangetoond, geen direct bewijs voor verlating
Diachroon beeld: sterke lokale variatie per microregio én per periode: pragmatisch grondgebruik, geen specifieke
voorkeur per periode.
De conclusie Paleohydrologie en vernatting (focus 'West-Brabant'): Weinig - geen aandacht in rapporten (i.t.t.
secundaire podzolisatie). Locatiekeuze - late prehistorie (bv. huizen Breda-West: n = 104), dekzandruggen: 88%,
(Hogere) dekzandflanken: 12%, beekdalen: geen huizen
Vernatting: bewoning naar GT VII - VII* logisch gevolg, microtopografie van belang, Romeinse tijd en vme:
verdiepte delen, waterputten bij huizen i.p.v. bij laagten.
Het botanische landschap in oostelijk Noord-Brabant. Late prehistorie-middeleeuwen.
De derde spreker is Henk van Haaster. Henk is bioloog en studeerde in 1985 af aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Henk is senior Specialist Archeobotanie. Henk is sinds de oprichting van BIAX Consult in 1994 een partner.
Tijdens de lezing werd een overzicht gegeven van de vegetatie geschiedenis van oostelijk Noord-Brabant in de afgelopen
ca. 3000 jaar, waarbij de nadruk lag op de natuurlijke vegetatie en de invloed van de mens hierop in de verschillende
culturele perioden en micro-regio's. De reconstructie is gebaseerd op alle palynologische gegevens die uit oostelijk
Noord-Brabant beschikbaar zijn. Het gaat hierbij niet alleen om de alom bekende normale pollendiagrammen. Voor het eerst
werden ook alle pollenanalytische gegevens uit waterputten, waterkuilen en greppels in ogenschouw genomen. Daar waar de
pollendiagrammen voornamelijk gegevens opleveren uit de beekdalen (waar het veen zit) leveren de pollengegevens uit
waterputten, waterkuilen en greppels een unieke blik op de hogere delen van het landschap (waar geen veen zit, maar
waar wel de meeste menselijke activiteit plaatsvond).
Aandacht voor: Pollen uit grote waterbekken, alleen regionaal (boom)pollen. Pollen uit kleine water opvangbekken, vooral
lokaal en extralokaal pollen, te klein voor regionale vegetatie maar perfect voor directe omgeving. Wel bewust zijn van haken en ogen.
Putwand, lokale bomen, lokale kruiden, dorsafval ed. Let op macroresten. Eigenlijk ideaal bij gebrek aan veen: puur lokale
snapshot van vegetatie. Hieruit is te concluderen: Enorme kennisvermeerdering, grote geografisch lacunes zijn weggewerkt.
Door waterputten en waterkuilen is een veel grotere resolutie verkregen. Zeer veel lokale variatie. Enorme verschillen
in vegetatieontwikkeling op (meso)regionaal en microregionaal niveau. Bodemdegradatie conclusie: Elke ontwikkeling op dit
gebied is een combinatie van natuurlijke bodemvruchtbaarheid (en de mogelijkheid tot herstel daarvan) en de intensiteit
waarmee de bodem door de mens werd geëxploiteerd (inclusief wel of geen bemesting). Dit verklaart de grote verschillen die
zowel in tijd als ruimte binnen het studiegebied voorkomen. Struikhei als indicator: Bodemdegradatie eerder in pollenbeeld
zichtbaar als er een natuurlijke bronvegetatie in de buurt is!
Zwervende erven? Bewoning van het oostelijk Noord- Brabants zandgebied in de late prehistorie
Na de lunch werd de vierde lezing verzorgd door Richard Jansen. Richard Jansen is sinds kort full time docent
Europese Prehistorie aan de Universiteit van Leiden. Daarvoor was Jansen 10 jaar lang deeltijd stadsarcheoloog
van de gemeente Oss. Deze job eindigde afgelopen maand. Het Maasland in oostelijk Noord-Brabant is zeer bekend
terrein voor Jansen. In of beter sinds 1997 is Jansen aangesteld als onderzoeker binnen het
Maaskantproject, een van de meest uitgebreide en langstlopende archeologische projecten
in Nederland, met de opgravingen in Oss als middelpunt. Ongeveer 70 ha is tot nu toe
opgegraven in deze regio, met een perspectief op de oorsprong en ontwikkeling van het
culturele landschap, met inbegrip van nederzettingen, begrafenis en rituele praktijken, van
2500 voor Christus tot 250 na Christus. Sinds 1997 coördineert en begeleidt Jansen(jaarlijks)
veldwerk in het (bredere) Maaskantgebied met studenten van de Universiteit Leiden en
daarbuiten. Jansen doceert momenteel verschillende BA-cursussen in Archeologie van
Noordwest-Europa. Zijn promotieonderzoek richt zich op de ontwikkeling van boerderij en
nederzetting op lange termijn in de ijzertijd en (vroeg) Romeinse periode van het landelijke
landschap van (noord) oost - Noord-Brabant. De focus van dit onderzoek ligt op de analyse
van de grootschalige opgravingen van Oss-Horzak.
Sinds de jaren '90 van de vorige eeuw wordt de laat-prehistorische bewoning van de Brabantse zandgronden
omschreven als dynamisch. Na één generatie werd huis en haard verlaten om elders een nieuw erf in te richten.
Erven zwierven rond binnen een territorium en het bijbehorende grafveld, dat generaties lang op dezelfde plek
lag, vormde daarbij het ankerpunt. Maar is dit een reeël beeld van het verleden ... of wijzen de vele recente
Malta-onderzoeken op een andere realiteit?
Jansen ging in op de algemene beeldvorming van nederzettingen die een belangrijk 'gereedschap' zijn voor verhalen
over prehistorische gemeenschappen. Een aantal typische beeldvormende Europese nederzettingen werden getoond. De
onderzoeksvragen en uitgangspunten werden behandeld. De levensduur van een boerderij/huis is verweven met levensduur
van het huishouden. Wat wordt bedoeld met een erf? Een erf heeft een ruimtelijke én een sociale betekenis. Een
zichtbare plaats in een 'betekenisloze', onbegrensde ruimte (landschap) ontstaan betekenisvolle, afgebakende plaatsen:
'space' becomes 'place'. Een plaats van het dagelijkse leven; huishoudelijke activiteiten. Vele huis plattegronden
er opgravingtekeningen met daarop de erven werden door Jansen getoond. Ook werden indrukwekkende buitenlandse
woonplaatsen erbij genomen. Er is echter geen blauwdruk voor handen. In het Late ijzertijd landschap: Niet alleen
begrenzende nederzettingen (gehuchten) maar ook een duidelijke percelering/structuring van de omgeving, deze
ontwikkeling continueert zich in de vroeg-Romeinse tijd.
Het Zwervende erven-model: Deels gebaseerd op aannames (één generatie) en een het is een regionaal model (Oss-Ussen)
gebaseerd op de ruimtelijke analyse van ca. 75 huisplattegronden; nauwelijks grip op dateringen. Nauwelijks aandacht
voor sociale en culturele implicaties. Moeilijk te verbeelden: een uitgestrekte, amorfe nederzetting met daarbinnen
zwervende erven? Nauwelijks grip op erven > nederzettingen.
Erven zwerven niet: Huizen/huisplaatsen bleven langer in gebruik gedurende meerdere generaties. Herbouw op erf en
gelijktijdige boerderijen op korte afstand al vanaf midden-bronstijd. Verplaatsing van erven niet/moeilijk vast te
stellen. Nederzettingen (erven) waren - zeker vanuit perspectief van de ijzertijdboer - langdurig plaatsvast,
plaatsidentificatie. En ook grafvelden lagen lang op een locatie, soms weer opnieuw in gebruik genomen.
Locatiekeuze; Veel minder evidente rol voor karakteristieken van het landschap, geen eenduidige verklaring voor
locatiekeuze. Meer bepaald door culturele factoren, keuzes worden bepaald door beslissingen uit het verleden.
Conclusie: Plaatsvaste nederzettingen(-model). Sprake van diversiteit en regionaliteit
Verschuivende bewoning in plaatsvaste woonplaatsen. Huizen niet per definitie na &eacte;én generatie verlaten. Herbouw op
het erf en gelijktijdige huizen kort bij elkaar komen voor vanaf midden-bronstijd B.
Nederzettingen maken deel uit van een gestructureerd en betekenisvol landschap.
Langdurige en vaste inrichting van het landschap vanaf de midden-bronstijd: 'everything in it's right place';
inrichting van landschappen blijven generaties onveranderd. Monumentalisering van de gestructureerde inrichting van
het landschap in de loop van de ijzertijd.
De Romeinen in oostelijk Noord-Brabant: deel van een wereldrijk
De vijfde spreker is Ria Berkvens. Berkvens is hier in Eindhoven zeer bekend en zeer bekend met de omgeving van Eindhoven
of wel zuidoost Noord-Brabant. Berkvens heeft gestudeerd aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en is momenteel
Regioarcheoloog en erfgoedadviseur bij Omgevingsdienst Zuidoost Noord Brabant. Berkvens is heel actief in deze regio
en bestuurslid van het NBAG.
Inleiding
Voor de synthese van de Romeinse tijd in Oostelijk Noord-Brabant zijn 47 Romeinse vindplaatsen uit de Maltaperiode
bestudeerd. Maar daarnaast zijn ook 18 vindplaatsen die al vóór 1997 waren onderzocht in de analyse meegenomen om
een betere vergelijking van de kenniswinst te kunnen maken. Het archeologisch onderzoek sinds 1997 voor de Romeinse tijd
heeft een groot aantal nieuwe complexen en één nieuw complextype (infrastructuur) opgeleverd. Het aantal
nederzettingen is meer dan verdubbeld sinds 1997, wat ook geldt voor de grafvelden.
Bewoning en bewoningsontwikkeling
Erven
In de meeste inheems-Romeinse nederzettingen van oostelijk Noord-Brabant is het karakter van afzonderlijke erven niet
met zekerheid vast te stellen door het ontbreken van erfbegrenzingen en harde dateringen van de diverse structuren.
Bij sommige nederzettingen, zoals Oerle-Zuid en Helmond-Mierlo Hout, kan de vraag gesteld worden of wel sprake is van
afzonderlijke erven in de zin van een individueel boerenbedrijf. Woonstalhuizen en bijgebouwen zijn hier gegroepeerd
rond een open plaats, waarbij gezamenlijk gebruik werd gemaakt van één of meer waterput(ten). In deze
nederzettingen lijkt eerder sprake van één grootschalig (boeren)bedrijf dat bestond uit diverse gebouwen met bedrijfs-
en woonfuncties. De dicht op elkaar gelegen huizen doen verder vermoeden dat sprake moet zijn geweest van een planmatige
inrichting en gezamenlijk gebruik. Gezamenlijkheid in gebruik van de nederzetting is ook af te lezen aan de waterputten
in de Romeinse tijd. Het aantal waterputten is meestal gering ten opzichte van de gebruiksduur van de nederzetting en
het aantal huizen binnen de nederzetting. De axiale symmetrie van losse gebouwen met verschillende functies om een open
plaats vertoont daarbij sterke gelijkenissen met villa terreinen, de villa rustica, waarbij naast het hoofdgebouw
meerdere rijen met bedrijfsgebouwen aanwezig waren. In deze optiek is het ook maar de vraag of alle opgegraven
huisplattegronden wel gefunctioneerd hebben als woon(stal)huis. Een deel kan gediend hebben als onderkomen van
afhankelijke landarbeiders of slaven.
Nederzettingen
De variatie in vorm en omvang laat zien dat het nederzettingssysteem in de Romeinse tijd een grotere verscheidenheid
en dynamiek kent dan tot nu toe werd aangenomen. Het beeld dat het grootste deel van oostelijk Noord-Brabant bestond
uit kleine rurale nederzettingen van enkele boerderijen lijkt te moeten worden bijgesteld. Vooral na de vroeg-Romeinse
tijd ontstond een nederzettingssysteem met meer planmatig uitgelegde nederzettingen en kavelindelingen. Bestaande
nederzettingen groeien fors in omvang en er ontstaan daarnaast nieuwe kleine, maar ook grote, al dan niet omsloten
nederzettingen. De sociale gelaagdheid van de Romeinse samenleving met landeigenaren, vrije en afhankelijke boeren,
landarbeiders en ongetwijfeld ook slaven, is uit de nederzettingen niet af te lezen. Er zal zeker sprake zijn
geweest van een hiërarchisch nederzettingssysteem, maar het koppelen van een nederzetting aan een vrije boer
of een pachtboerderij met afhankelijke landarbeiders en slaven, is op basis van de archeologische resten niet mogelijk.
Hooguit kunnen we vaststellen dat er binnen een nederzetting soms huisplattegronden liggen met opvallend rijkere
vondsten die misschien het huis van de landeigenaar vertegenwoordigde. Bij een planmatig aangelegde nederzetting,
zoals Hoogeloon maar ook Lieshout-Nieuwenhof, zou het kunnen gaan om een investering van een rijk grootgrondbezitter
waar alleen afhankelijke arbeiders werkten. Hoewel vondsten van voetboeien zoals in Someren-Ter Hofstadlaan,
Budel-Noord en Hoogeloon, bewijs leveren voor het houden van slaven, wordt nog niet duidelijk of dit gold voor
elke nederzetting.
Land- en erfinrichting
In de meeste inheems-Romeinse nederzettingen van oostelijk Noord-Brabant is het karakter van afzonderlijke erven niet
met zekerheid vast te stellen door het ontbreken van erfbegrenzingen en harde dateringen van de diverse structuren. Er
zijn echter wel aanwijzingen dat ze er zijn geweest, zoals in Nederweert-Rosveld, Uden-Noord en Reusel-Zuid waar
sporadisch palenrijen zijn overgeleverd. In Uden-Noord maar ook in Nistelrode-Zwarte Molen is de nederzetting vanaf de
tweede helft van de tweede eeuw dmv greppels of palenrijen structureel ingedeeld in langgerekte kavels met erven, waarbij
verbouwingen en herbouw op hetzelfde kavel plaatsvinden. In Nistelrode-Zwarte Molen liggen de spiekers en waterputten
zonder uitzondering achter de huizen. Verder valt op dat de perceelsindeling en de oriëntatie hiervan in korte tijd
soms sterk kon worden veranderd. Misschien hing dit samen met een herverdeling van grond door een nieuwe eigenaar? Deze
verdeling in kavels doet denken aan de aanleg van de vici in Cuijk en Venlo waarbij eenzelfde patroon van langgerekte
erven volgens een vaste maatvoering en gelijke oriëntatie te zien is. Het voorste deel werd hier gebruikt als
werkruimte/winkel, het middelste deel als woongedeelte en het laatste stuk als achter terrein, waar diverse werkzaamheden
werden uitgevoerd. De indeling hangt vermoedelijk samen met de invoering van het individueel grondbezit waarbij het
gebruik van gronden aan banden werd gelegd. Dit blijkt ook uit de bouw van twee huizen boven op oude waterputten in
Nistelrode-Zwarte Molen. Ondanks de ongunstige plek (vanwege verzakkingen) was het blijkbaar niet mogelijk of niet
gewenst het huis wat op te schuiven.
Begravingen
Het aantal grafvelden in Brabant is verdriedubbeld sinds Malta. Hoewel het aantal in West-Brabant veel kleiner is dan
in Oost, is wel duidelijk een voorkeur voor het hergebruik maar ook voortgezet gebruik van prehistorische begraafplaatsen
zichtbaar in heel Brabant. De grote grafvelden zijn vaak al vanaf de midden of late ijzertijd in gebruik waarbij een
vrijwel continu gebruik van begraven zichtbaar is tot in de midden en zelfs laat-Romeinse tijd, zoals bijvoorbeeld in
Someren- Waterdael. Bij hergebruik van oudere urnenvelden zien we zowel dat bestaande grafheuvels worden gerespecteerd,
maar soms wordt er ook bewust overheen gebouwd. Naast langdurig gebruikte grafvelden komen ook nieuwe en soms kortstondig
gebruikte kleinere begraafplaatsen voor als ook losse begravingen. De meest toegepaste manier van dodenbestel was cremeren,
waarbij de dode op een brandstapel werd verbrand, al dan niet met bijgiften, waarna de dode werd bijgezet in een kuil.
Deze vorm komt in de meeste grafvelden van oostelijk Noord-Brabant voor. Inhumaties komen nauwelijks voor, net als het
gebruik van urnen. Graven lijken ook niet meer altijd te worden gemarkeerd door een grafheuvel, maar van deze bovengrondse
architectuur van de graven is nog maar weinig bekend. Verder blijft het onduidelijk wat de verschillen tussen rechthoekige
en ronde grafarealen te betekenen hebben (mannelijk vs. vrouwelijk?). Meer monumentale graven zoals een tumulus of graftoren
komen ook voor, maar duidelijk in mindere mate, waarbij ook kleine en grotere varianten voorkomen. Hoogeloon-Kabouterberg en
Esch-Hoogkeiteren zijn grafvelden die horen bij villabewoners, terwijl het grafveld van Cuijk-Grotestraat hoorde bij de
vicus van Ceuclum. DIA Vooral in Cuijk is het cultuurverschil tussen de bewoners in de vicus en de landelijke nederzetting
Cuijk-Heeswijkse Kampen zichtbaar in de bijgiften in de graven. Op slechts enkele kilometers afstand van elkaar lijken twee
verschillende werelden te bestaan waarbij de inwoners van Ceuclum volop deelnamen aan de Romeinse cultuur en het economisch
zichtbaar goed hadden, terwijl de inwoners van Cuijk-Heeswijkse Kampen nog zichtbaar 100 jaar achterliepen in welvaart.
Misschien zien we hier wel het verschil in Romeinse staatsburgers en al dan niet vrije boeren, landarbeiders en slaven.
Rituele praktijken
Hoewel er op het gebied van tempels in Brabant vrijwel geen nieuwe kennis is opgedaan uit Maltaonderzoek, zijn we wel wat
wijzer geworden over de cultusplaatsen in Brabant (die met 5 (6?) vindplaatsen stegen naar 8 locaties). Het gaat hier om
openluchtheiligdommen waar waarschijnlijk rituele handelingen of offeranden plaatsvonden en die bestonden uit een afgebakende
open ruimte (greppel, wal of palenrij). Ze komen zowel voor nabij nederzettingen als in of bij grafvelden.
Openluchtheiligdommen die binnen of nabij een nederzetting lagen, waren vóór 1997 al bekend uit Hoogeloon-Kerkakkers
en Oss-Westerveld. Over de interpretatie van deze cultusplaatsen is echter discussie, en dat geldt eigenlijk ook voor de
drie cultusplaatsen die er na Malta zijn bij gekomen. Die discussies gaan vooral over het al dan niet (voldoende) voorkomen
van votiefoffers (ofwel bijzondere vondsten) en het overbouwen van de structuur in een latere fase. In Oss-Brabantstraat
lijkt geen discussie te zijn dat er in de loop van de eerste eeuw v.Chr. een heiligdom werd ingericht. Het gaat hier om een
door twee of drie parallelle greppels rechthoekige, afgebakende ruimte die de fundering vormden van een wandconstructie. De
kern van het openluchtheiligdom was via een ingang in de binnenste wand te bereiken. In Nistelrode-Zwarte Molen werd binnen
de nederzetting een rechthoekig, omgreppeld terrein aangetroffen. De huizen lijken rondom de cultusplaats te zijn gebouwd
en herbouwd. Hoewel dat in fase 2 van de opgraving in twijfel wordt getrokken omdat er een huis overheen gaat.
Economie en land- en watergebruik
De kenniswinst mbt economie en land- en watergebruik is nog maar beperkt. Hoewel het Maltaonderzoek hier wel aan bijdraagt
door op vele verschillende plekken onderzoek te doen, is nog meer verspreide data nodig om hier goede uitspraken over te doen.
De variatie in economisch gebruik van gronden is bijvoorbeeld nog maar lastig te vatten uit de archeologische data. Uit de
archeologische data lijkt op te maken dat de ligging van nederzettingen op de eerste plaats door de landschappelijke
omstandigheden zijn bepaald. Het feit dat nederzettingen zowel op de meer leemrijke als leemarme gronden voorkwamen,
laat zien dat er binnen elke (micro-)regio gekozen werd voor de best beschikbare bodems voor de nederzettingen. Verder
zullen akkerbouwers/tuinbouwers zich hebben gericht op vruchtbare niet te natte gronden, maar veehouders juist op beschikbare
hooi- en weidegronden. In vrijwel geen van de opgravingen komen we sporen tegen die bewijs leveren voor de ligging van akkers
en weidegronden. Botanische data lijken echter uit te wijzen dat rond Eindhoven, Uden en Weert nauwelijks sprake was van
landbouw, maar wel van veeteelt. Het hoge aantal graslandpollen wijst op grasland en het gebrek aan cultuurindicatoren laat
zien dat er maar weinig geakkerd werd. Daarnaast speelde de infrastructuur als wegen en rivieren een rol bij de locatiekeuze,
maar ook het al bestaande prehistorische cultuurlandschap. De dam die gebouwd was over de Kleine Beerze in Hoogeloon was
bijvoorbeeld ook al in de late prehistorie in gebruik als voorde. Probleem in grootste deel van Brabant is de archeologische
onzichtbaarheid van de wegen die er zonder twijfel volop hebben gelopen. Buiten de brug bij Cuijk en de doorgaande weg van
Nijmegen naar Xanten langs de Maas bij Cuijk en Boxmeer, is er over de infrastructuur in oostelijk Noord-Brabant nog maar
heel weinig bekend. De grafvelden lagen op veel plekken waarschijnlijk nabij of naast doorgaande wegen, hoewel dat lang
niet overal vastgesteld kan worden door het gebrek aan archeologische zichtbaarheid van de wegen. Alleen in Cuijk-Grotestraat
is hier duidelijk sprake van, en bestaan er vermoedens van wegen bij Hoogeloon, Nederweert en Best-Aarle door de rechtlijnige
oriëntatie van graven. Het Maltaonderzoek heeft slechts één weg opgeleverd in Lieshout- Beekseweg en Lieshout-Nieuwenhof
Noord (twee bermgreppels!). Wel zijn voor het eerst brugconstructies met een weg gevonden bij Hoogeloon, Stamproy en Haelen.
Hierbij was een damconstructie met of zonder duiker bedekt met planken of boomstammen.
Het merendeel van de waterlopen in oostelijk Noord-Brabant bestond uit beken die maar beperkt bevaarbaar zijn geweest.
Alleen daar waar de stroom breed genoeg was, zal scheepvaart hebben plaats gevonden, en dat lijkt vooral pas het geval
boven de stagnerende Midden-Brabantse dekzandrug. De rest van de beken vormden smalle stroompjes met veel veengroei.
Conclusies
De Romeinen in oostelijk Noord-Brabant:
Eeuwige landschappen ijzertijd (uitgebreid woon- en akkergebied + grafvelden) veranderen in Romeinse tijd naar concentraties van bewoning, grafvelden en agrarische landschappen en mogelijk andere exploitatie.
De herverdeling van grondbezit (perceelindeling nederzettingen en platteland?) en immigratie volkeren vinden plaats.
De Romeinse invloeden op het alledaags leven: eten, bouwen, economie (aardewerk, vierkante waterputten, olijfolie en vissaus, doseerkegel/schuifbalans).
Grote differentiatie in nederzettingen: van enkel erf (vrije boer?) tot kleine en grotere nederzettingen (grootgrondbezitters, pachtboeren met arbeiders en slaven).
Grootgrondbezittingen met centrale nederzetting (villa rustica) met daar omheen kleinere satelliet pacht-nederzettingen (die leverden aan leger, stad en dorp).
Sturing van bovenaf in hele Romeinse tijd zichtbaar.
Bewoning, landschap en samenleving in de middeleeuwen in oostelijk Noord-Brabant, in de periode 500-1600 n.Chr.
De laatste en zesde spreker is Antoinette Huijbers. Antoinette werkzaam als specialist middeleeuwen bij het
bouwhistorisch en archeologisch onderzoeksbureau BAAC te 's-Hertogenbosch. Huijbers heeft gestudeerd aan de
Rijksuniversiteit Leiden en aan de Universiteit van Amsterdam. Tot circa 1989 lag de nadruk in haar
onderzoeksinteresse op de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd (1300-1800), vanaf dat jaar kwam de Volle
Middeleeuwen (900-1300) centraal te staan. Als studente werden onder haar leiding diverse opgravingen uitgevoerd
te Lieshout en Beek en Donk waardoor zij kennis kon nemen van de vol middeleeuwse rurale nederzettingsarcheologie
van Zuid-Nederland. In 1996 kreeg ze de kans de Volle Middeleeuwen te onderzoeken in het kader van een
promotieonderzoek. De aandacht werd gericht op de sociaal-culturele interpretatie van de samenstelling en lay-out
van boerenerven op basis van archeologisch, antropologisch en historisch onderzoek.
In de lezing werd ingegaan op de resultaten van een onderzoek naar bewoning, landschap en samenleving tussen 500 en 1600 in oostelijk Noord-Brabant, inclusief het dekzandeiland van Weert. Dat onderzoek is primair gedaan met gebruikmaking van gegevens verzameld vanaf 1997. De nadruk lag op de studie van agrarische bewoning. Eerst volgde een inleidend deel, met het doel en de opzet van de lezing. Daarna werd ingegaan op de landschappelijke diversiteit van oost-Brabant en de potentie van de verschillende deelgebieden voor de landbouw. Daarna passeerden opgravingen uitgevoerd voor 1997 de revue. De eerste middeleeuwse nederzetting is in oost-Brabant gevonden in Sint-Oedenrode, bij de opgraving op de Everse Akkers begin jaren '70 van de vorige eeuw. Vervolgens werden kenmerken van agrarische nederzettingen beschreven. Daarna werd ingegaan op periode-gebonden bewoningspatronen tussen 500 en 1600 waarbij ook opgravingen uitgevoerd van voor 1997 aan de orde komen. In het deel dat daar op volgt werd ingegaan op de ligging van agrarische nederzettingen in het landschap door de tijd heen en de inrichting en gebruik van het landschap als geheel. In een afsluitend deel werden de omvang, de aard en de ligging van nederzettingen verklaard door in te gaan op maatschappelijke processen.
Sluiting
De synthese van noordoost Noord-Brabant geeft duidelijk de gewijzigde uitgangspunten weer. Zo is onder andere de gemakkelijk in het gehoor liggende term 'Zwervende erven' echt verleden tijd en niet meer van toepassing. Met de conclusies uit de synthese zal in het onderwijs en literatuur rekening gehouden moeten worden. Het blijkt maar weer dat archeologie geen 'dode' stilstaande wetenschap is.
Rond 17.00 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 09-12-2018
Verslag van de najaarsstudiedag: "Toponiemenonderzoek en archeologie".
Inleiding
Om 10.30u start de studiedag met een inleiding van de voorzitter Peter van Nistelrooij:
Het bestuderen van de herkomst van toponiemen, het woord komt voort uit het Oudgrieks en
betekend plaatsnaam, is een uitdagend onderzoeksveld wat tot verrassende relaties of
verbindingen kan geven met het verleden. Toponiemen onderzoek maakt gebruik van historische
kaarten om de vroegste benaming van een locatie op te sporen of om een plaatsnaam te linken
aan bepaalde landschapskenmerken. Het gaat hierbij om namen van bijvoorbeeld akkers, weilanden,
beemden, heidevelden, bossen, individuele bomen, hekken, waterlopen, hoogtes en laagtes en alles
wat maar een naam kan hebben. De toponiemen vormen de weerslag van de kijk van de vroegere
boeren op het landschap met zijn begroeiing en dierenwereld. Het onderzoek levert belangrijke
gegevens voor het opsporen van uit archeologisch oogpunt belangrijke plaatsen. Toponiemen als
burg, tommel, kerkhof en steen wijzen op archeologische vindplaatsen. Voor het opstellen van
cultuurhistorische en archeologische waardekaarten vormen de veldnamen dus een uitermate
interessante bron.
In het ochtendprogramma wordt het toponiemenonderzoek en de relatie met archeologie behandeld
en in het middagprogramma allerlei interessante case studies.
Namen en plekken: plaats- en veldnamen in het onderzoek naar de geschiedenis van het landschap.
De eerste lezing werd verzorgd door Hans Renes. Hans studeerde sociale geografie aan de Rijksuniversiteit
Utrecht tussen 1972 en 1979, waarbij hij zich specialiseerde in de historische geografie. Daarnaast
bekwaamde hij zich in de agrarische planologie aan de Landbouw hogeschool in Wageningen. Hans is als
hoogleraar werkzaam op de Vrije Universiteit en op de Universiteit van Utrecht.
In zijn introductie over de plaats- en veldnamen in het onderzoek naar de geschiedenis van het landschap,
nam Hans als voorbeeld zijn woonplaats Leusden. De gevonden informatie, zoals de oudste naamsvermelding
Lisiduna, de diverse archeologische opgravingsgegevens, het grondgebruik, bossen en heidevelden gaven de
aanwezigen een beeld over Leusden. Het boek, Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, uitgegeven in
1985 en een prisma, Nederlandse plaatsnamen herkomst en historie, zijn twee boeken waar men veel informatie
uit kan halen. Landkaarten komen niet altijd overeen met illustraties die vaak bedoeld zijn om een bepaald
beeld te geven over een plek. Veldnamen zijn vaak gekoppeld aan het landgebruik. Denk aan de Oude Eng of
Koeweide. Met het landschap verandert of verplaatst ook een deel van de namen. Ook de flora veranderd in de
tijd. Andere blijven bestaan. Toponymie is een dynamische gebeuren waarbij je alert moet zijn op de
veranderingen. Plaatsnamen in relatie met de ouderdom van de bewoning is ten oosten van Zuid-Limburg
wetenschappelijk onderzocht. Vele verschuivingen hebben in de tijd plaats gevonden. Ook enkele huidige
plaatsnamen uit de Romeinse limes zijn naar de Romeinse tijd te herleiden (Nijmegen, Utrecht, Alphen en
Maastricht) of hebben juist een andere naam gekregen (Brittenburg, Valkenburg en Roomburg). Naar de
Merovingische en Karolingische Tijd zijn nog enkele heemnamen te herleiden. De meeste in Vlaanderen en
Friesland. Plaatsnamen en bevolkingsgroepen. Vooral de politiek en de machthebbers bepaalden of namen
wijzigen. Denk bijvoorbeeld aan een plein in Berlijn wat in de communistische tijd veranderd van Kaiserplein
naar Leninplein en nu weer Platz der Vereinten Nationen heet. Plaatsnamen die toegeëigende zijn, namen
van Nederlandse, Engelse en Franse ontdekkers. De naam van het eiland Tasmanië komt van zijn Nederlandse
'ontdekker'. Herkomstplaatsen van de kolonisten gegeven aan nieuwe ontwikkelde plaatsen, zoals New Amsterdam
of New York. Deze Europese namen contrasteren met de namen die de lokale bevolking gaf. Die namen koppelen
vaak de eigenschappen van plekken aan herinneringen. En ook dat kan weer veranderen naar de voorlaatste naam.
Ook een tijdsbeeld is dat namen geschreven worden in de 'oude' taal zoals in Friesland gebeurd. Bolsward =
Boalsert. Nu staat de Nederlandse versie nog boven de Friese versie, ook dat kan wisselen.
Veldnamen en archeologie. Voorbeelden uit de Baronie van Breda.
De tweede spreker is Christ Buiks. Christ is bioloog en streekhistoricus. En is de toponiemendeskundige over
de Baronie van Breda. Met behulp van een stift, flipover en een helder geest van de spreker werd er veel
informatie met de aanwezigen gedeeld.
Toponiemen ofwel veldnamen zijn namen van akkers, weilanden, heidevelden, bossen, polders, gebieden, nederzettingen,
afzonderlijke bomen en dergelijke. Een aparte groep vormen de waternamen en de huis/boerderijnamen. In het gebied de
Baronie (15 dorpen en één stad) zijn deze veldnamen in de loop van enkele decennia verzameld uit archieven en uit
de volksmond. Dat leverde een enorme berg aan namen op: naar schatting tussen de 50 en 100.000. Van ruim de helft van
de dorpen verscheen al een monografie, de overige zitten in de pijplijn. Toponiemen zijn de weerslag van de kijk van
onze voorouders op het landschap, de landbouw, de bossen etc. Zij verstrekken informatie over hoe het landschap in de
verschillende eeuwen er uitzag. Voor de verklaring van toponiemen moeten allerlei andere disciplines ingeschakeld
worden, zoals landbouwgeschiedenis, historische geografie, bodemkunde, bosbouw en ook archeologie, maar vooral de
taalkunde. De archeologie en de toponymie hebben allerlei raakpunten, waaraan in de literatuur eigenlijk nog niet
aandacht is besteed. We zullen voor de Baronie enkele elementen wat uitgebreider bespreken.
Dit element kan teruggaan op een relict uit de Romeinse tijd, een versterking uit de Vikingentijd, maar vaker op een middeleeuwse motte versterking en ook bestaan er vele modenamen met burg uit de 17e/18e eeuw. Burg kan verward worden met berg en etymologisch zijn beide ook wel verwant. In de Baronie zijn enkele bekende burgnamen: Burgst (eerste gevonden vermelding 1265), bij Princenhage, Kwalburg bij Alphen(1342), Aardenburg, Kreitenburg, Valkenburg, Rustenburg en vele andere.
Dit element komt niet erg frequent voor: Donderbos bij Den Hout (1325), Dondersteen, Donderblik, Donderven en en een handvol andere. Op de plaats het Donderbos zijn door Verhagen tientallen voorwerpen uit de IJzertijd en Vroege ME opgedolven. Bij het Donderblik op de grens van Rijsbergen/Princenhage werden misdadigers terecht gesteld.
Heem'woning, woonplaats' kan op het eind van een woord in de loop der eeuwen verdoffen tot -um, -om, -em, of -en. Heemnamen komen in de Baronie niet talrijk voor. Alphen is in elk geval de eerst vermelde in 709 Alfheim. Mertersem(1233) was de oude naam voor het dorp Princenhage. Cochem(1440) was ooit een nederzetting in de Gilse Dorpsakker en Belcrum (1377) was een bewoonde hoogte ten noorden van Breda.
Dit is een element dat vaak wijst op een oude boerderij, mogelijk een Einzelhof. Het woord betekent 'plaats waar een boerderij staat'. Vooral het toponiem Oude Hofstad is belangwekkend; het komt vrij frequent voor. Aearde(1354).
Dit element kan wijzen op een plaats waar stenen gebakken werden, dus een plaats waar leem in de ondergrond aanwezig was, of op een plaats waar stenen(Romeinse) gevonden werden. Het bakken van stenen werd pas in de 13e eeuw opnieuw geïntroduceerd. In de Baronie komt steen voor in diverse steenakkers en steenbergen. Op Steenakker onder Princenhage zijn veel Romeinse artefacten aangetroffen. Steelhoven onder Oosterhout heette aanvankelijk Steenlo: Sthenlo (1213).
In de Baronie komt meestal tommel (lat.Tumulus'grafheuvel' voor, in andere streken tom (tombe). In de Baronie is het element bekend in Baarle, Ginneken, Princenhage(twee maal), Sprundel en Zundert. Het element tommel lijkt beperkt tot de zandgronden van de Kempen. Soms is het toponiem vervormd met als resultaat bv. trommel en tuimel.In het gehucht Tommel (1415) onder Baarle zijn twee grafheuvels opgegraven. De tommels in de Baronie liggen meestal in de dorpsakkers. Lagen ze oorspronkelijk in de hei?
Voor het tweede gedeelte van de studiedag hebben, de NBAG organisatoren Ria Berkvens en Carlijn Hageraats, sprekers weten te strikken
die allerlei interessante casestudies hebben uitgevoerd.
Texandrië opnieuw bekeken
De derde spreker is Lauran Toorians. Lauran is een freelance historicus en linguïst ofwel beoefenaar van taalkunde.
Texandria is met wat variatie nog steeds een bekende en vaak gebruikte naam die breed wordt geassocieerd met Noord-Brabant.
Zo dragen vele verenigingen, sportclubs en bedrijven deze naam. Over de oorsprong van de naam is lang en veel gespeculeerd,
zowel voor wat betreft de etymologie (taalkunde) als over de historische herkomst en betekenis. Het is duidelijk dat die
betekenis in de loop van de tijd veranderde. Met Texandria werd een gebied aangeduid en dat gebied lijkt in de loop van de
tijd steeds groter te zijn geworden. Recent verscheen in een vriendenboek voor Frans Theuws het artikel 'Texandria revisited:
in search of a territory lost in time' door Arnoud-Jan Bijsterveld en ondergetekende (dit artikel is te vinden op internet).
Arnoud-Jan Bijsterveld ging daarbij in op de historische ontwikkelingen van het begrip, ondergetekende behandelde de
taalkundige aspecten.
De naam werd in de Romeinse tijd al vernoemd door Plinius de Oudere (overl.79), Naturalis
Historia IV. In het boek Gallia Belgica staat: 'tussen Schelde en Rijn wonen Taxuandri onder vele namen' (dit werk was in de
zevende en achtste eeuw bekend). De schrijver Ammianus Marcellinus, Res Gestae (circa 385) meldt: in 358 vallen Salische Franken binnen
'apud Toxandriam locum' (dit was marginaal bekend in de negende eeuw. In de laat Merovingisch & vroeg Karolingisch tijd zijn oorkonden
bekend uit de periode 709-785 en noemen plaatsen in pagus Texandrie. Clusters liggen tussen Alphen en Waalre en rond Overpelt. In het
begin van deze periode missioneerde Lambertus hier in Texandria. In de periode 814-914 neemt het gebied in omvang toe. Halverwege de
negende eeuw is er ook sprake van een comitatus. Van 950-1130 komt vooral in kerkelijke bronnen de naam. Tessenderlon (1135) voor.
Etymologie gaat over de vorm van 'woorden', over klanken. De klankontwikkeling van 'vormen' verloopt regelmatig. Via 'klankwetten'.
Betekenissen veranderen niet regelmatig en zijn niet in regels te vangen. Betekenis laat zich dus nauwelijks reconstrueren. Een mooi
voorbeeld is het woord arbeid, in de middeleeuwen betekende het ellende en het huidige woord ellende betekende in de Middeleeuwen
buitenlands. Het is dus heel erg opletten met oude namen verklaren naar de huidige betekenis.
De historisch vergelijkende taalwetenschap reconstrueert dan ook eerst en vooral 'vormen' (woorden, uitgangen e.d.m.). Die reconstructies
zijn nauwkeurig, maar niet gedateerd! In het woord Texandria ligt de Proto-Germaanse vorm *tehswo(n)- besloten. Dat woord betekende
'rechterhand' en van daaruit ook 'rechts' en - misschien verbazingwekkend - 'zuidelijk'. Een verband tussen individueel ervaren richtingen
(links, rechts, voor, achter) en de windrichtingen komt in meerdere talen voor en verschijnt ook vaker in toponiemen. Texandria past in
een rijtje: Swifterbant = 'noorder-land'. Teisterbant = 'zuider-land'. Texandria = 'zuidelijkst-land. Noord-zuid ten opzichte van wat? Hoe
oud is deze tegenstelling? (Texandria is al 'Romeins'!) Germaans, of toch Keltisch? In Germaanse talen alleen Gotisch taihswa 'rechts' en
Oudhoogduits zeso 'rechts'. Maar wel Teisterbant en Texandria, en Texel/Tessel 'het zuidelijke'. Dus? Deze namen zijn Keltisch of we raakten
een woord kwijt. Allebei mogelijk en allebei niet te bewijzen! De naam Texandria laat zich verklaren vanuit het Germaans (en ook uit het
oudere Proto-Indo-Europees). Er bestaan echter ook goede parallellen in Keltische talen en dat roept de vraag op of de naam ook Keltisch
zou kunnen zijn. Die vraag laat zich niet goed beantwoorden. Het kan, maar valt niet goed te bewijzen. Voor de betekenis maakt het niet uit.
Conclusie:
(1) We hebben nu een beter beeld van de etymologie van Texandria.
(2) Het is aannemelijk dat de naam sinds de Romeinse tijd in gebruik bleef.
(3) Het naamgevingsmotief, en dus de betekenis, blijft onduidelijk.
De Toponymie van Best, met de geschiedenis van het grondbezit en impressies van de herdgangen uit de jaren '50-'60
De vierde lezing werd met veel enthousiasme verzorgd door Paul Maas. Paul heeft onlangs samen met Daniel Vangheluwe en prachtig boekwerk over de
Toponymie van Best uitgebracht. Het is een studie van Paul Maas en Daniel Vangheluwe, en een productie van Stichting deKapellekes. Het boek werd op 23
november gepresenteerd in Best, in samenwerking met Erfgoedvereniging Dye van Best en de Gemeente Best. Deze samenwerking heeft eerder geleid tot het
boek 't Goet te Arle. Harrie van Vroenhoven als voorzitter en Chris Kastelijn en Kees Dekkers, hebben ieder op hun terrein geholpen bij ons onderzoek
en de presentatie ervan. Het onderzoek naar de veldnamen van Best startte in 2012 en is op wetenschappelijke wijze uitgevoerd. Straten(Oirschot) is ook
bij het onderzoek betrokken vanwege het belangrijke aandeel van deze herdgang in de geschiedenis Oirschot en dus ook van Best. In Straten, op Kasteren,
ligt een Romeinse vindplaats. In de verste verte weten we nog niet hoe groot de betekenis van die Romeinse aanwezigheid voor Best en Oirschot is geweest.
Er is met HAZA een gedigitaliseerde kadasterkaart gemaakt van geheel Best, die we hebben weten te koppelen aan het kohier van 1792 hetgeen veel
veldnamen leverde met de juiste ligging in het veld. Menig archiefgegeven hebben we daaraan weten te verbinden. Daarmee krijgt het landschap een
belangrijke plaats in ons onderzoek. Onze gegevens gaan doorgaans terug tot de 14e eeuw met een enkele uitzondering tot in 1107 waar, in een pauselijke
acte, 'wordt gesproken' over de bezittingen van de abdij van Sint-Truiden in Noord-Brabant waaronder ook Insula Dunc, dat wij in Straten menen te kunnen
lokaliseren. Het onderzoek heeft tot nu toe geleid tot het inzicht dat de Abdij van Sint-Truiden in Best en mogelijk ook in Oirschot grootgrondbezitter
was en dus grote invloed heeft gehad, met daarbij ook nieuwe inzichten over de achtergronden van de Heer van Oirschot. In het boek worden daarnaast ook
impressies gegeven, rijkelijk voorzien van foto's, over de herdgangen van rond de jaren '50-'60. Die impressies zijn gebaseerd op eigen herinneringen
en op interviews met personen uit die herdgangen. Daar werd uiteraard niet naar volledigheid gestreefd, maar ze geven wel een betrouwbaar beeld van Best
uit die tijd. Ze helpen ons nu, in 2018, de ontwikkelingen van Best via 1950-1960 en via 1800 en soms ook nog veel verder terug, op het netvlies te
krijgen. De toegankelijkheid van het boek wordt daardoor sterk vergroot. Het boek werd mede mogelijk gemaakt door subsidies van PB Cultuurfonds, het
Groenewoud en enkele milde schenkers uit Best.
Het mag (g)een naam hebben. De toepassing van toponymie in actueel archeologisch onderzoek
De vijfde lezing werd door Johan Verspay verzorgd. Johan Verspay studeerde in 2007 af aan de Universiteit van Amsterdam op onderzoek naar het Brabantse
platteland in de Middeleeuwen en Vroege Nieuwe tijd. Deze studie zet hij nu voort met een promotieonderzoek aan de Universiteit van West-Bohemen (CZ).
Johan werkt daarnaast als freelance onderzoeker mee aan verschillende opgravingen vanuit zijn onderneming Creative Archeology.
Oude veldnamen herbergen een schat aan informatie over vroegere landschappen en de mensen die deze bevolkten. We vinden hierin aanknopingspunten voor
topografie en vegetatie, voor landgebruik en eigendom (bv. hoevenamen). Maar ook voor de manier waarop mensen naar hun omgeving keken (bv. Duivels-
en kabouterbergen), deze waardeerden en beleefden en hoe en wanneer hierin veranderingen optraden (transformatie van het ideologische landschap).
Desondanks wordt toponymie slechts zelden betrokken in archeologisch onderzoek en dan meestal pas achteraf. Dat het meerwaarde heeft om toponymie te
integreren in archeologisch onderzoek illustreren we aan de hand van de casus Best-Aarle. Hierin vormde de studie van Paul Maas en Daniël Vangheluwe
de sleutel voor het lokaliseren van enkele historische hoeven en het identificeren van oude akkerkernen. Door deze informatie in een vroeg stadium in
het onderzoek te betrekken konden we bovendien meer gerichte keuzes maken in het veld waardoor de beschikbare middelen doelmatiger konden worden ingezet.
Omdat veldnamenonderzoek geen onderdeel is van de huidige Archeologische Monumentenzorg praktijk, zijn we hiervoor veelal afhankelijk amateur-historici.
Daarmee is het een treffend voorbeeld van de waarde van burgerwetenschap (citizen science). Voor het aankomende gemeenschapsarcheologie project naar
dorpsvorming in het Groene Woud zou het een welkome aanvulling zijn.
De totstandkoming en verbeelding van een toponiemenonderzoek
Na een korte pauze werd de laatste lezing van de studiedag verzorgd door twee personen die actief zijn in de historische Geografie Peelland. De heren Rini
van de Laar en Peter van den Berk gaven op een zeer nauwkeurige en illustratieve wijze uitleg hoe de totstandkoming en verbeelding van een
toponiemenonderzoek in zijn werk gaat.
HMet de combinatie, toponiemenonderzoek en archeologie, daar is de werkgroep niet direct mee bezig. Wat de heren lieten zien is een fraaie weergave
hoe men de vele informatie van kaarten, foto's, toponiemen en andere informatie aan elkaar heeft gekoppeld. Als terugkerend centraal punt van de
interactieve PowerPointlezing werd het hart van Mierlo genomen. In het tweede gedeelte van de lezing werd de Mierlo's kerk en omgeving beetgepakt.
De kerk heeft een bouwkundige merkwaardigheid in zich en dat is een blind raam wat je van de buiten kant niet goed kunt beoordelen. Aan de binnenzijde
is te zien hoe de architect bouwkundig heeft geworsteld met oud en nieuw. Je moet het zelf maar eens gaan bekijken. De beide heren lieten de aanwezigen
mee kijken hoe men vanaf het begin dat het kadaster in werking trad (oktober 1832) tot 2015 alle percelen met de gebouwen van Mierlo heeft ingetekend.
Men is begonnen met de minuutplans en de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels O.A.T. ongeveer getekend in 1828 en de database bijgewerkt tot 1831. Als je
dit combineert of samenvoegt krijg je een kaart van 1832 met alle eigenaren van zo'n dorp of stad in ons geval Mierlo, met grondsoort, hoeveel bunder,
roede en ellen, de klasse, en wat er aan belasting betaald moest worden. Vanaf 1832 tot 2015 zijn er bij iedere verandering of een correctie van het
perceel, tekeningen gemaakt door de landmeter, de zogenaamde hulpkaarten. Bij iedere verandering, maar ook als het perceel in andere handen overging
door middel van koop of verkoop maar ook bij scheiding en deling zijn er Perceelsgewijze Kadastrale Leggers (PKL's) gemaakt. Met het oogpunt op wat
er allemaal aan de percelen gehangen kan worden, zoals de eerder genoemde PKL's of notariële akten van onroerend goed. Maatboeken, verpondingen,
cijnsregisters, toponiemen, archeologische vondsten, genealogie, foto's, boeken, rapporten, enz. en de werkwijze, hoe je alles aan de percelen kunt
hangen met Metadata, lieten de heren live zien via internet op hun website. In een rap tempo werd getoond waar je weer in verder kunt klikken. Met
de hiervoor genoemde registers kun je ook in de tijd terug. Tot de verpondingen beginnen ongeveer 1640. Met de cijnsregisters in de tijd terug, overal
verschillend maar gemiddeld tot 1400. Dan blijven over, de koop en verkoop van de gronden van de heren van de heerlijkheid voor sommige groepen van
percelen, dat kunnen hoeves zijn, terug in de tijd tot 1200. Het kasteel en de voorgangers zijn daar natuurlijk een goed voorbeeld van.
info@ heemkundekringmyerle.nl , Peter.vd.berk@gmail.com
http://www.heemkundekringmyerle.nl/hisgeoMyerle-1832.html
Sluiting
Rond 17.00 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 25-03-2018
Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Nieuwe Onderzoekstechnieken - Nieuwe inzichten".
Inleiding
Om 10.30u start de studiedag met een inleiding van de voorzitter Peter van Nistelrooij:
De laatste 10 tot 20 jaar hebben nieuwe technieken op het gebied van chemie, biologie,
natuurkunde, geo-informatica en computertechnologie de archeologie enorm vooruit geholpen,
en ook veranderd. Denk bijvoorbeeld aan het ontwikkelen van isotopenchemie. Iedereen kent
uit de media het verhaal van de dode wolf, gevonden in Friesland. Maar waar kwam de wolf
vandaan? Met deze techniek werd bepaald dat de wolf uit Polen kwam. Deze techniek wordt
binnen de archeologie steeds vaker gebruikt om de herkomst van archeologische overblijfselen
te bepalen. Een gruwelijk voorbeeld komt uit Maren Kessel, waar Julius Caesar een heel volk
in het nauw dreef en afslachtte. Waar kwam dat volk vandaan? Bepaald werd ergens uit het
tegenwoordige midden-zuiden van Duitsland.
Verder zijn we gewend geraakt aan het gebruik van computeranimatie voor het visualiseren
van gebouwen en leefgemeenschappen. Hele historische steden, zoals Den Bosch, worden op
basis van archeologische opgravingen in beeld gebracht. In de krant zie je tegenwoordig
bijna standaard bij een archeologisch artikel, een schitterend bijna foto achtige plaatje.
Zelfs de ruimtelijke ordening plannenmakers gebruiken de animaties! Geweldig toch.
Iedereen heeft gehoord van DNA. Het is ronduit fascinerend hoe middels DNA-analyse hele
volksbewegingen uit het verleden in beeld komen.
Met de vlieg toestellen, drones, kunnen we tegenwoordig heel eenvoudig schitterende overzicht
foto's en films van opgravingsites maken. Peter heeft, nog maar zo'n 20 jaar geleden, bij het
Vorstengraf in Oss in een hoogwerker bakje, al slingerend door de wind en regen, op 25 meter
hoogte, overzichtsfoto's gemaakt. Nu gaat dat met twee vingers gewoon vanaf de grond.
Remote Sensing die verborgen steden tevoorschijn halen en GIS analyses die helpen om een beter
beeld te krijgen van de economie van het Romeinse Rijk, allemaal nieuwe technieken.
Imaging Techniques
Het eerste gedeelte van de studiedag is Imaging Techniques genoemd. Visualisering van wat er opgegraven is.
Drone-technieken bij archeologisch onderzoek.
De eerste lezing werd verzorgd door fysisch geograaf Walter Laan. Walter is werkzaam bij Archol als GIS
specialist en als hoofd ICT. Tevens ook docent op de Universiteit van Leiden.
Archeologen hebben altijd al hun vindplaats van boven willen bekijken. Vanaf een hoger perspectief is het
makkelijker om relaties te leggen met de omgeving, kleurnuances te bekijken, maar ook om grote fenomenen in
kaart te brengen die vanaf de grond niet goed te zien en te fotograferen zijn.
Een aantal ontwikkelingen zijn de afgelopen 10 jaar samengekomen waardoor het gebruik van drones explosief
is toegenomen. Allereerst zijn drones simpelweg betaalbaar en beschikbaar geworden. De eerste drones waren
vrij lastig te besturen omdat deze nog niet waren uitgerust met gps. Een klein zuchtje wind was genoeg om het
de besturing heel lastig te maken. Het gebruik van satellietnavigatie (gps) is in de afgelopen 15 jaar gegroeid
en de meeste drones zijn nu met deze technologie uitgerust. Door deze toevoeging werd het besturen van de drones
veel eenvoudiger. Ten tweede zijn de camera's steeds kleiner en lichter geworden. Drones zijn tegenwoordig
uitgerust met HD-camera's waarmee het mogelijk is om in hoog resolutie video- en fotomateriaal te maken. Ten
derde worden de abrupte bewegingen die een drone maakt gecompenseerd door een zgn. gimbal, een techniek die uit
de filmindustrie is opgepikt. Door deze techniek kan een drone heel rustige filmbeelden maken terwijl er 4 tot 8
motoren hoge toeren draaien en er een stevige wind staat. Een fotocamera is slechts één van de "sensoren" die aan
een drone gehangen kan worden. Daarnaast kan je ook denken aan infrarood-, UV-camera's, 3D scanners, etc. Drones
zitten dus vol met moderne technologie en kunnen daarmee mooie beelden uit de lucht leveren. Het woord drone is
Engels voor mannetjes bij (dar). Er zijn twee typen drones, namelijk die met een vaste vleugel en die met multi
rotors. Drones worden gebruikt in de landbouw(o.a. bemestingsadvies), infra(inspectie van moeilijk bereikbare
plaatsen zoals bruggen), hulpdiensten (brandweer), media, pr (zoals makelaars) enz. De wet- en regelgeving is
verschillend voor recreatief en beroepsmatig gebruik. Recreatief; hoogte maximaal 120 meter en beroepsmatig lager,
maximaal 50 meter. Voor beide geldt; altijd visueel contact houden met de drone, alleen overdag vliegen, niet
vliegen bij no-fly zones zoals vliegvelden en respecteer andermans privacy.
De laatste ontwikkeling is er eentje die eigenlijk los van drones staat. In de afgelopen 10 jaar zijn er software
programma's op de markt gekomen die met een serie foto's een 3D model kunnen produceren. Het zogenaamde onthoeken
van foto's, orthofoto. Door deze techniek is het mogelijk vanaf foto nauwkeurig te meten. Men kan zo foto's van een
gehele opgraving over elkaar heen leggen.
Op bovenstaande afbeelding zijn de blauwe vierkantjes de cameraposities. Het programma neemt niet alleen de beelden. In iedere foto zit ook informatie verstopt: met welke instellingen de foto is gemaakt. Zoals het diafragma, sluitertijd, brandpuntafstand. Dit soort programma's kan uit een reeks foto's een model maken, en zo een samengevoegde foto maken. De onthoekte foto's kunnen we in een GIS brengen, een geografisch programma.
En daar kunnen we de sporen die we in het veld getekend hebben opleggen. We zien verkleuringen binnen de
sporen die misschien achteraf nog anders te interpreteren zijn. Een foto geeft meer informatie dan een
tekening. Deze programma's zijn binnen de archeologie zeer populair en inzetbaar op verschillende schalen.
Vondsten kunnen digitaal in 3D worden afgebeeld, maar ook op opgravings- of landschapsschaal is deze
techniek zeer bruikbaar. Door drone beelden te gebruiken in combinatie met deze software is het nu heel
eenvoudig om een 3D model van een opgraving of gebouw te maken.
De ontwikkelingen staan niet stil, de eerste waterdichte drones komen al op de markt, andere technieken
zullen eraan worden toegevoegd. Maar nu al kunnen we stellen dat archeologen dankbaar gebruik maken van
drones en dit waarschijnlijk in toenemende mate zullen gaan doen in de toekomst. The sky is the limit...
3d scannen, fotogrammetrie en 3d modellen.
De tweede spreker in het kader van Imaging Techniques is Ronald Glaudemans.
Ronald is bouwhistoricus bij Erfgoed 's-Hertogenbosch en promoveerde op 18 april 2017 aan de Radboud Universiteit
op onderzoek naar de bouwgeschiedenis en bouwsculptuur van de Sint-Jan kathedraal van Den Bosch. Ronald heeft voor
het eerst alle middeleeuwse sculptuur van de Sint-Jan beschreven en gedateerd. Dat deed hij door met 3D-visualisaties
van de kathedraal een sluitende bouwgeschiedenis te reconstrueren. Door de visualisatie kon hij precies bepalen wat
wanneer gebouwd is. Op deze wijze werden de sculpturen voor het eerst nauwkeurig gedateerd.
De afdeling Erfgoed van de gemeente 's-Hertogenbosch heeft de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in 3D-presentatietechnieken
ten behoeve van het bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in de stad. Met het Jeroen Bosch-jaar als aanjagend vliegwiel,
is het gelukt om een voor een breed publiek zeer geslaagde visualisaties te maken van 'de stad van Bosch'. Op de bijbehorende
tentoonstelling kwamen maar liefst 35.000 bezoekers af en ook het verschenen boek, met dezelfde titel, was een succes. Uit
dit project is gebleken dat nieuwe 3D-technieken zich bij uitstek lenen voor het presenteren van moeilijk toegankelijke
onderzoeksgegevens of ruimtelijk moeilijk te doorgronden gebouwen. Ook werken de 3D-modellen drempel verlagend bij het
publiek dat we graag willen bereiken. Het creatief gebruik van 3D-modellen, als leidraad of als hypothesemodel, kan bij
bouwhistorisch en archeologisch onderzoek tot geheel nieuwe inzichten leiden. Bedachte ruimtelijke oplossingen of
reconstructies blijken vaak niet uitvoerbaar wanneer ze daadwerkelijk worden 'nagebouwd' in 3D. Door archeologische en
bouwhistorische gegevens te combineren in een 3D-model kunnen nieuwe conclusies over de bouwgeschiedenis worden getrokken.
De Sint-Jan in Den Bosch kent een, ruimtelijk gezien, bijzonder ingewikkelde bouwgeschiedenis die op conventionele wijze
nauwelijks kon worden overzien. Door de bouwvolgorde letterlijk na te bouwen in 3D-modellen kon de bouwgeschiedenis worden
getoetst en aangepast/verbeterd. Zo toonde Ronald vorig jaar in een publicatie aan dat er in het middenschip van de Sint-Jan
tijdens een bouwfase twee torens hebben gestaan.
Naast deze toepassingen kunnen 3D-technieken van groot nut zijn bij de documentatie van archeologische of bouwhistorische
objecten. 3D-scannen, 3D-fotografie en combinaties ervan worden door de afdeling Erfgoed toegepast, uitgeprobeerd en verbeterd.
Als voorbeeld van 3D-scannen werd een binnen gevel van een oud huis genomen. Door software programma's werden de vele gescande
foto's tot één 3D-model gemodelleerd. Ook is de voorgevel van het stadhuis met behulp van 3D-technieken in beeld gebracht.
Door de eerder beschreven orthofotografie, kleuren en UV-technologie kan men zelfs aantonen welke delen in welke tijdsperiode
zijn gerestaureerd. Zo kan men de restauratie werkzaamheden van een bepaalde bouwperiode heel nauwkeurig uitvoeren.
Micro Sciences
Het tweede gedeelte van de studiedag hebben we Micro Sciences genoemd. Met behulp van microscopen en elektronen microscopen
kunnen we de archeologische materalen bekijken.
Moving metals, Bronze Age metalworking
Onze derde spreker is Maikel Kuijpers. Maikel is universitair docent in de Europese Prehistorie aan de Faculteit der Archeologie
van Leiden. Zijn belangrijkste onderzoeksthema's zijn de metallurgie van de Bronstijd, de materiéle cultuur, het vakmanschap en
de vaardigheid. De laatste twee zeer specifieke mens-materiéle relaties worden zowel in de archeologie als in de hedendaagse
maatschappij onderzocht. In 2014 is Maikel gepromoveerd aan de Universiteit van Cambridge, op onderzoek op vakmanschap en
vaardigheden uit de metaalbewerking in de Vroege Bronstijd.
In 2008 zijn in het beekdal van de Kleine Beerze, ter hoogte van Hoogeloon, een tiental bijlen uit de Midden-Bronstijd opgegraven.
Het feit dat deze tijdens een opgraving zijn gevonden en de vondsomstandigheden dus uitstekend gedocumenteerd, maakt dit een zeer
bijzondere vondst. Niet alleen kan nauwkeurig gereconstrueerd worden hoe en waar deze bijlen gedeponeerd werden in de Midden
Bronstijd, we kunnen ook dankzij wetenschappelijke methodes verschillende details over de productie van deze bijlen onthullen.
Metalen objecten hebben het voordeel dat de gebruikte productietechnieken zich 'fossiliseren' in de microstructuur van het metaal.
Het is daardoor mogelijk om aan de hand van metallografie een gedetailleerde beschrijving te geven van de productie. Een groot deel
van de zogenaamde chaîne opératoire kan worden gereconstrueerd aan de hand van dit type monster. Zijn de bijlen in een gegoten
toestand gelaten of bewerkt? Hoe zijn ze bewerkt? Zijn ze vormgeven door hameren en daarna zacht-gegloeid? Hebben ze een laatste
ronde van koudbewerking gekregen om de hardheid van de snede omhoog te krijgen? Al deze vragen kunnen we beantwoorden middels een
metallografisch monster waarin de microstructuur van het metaal zichtbaar is. Dankzij een additionele methode die Maikel in zijn PhD
heeft ontwikkeld - zogenaamde perceptive categories - kunnen we naast een analyse van wat er gedaan is (de technologische stappen)
ook kijken naar hoe deze stappen zijn toegepast. Dit geeft ons toegang tot de vaardigheid van de metaalbewerkers. Dankzij monstername
kunnen we vast te stellen dat een bijl uitgehamerd is. Door echter ook te categoriseren in hoeverre dit plaatsvond, en te kijken of
dit een respons was op het type metaal kunnen we het niveau van vaardigheid in kaart brengen. Via metallografie en deze methode van
perceptive categories om de data te analyseren en interpreteren, is het mogelijk om een brug te slaan tussen twee werelden die moeilijk
met elkaar communiceren. De 'science-based' archeologie en de meer theoretische sociale archeologie. Deze manier van metallografisch
onderzoek is standaard in de materiaalkunde maar wordt slechts sporadisch toegepast op archeologisch materiaal, ondanks dat deze methode
bijzonder veel informatie oplevert op het gebied van productie. In de Nederlandse archeologie zijn slechts twee voorbeelden te vinden
waar op deze manier onderzoek is gedaan, op zogenaamde Geistingen bijlen. Vijf van de tien bijlen uit Hoogeloon zijn bemonsterd. De
resultaten maken deel uit van een groot onderzoeksproject aan de universiteit Leiden omtrent de curieuze deposities van bronzen in de
Bronstijd. Een van de hoofdvragen van dit project, genaamd Economies of Destruction, is als volgt: Wat maakt een object geschikt voor
depositie? Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat specifieke objecten op selectieve plekken in het landschap gedeponeerd worden. Wat deze
gedeponeerde objecten echter anders, dan anderen, maakt is nog niet duidelijk. Een van de personen die hier invloed op had was de
metaalbewerker. Zo zijn er aanwijzingen dat bepaalde bijlen in Centraal-Europa al vanaf hun productie bestemd waren om te deponeren. Ze
zijn gemaakt van een bijzondere compositie en volgens een recept dat afwijkt van normale bijlen. De productiecontext, vakmanschap en de
kwaliteit van objecten lijkt dus een rol te spelen en het is in dit licht dat de bijlen van Hoogeloon erg interessant zijn.
Een dubbele Tilburgse ver(r)assing: eivormige smeltkroesjes uit de IJzertijd
De vierde lezing wordt verzorgd door Hans Huisman. Hans studeerde bodemkunde aan de Universiteit van Wageningen, waar hij zich specialiseerde
in karteringstechnieken, geochemie en GIS. Hij promoveerde in 1998 op een onderzoek naar de chemische samenstelling van de Nederlandse
ondergrond. Hans Huisman is per 1 december 2017 benoemd tot bijzonder hoogleraar Geoarcheologie (aardwetenschappelijke toepassingen in de
archeologie) en Archeometrie (chemisch-fysisch onderzoek in de archeologie) aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij maakt dan voor één dag in
de week deel uit van het Groningen Instituut voor Archeologie van de Faculteit der Letteren, naast zijn werk bij de RCE.
Bij toeval werden in Tilburg, in een kuilvulling met veel houtskool en ijzertijdaardewerk, dertien eivormige objecten gevonden. Een groep
onderzoekers van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, TU Delft en de Universiteit van Groningen zette een reeks aan technieken in om uit te
zoeken wat het voor voorwerpen waren, waarvoor ze gebruikt waren en hoe ze waren gemaakt. Dat leverde twee grote verrassingen op. Non-destructieve
chemische analyses met een zg. hand-held XRF bevestigde dat het om smeltkroesjes ging die gebruikt waren voor koperlegeringen. De eerste grote
verrassing was dat sommige van de eivormige kroesjes afdrukken vertoonden van schroot: Kennelijk waren ze gebruikt voor recycling van objecten van
koperlegeringen. Met behulp van een micro-CT scanner konden de afdrukken gereconstrueerd worden. Om een beter beeld te krijgen hoe de smeltkroesjes
waren gemaakt en gebruikt zijn slijpplaatjes gemaakt van enkele gebroken exemplaren. Onderzoek met microscoop en elektronenmicroscoop leverde een
tweede grote verrassing op: Het bleek dat de kroesjes gemaakt waren met een tot nog toe onbekende combinatie van fijn zand en een mengsel van klei
en as van zoutminnende planten. De combinatie van technieken leverde zo nieuwe inzichten in de metallurgie van de midden-ijzertijd.
Back to Basics / Down to Earth.
Het laatste gedeelte van deze studiedag is genoemd Back to Basics / Down to Earth. Hier komt het zeer tot de verbeelding sprekende isotopen onderzoek
naar voren en grondradaronderzoek.
Isotopenonderzoek aan skeletmateriaal. Je bent wat je eet! Isotopenonderzoek in de Nederlandse archeologie. Een casestudy uit 's-Hertogenbosch
De vijfde spreker is Lisette Kootker. Lisette is verbonden als bioarcheoloog aan de Universiteit van Leiden en aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.
Lisette onderzocht of isotopenonderzoek ook kan worden toegepast op Nederlands cultureel erfgoed. Aan de hand van honderden analyses van archeologische
gebitselementen uit Nederland en Zuid Afrika concludeerde Lisette dat vooral strontiumisotopenonderzoek (87Sr/86Sr) een belangrijke rol speelt in het
onderzoek naar de geologische afkomst van mens en dier. Lisette ontwikkelde de eerste Nederlandse strontiumisotopenkaart waarop de ruimtelijke
verspreiding van 87Sr/86Sr is weergegeven. Lisette heeft ervoor gezorgd dat haar isotopenonderzoek nu stevig is ingebed in de commerciële archeologie,
waardoor biogeochemische methodieken meer systematische verankerd zijn in het Nederlandse archeologische onderzoek.
Bijna 30 jaar geleden, in 1987, publiceerde Lex T. Runia de eerste resultaten van koolstof- en stikstofisotopenonderzoek op menselijke resten in zijn
proefschrift "The chemical analysis of prehistoric bones. A paleodietary and ecoarcheological study of Bronze Age West Friesland". Na dit pionierende
werk duurde het exact 21 jaar alvorens weer op grotere schaal isotopenonderzoek op Nederlands archeologisch materiaal werd uitgevoerd (Van de Locht & Kars,
2008a,b). Anno 2018 kunnen we stellen dat archeologisch onderzoek naar menselijke en dierlijke resten ten opzichte van een decennium geleden een extra
dimensie erbij heeft gekregen. Het fysisch antropologisch en archeozoölogisch onderzoek vormen nog steeds de basis, maar met de toepassing van DNA- en
isotopenonderzoek zijn we in staat om op individueel en op populatieniveau meer inzicht te krijgen in verwantschappen, paleodieet en herkomst.
De presentatie gaf inzicht in de (on)mogelijkheden van isotopenonderzoek om de geologische herkomst van een individu -menselijk of dierlijk- te bepalen.
Waar komen wij vandaan en welke weg is bewandeld? Onze botten, tanden, nagels en haren bestaan uit bouwstenen die wij via onze voeding binnen krijgen.
Strontium is in vele opzichte identiek aan calcium, en reageert er dus mee. Bij de realisatie van ons bot en het tandglazuur wordt soms strontium in de
kristalstructuur opgenomen. En de 87Sr/86Sr ratio zal hetzelfde zijn als het eten dat je tijdens het mineralisatieproces hebt genuttigd. Wij zijn dus
letterlijk wat wij eten. Gebaseerd op dit principe kunnen we in de archeologie, maar ook in de forensische wetenschappen, het element strontium gebruiken
om onze geologische herkomst te onderzoeken. Aan de hand van strontiumisotopenonderzoek, waarbij naar de ratio tussen de isotopen 86Sr en 87Sr wordt
gekeken, kan onderzocht worden via de kiezen waar iemand geboren is (de voorste kies 0-3 jaar), de tweede kies (2,5 tot 8 jaar) de achterste kies (8-16 jaar)
dus de eerste 16 jaar van zijn leven heeft doorgebracht, en de laatste maanden van het leven gewoond heeft. Door analyses uit te voeren op muizentanden uit
heel Nederland heeft Lisette een overzichtskaart gemaakt van Nederland.
Deze mogelijkheid om een "levensgeschiedenis" te reconstrueren heeft ervoor gezorgd dat strontiumisotopenonderzoek een van de meest succesvolle en meest
toegepaste technieken in de bioarcheologie is. Ook in Nederland is het aantal projecten waarbij strontiumisotopenonderzoek wordt toegepast sinds 2008
explosief gestegen. Een van deze projecten is project Bastion Baselaar in 's-Hertogenbosch. Begin maart 2011 werd op Bastion Baselaar, als voorbereiding
voor het verplanten van een oude taxusboom, rond de wortelkluit een smalle sleuf gegraven. De kraanmachinist stuitte daarbij onverwacht op enkele menselijk
botten en waarschuwde de politie. Toen deze had geconstateerd dat het niet om recent botmateriaal ging werd de afdeling bouwhistorie, archeologie en
monumenten (BAM) van de gemeente 's-Hertogenbosch ingeschakeld die meteen een archeologisch proefonderzoek startte. Al snel bleek het om een kuil te gaan
waarin dicht op elkaar gepakt en in meerdere lagen op elkaar een groot aantal skeletten lag; een massagraf dus. Het massagraf bestond uit minimaal zes
lagen van opgestapelde lichamen. Door isotopen onderzoek is gebleken dat het gaat om skeletten, afkomstig van Franse soldaten uit de periode 1794-1795.
Het uitgevoerde isotopenonderzoek had derhalve als doel om de hypothese dat deze individuen van Franse komaf waren te verifiëren of te falsifiëren.
Grondradaronderzoek
De laatste spreker is Ruud Hemelaar. Ruud is actief in de Werkgroep Innovatieve Meettechnieken in de Archeologie ofwel WIMA van de Archeologische Vereniging
Kempen- en Peelland. Met grondradaronderzoek in combinatie met historisch onderzoek verkrijg je vrij snel een, op volledig non-destructieve wijze,
bodemopbouw in beeld.
Het doel van de presentatie was te laten zien dat de inzet van de Erfgoedradar nieuwe kansen voor vrijwilligers in de archeologie biedt. Door wetgeving en
economische omstandigheden zijn de mogelijkheden voor amateurarcheologen om op te graven of deel te nemen aan archeologisch (gravend) onderzoek beperkt.
Met behulp van de Erfgoedradar kunnen amateurarcheologen zelf non-invasief onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische sporen en resten uitvoeren.
Grondradaronderzoek kan efficiënt door amateurarcheologen met beperkte financiële middelen worden ingezet om zelf non-destructief onderzoek te uit te
voeren. Sinds 2014 is de WIMA actief op het gebied van grondradar binnen de archeologie en heeft inmiddels ruim 75 projecten succesvol afgerond. Deze
kennis en ervaring heeft geleid tot het opstellen van een concreet stappenplan om daarmee het onderzoek succesvol te maken.
De resultaten van deze projecten laten zien dat de Erfgoedradar in staat is onder diverse omstandigheden antwoord te geven op een scala van onderzoeksvragen.
Niet alleen grote structuren zoals fundamenten en restanten van kastelen, kerken en historische landschappelijke elementen maar ook de minder bekende
structuren waaronder grafheuvels en karrensporen kunnen met de erfgoedradar in kaart worden gebracht.
Verslag studiedag 12-11-2017
Verslag van de najaarsstudiedag: "Best-Aarle. Een bijzonder cultuurlandschap met eeuwenoude bewoning".
Rondleiding de Armenhoef
De studiedag begint in Best en wel in de Armenhoef, de oudste bekende bovengrondse
boerderij van Nederland en mogelijk zelfs van West-Europa! Het is regenachtig en
koud maar we worden door de voorzitter van heemkundekring Dye van Best, Harrie
Vroenhoven, warm ontvangen. Het parkeren gaat soepel en we lopen door naar de
inmiddels beroemde stal die deel uitmaakt van een normaal in bedrijf zijnde
boerenbedrijf van de familie Scheepers. In de Armenhoef zie je onmiddellijk dat
het heel oud is en toch fraai met behoudt van zijn identiteit is gerestaureerd.
Bouwhistoricus Dick Zweers heeft het historisch belang van de Armenhoef op juiste wijze ingeschat en onderzocht. Hij weet alles van de constructie van de Armenhoef. Tijdens de rondleiding ontvangen de aanwezigen gedetailleerde informatie van Dick over de constructies en het gebruik van de boerderij gedurende de laatste honderden jaren. Met directe aanwijzingen van sporen op de houten binten, zoals telmerken, gaat het verhaal als het ware leven. Indrukwekkend! Archeoloog Jan-Willem de Kort is 'beeldend assistent' van Dick en geeft aan wat er op archeologisch gebied is onderzocht. De organisatie had voldoende tijd in gepland om rustig alle aanwezige informatie op de panelen te lezen en de diverse constructie details te bestuderen. Hierna vertrokken de deelnemers naar 't Vrijthof in Oirschot om in een warme zaal de studiedag te vervolgen.
De eerste sprekers waren de rondleiders van de Armenhoef. De sprekers hadden als
titel gekozen: Rijke oogst van een armenhoef. Interdisciplinair onderzoek naar de
Aarlese Hoeve in Best. In het najaar van 2010 attendeerde bouwhistoricus Dick Zweers de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op een dertiende eeuwse datering van een boerderij in Best. Daarmee zou deze boerderij de oudste bekende boerderij van Nederland, en mogelijk zelfs van West-Europa zijn. Op basis van het dendrochronologisch onderzoek is vastgesteld dat de hoeve in 1263 werd gebouwd. De boerderij staat bekend onder verschillende namen: de Aarlese Hoeve, de Hoeve Amelrijck Booth, de Armenhoef en 't Goet te Arle. Binnen het agrarische erfgoed is een dertiende-eeuwse boerderij uniek. Behalve de datering was vooral doorslaggevend dat deze boerderij een onmiskenbare aanvulling als onderzoeksobject oplevert. De periode waarin het oudste gebint is gedateerd valt namelijk precies in een periode waar niet alleen bouwhistorici nog weinig van weten, maar ook archeologen. Men groef vanaf die periode het houtskelet van de boerderij niet meer in, maar plaatste het op een ondersteuning van onder andere baksteen of veldkeien (poeren of stiepen), waardoor archeologen meestal niets in de bodem terugvinden. Zogenaamde onzichtbare erven. Bovengrondse voorbeelden zijn er daarnaast nauwelijks. Het overgrote deel van de boerderijen in Brabant heeft een aanzienlijk jongere datering. De oudste boerderij in Brabant was tot voor kort de boerderij aan Maaskant 5 in Vessem. Deze is gedateerd in 1390. In goed overleg met de eigenaar is besloten tot aanwijzing van de boerderij als rijksmonument, waarbij de status als rijksmonument de bedrijfsvoering niet in de weg hoeft te staan. Het bedrijfsgedeelte van de boerderij was echter in slechte staat en is daarom met geld van gemeente, provincie en rijk gerestaureerd. Gelijktijdig met de restauratie van de boerderij is de ondergrond door middel van archeologisch onderzoek gewaardeerd en vond bouwhistorisch onderzoek plaats. Op een sheet toonde de spreker het 3D ingemeten computermodel van de stal. Het inmeten van de situatie voor de aanvang van het onderzoek, duurde slechts één dag. De afbeelding is opgebouwd uit duizenden gekleurde puntjes, maar zag eruit als een foto met prachtige details. Het archeologisch onderzoek had tot doel te bekijken wat de archeologische waarde was van de ondergrond van de boerderij. Er moest dus een beeld komen van de verstoringsgraad en de opbouw. Uit het archeologisch onderzoek bleek dat de poeren en muren tot ca. 1,5 meter diep onder het huidige maaiveld doorgaan. Dat kwam door het gebruik van een potstal. In eerste instantie bevond de potstal zich in de zijbeuken en later alleen in het middengedeelte.
De conservering van de botanische resten bleek ontzettend goed. Dat kwam doordat de bodem onder de stal
vrij ondiep al kleddernat was. In het veld zag men al complete zaden, haren en andere resten in de
humeuze lagen. Uit deze lagen heeft men informatie kunnen halen over wat voor plantensoorten er
gevoerd zijn aan het vee, wat er gebruikt is als ligstro en waar de plaggen gestoken zijn die in de
potstal zijn gebracht. Daarnaast konden de zaden gebruikt worden om de lagen te dateren. Hieruit bleek
dat de oudste lagen gedateerd konden worden vanaf het midden van de vijftiende eeuw.
Hoewel de Nederlandse archeologie een traditie kent om interdisciplinair te opereren, is de combinatie
van archeologisch en bouwhistorisch onderzoek nog niet vanzelfsprekend. Dat dit een duidelijke
meerwaarde heeft blijkt wel uit de resultaten van het onderzoek naar de Aarlese Hoeve; beide
disciplines vulden elkaar naadloos aan. De Aarlese Hoeve is van belang voor het besef dat zich in de
dertiende en veertiende eeuw een experimentele ontwikkeling of verandering voltrok in de wijze waarop
boerderijen gebouwd werden. De Aarlese Hoeve vormt een concrete brug tussen het archeologische onderzoek
en het bovengrondse onderzoek (de bouwhistorie) naar deze fase waarin deze veranderingen plaats vinden.
Daarnaast leert de Aarlese Hoeve ons dat de middeleeuwse Brabantse boerderij niet te omschrijven is
in één enkel model maar juist dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Tegelijkertijd
is het belangrijk te beseffen dat nog lang niet volledig is uitgekristalliseerd hoe de ontwikkelingen
tot in detail hebben plaatsgevonden. De Aarlese Hoeve voegt veel nieuwe kennis toe, maar roept ook
nieuwe vragen op. Zoals over de ontwikkeling van het rookhuis naar het gebruik van een schouw, over de
indeling van het stalgedeelte van de boerderij, over de plaats van de mestopslag en de introductie en
ontwikkeling van de potstal. Samenwerking tussen archeologie en bouwhistorie levert veel aanvullende
informatie, net als iconografisch onderzoek en archiefonderzoek naar juridische stukken, bouwopdrachten
en bestekken. Dit leidt tot meer informatie over de boerderij, de bedrijfsvoering, de inrichting van
het erf en de aanwezigheid van bijgebouwen. Gelukkig staat de Aarlese hoeve er na de restauratie weer
goed bij en kan, zoals het er nu naar uitziet, nog eens zevenhonderd jaar mee.
Voor de lunch was het onderwerp de Armenhoef en na de lunch het andere
onderzoek, het grootschalige archeologische onderzoek in Aarle dat in
het najaar van 2011 en de lente van 2012 werd uitgevoerd door een team
archeologen van Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol bv) en het
voormalige Diachron UvA bv. Op deze plek konden de archeologen in een
groot toekomstig woongebied de bewoningsgeschiedenis en het landgebruik
over een periode van enkele duizenden jaren onderzoeken. Een bijzondere
situatie, want vanaf de late bronstijd tot nu is er bijna continu
bewoning geweest in Aarle. Zo zien we vanaf de late bronstijd tot en met
de Romeinse tijd het nederzettingssysteem veranderen van verspreid
gelegen boerenerven in een gebied met open bossen met eiken en elzen naar
meer geconcentreerde bewoning van enkele nabijgelegen boerderijen in een
open, meer grootschalig ingericht bomenarm landschap. Voor de jongere
perioden geldt dat we de middeleeuwse bewoning konden volgen in een
ononderbroken reeks van opeenvolgende erven van de late negende tot de
late negentiende eeuw, een periode van ruim duizend jaar: een
uitzonderlijk ensemble dat ons inzicht bood in onder andere de
ontwikkeling van huisbouw, erfinrichting en de opkomst van de potstal.
De tweede lezing werd gegeven door Eckhart Heunks. Hij behandelde de
ondergrond van Best-Aarle: het fysisch geografische landschap.
Voor een goed begrip van de landschappelijke ligging van aangetroffen
vindplaatsen te Best-Aarle is de geologische, geomorfologische, bodemkundige,
hydrologische en in algemene zin de paleo-geografische opbouw van het landschap
bestudeerd. Dit is in het veld gedaan aan de hand van enkele lange
landschapssleuven met diepe boringen, aangevuld met detailwaarnemingen van
bodemprofielen op de verschillende opgraaflocaties. Samen met een analyse van
overige beschikbare bronnen zoals historisch kaartmateriaal, hoogte-analyses, en
de resultaten van voorgaande veldonderzoeken en andere relevante fysisch geografische
gegevens, is een beeld gecreëerd van de paleolandschappelijke ontwikkelingen van
het gebied vanaf het Vroeg-Weichselien. Het plangebied Aarle ligt in een
overgangslandschap van de hoog gelegen laat-glaciale zandgronden van de midden-Brabantse
dekzandrug in het zuiden, naar een groot gebied met voornamelijk lemige en natte
broekgronden ten noorden ervan. Het plangebied zelf bestaat uit een mozaïek van
fluviatiel versneden dekzand plateaurestanten waarop oude, leemrijke fluvioglaciale
dekzanden vrijwel dagzomen. Een dun dek van eolische, relatief leemarme zanden-
vermoedelijk gelijktijdig gevormd met de Midden-Brabantse dekzandrug - maakt dat hier
op de meeste plaatsen toch sprake is van een redelijk doorlatende toplaag. In deze
toplaag heeft zich waarschijnlijk vooral gedurende het Atlanticum een veldpodzol gevormd
waarvan de kenmerken binnen het plangebied sterk kunnen variëren, afhankelijk van de
lemigheid van de grond en de lokale relatieve hoogteligging. Het feit dat het natuurlijke
maaiveld in noordelijke richting behoorlijk afloopt (ca. 1,5 meter/km) en de aanwezigheid
van periglaciale dalinsnijdingen hebben vermoedelijk gezorgd voor redelijk droge
omstandigheden in de late prehistorie, Romeinse tijd en middeleeuwen. De zuidnoord georiënteerde
periglaciale dalen, waarvan er zich twee direct ten oosten en westen van het plangebied
manifesteren, zijn opgevuld met goed doorlatende zandige afzettingen en vormen daarmee
natuurlijke drainages in het dekzandlandschap. De waterafvoer ging voornamelijk ondergrond:
in de dalen zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van natuurlijke beken in het
Holoceen. Wel wijzen de grote brokken ijzeroer in de dalflanken op sterke kwelstromen. Ondanks
dat het plangebied globaal gezien droog genoeg was voor bewoning en beakkering, zal in de lagere
delen met lemige bodems sprake zijn geweest van redelijk natte omstandigheden waaronder
beekeerd-achtige bodemtypen konden ontstaan. De lokale en regionale bodemkundige en geomorfologische
verscheidenheid heeft, samen met de gunstige hydrologische kenmerken, Best Aarle tenminste vanaf de
late prehistorie, maar waarschijnlijk al vanaf de eerste boeren in het neolithicum, aantrekkelijk
gemaakt voor bewoning en agrarische activiteiten. Een kwaliteit die het tot in de 21e eeuw heeft behouden en heeft
geleid tot een rijk bodemarchief.
De derde spreker is senior specialist archeobotanie Laura I Kooistra. De titel van haar lezing is: Het landschap als leefgebied voor de bewoners van Best-Aarle op basis van paleo-ecologisch onderzoek. Ze stelde zich de vragen; Hoe zag het landschap van Best-Aarle eruit toen er zich in de late prehistorie boeren vestigden? Waarom gingen ze juist daar wonen. Had het te maken met de aanwezigheid van goed water, genoeg voedsel, grondstoffen en de woonlocatie? En hoe veranderde het onder invloed van menselijk handelen? Was de microregio met bos bedekt en kapten de bronstijdboeren open plekken in het bos, of had men uitzicht over het naar het noorden lager wordende land en keek men uit over het pleistocene rivierdal in het oosten? En, lagen die grafmonumenten in de ijzertijd en de Romeinse tijd nu in een heideveld of had men een andere omgeving daarvoor gekozen? Om antwoord op dergelijke vragen te krijgen is tijdens het archeologisch onderzoek op uitgebreide schaal paleo-ecologisch materiaal verzameld en onderzocht. In geval van Best-Aarle bestaat het materiaal uit allerlei plantenresten, want in het Brabantse dekzand blijven dierlijke resten alleen bij hoge uitzondering bewaard. Macroresten en stuifmeel uit grondmonsters worden nauwkeurig onderzocht en geven een beeld van de vegetatie. De spreker behandelde de percentages in diverse tijdperioden van bos, grasland, heide en overige vegetatie. Zo werd een beeld geschetst waar geografisch in de omgeving Best-Aarle in de Late-bronstijd - IJzertijd - Romeinse tijd en Middeleeuwen zich een moerasbos, een open bos of een nat grasland bevond en welke planten en boomsoorten er voor kwamen. Paleo-ecologisch onderzoek draagt met name kennis bij over de onderwerpen: Water, woonlocatie, grondstoffen, voedsel en bodemvruchtbaarheid.
De vierde lezing werd door de heren Adrie Tol en Lukas Meurkens verzorgd. Allereerst Adrie Tol: Aarle in de late prehistorie, dynamische bewoning in een gevarieerd landschap. De grootschalige opgraving in plangebied Aarle heeft een prachtig inzicht in de laatprehistorische bewoning van de microregio ten noorden van Best opgeleverd. Het gebied ligt juist op de overgang van de hoog gelegen zandgronden van de Midden-Brabantse dekzandrug in het zuiden naar een groot laaggelegen gebied met lemige en natte broekgronden ten noorden ervan. Vanaf net voor de late bronstijd tot en met het begin van de midden-ijzertijd (1200 - 400 voor Chr.) woonden hier enkele boeren gezinnen in boerderijen verspreid over het landschap. De boerderijen waren niet plaats vast maar werden elke 30 tot 40 jaar verlaten waarna op een relatief grote afstand (meer dan 100 m) een nieuwe boerderij werd gebouwd. Dit noemen we het systeem van 'zwervende erven'. In de loop van de midden-ijzertijd en de late ijzertijd (vanaf circa 400 voor Chr.) treedt een verandering in het bewoningspatroon op. De afstand tussen het verlaten huis en het nieuw te bouwen huis neemt af en de bewoning concentreert zich in een aantal kleinere, min om meer plaats vaste nederzettingen van elk circa twee boerenerven groot. In de late prehistorie bestond een boerenerf uit een boerderij met enkele opslagschuurtjes voor de oogst. Waterputten maakten geen deel uit van het erf, maar meerdere huishoudens maakten gebruik van één gemeenschappelijke waterput. Tijdens de opgraving zijn in totaal 10 waterputten uit de bronstijd en ijzertijd aangetroffen. Deze waterputten waren tot diep in het grondwater ingegraven waardoor de putbeschoeiingen en hierin aanwezige voorwerpen vaak nog in een uitstekend staat verkeerden. Zo heeft een waterput uit circa 400 voor Chr. een complete eikenhouten ploegschaar van een eergetouw opgeleverd. Gedurende de tweede helft van de ijzertijd (vanaf circa 400 voor Chr.) is een gebied van 75x75 m als grafveld gebruikt. Daarvoor moeten de overledenen op één of meer andere begraafplaatsen zijn bijgezet. Waar deze liggen is onduidelijk. Lucas Meurkens sprak over Best - Aarle in de Romeinse tijd. Bij de opgravingen in Aarle zijn verschillende bewoningsclusters uit de Romeinse tijd onderzocht. De bewoning begint in de 1ste eeuw na Christus en loopt onafgebroken door tot in de tweede helft van de 3de eeuw. De aangetroffen resten bestaan uit boerderij plattegronden en enkele bijgebouwen en waterputten. Het uit de midden- en late ijzertijd daterende grafveld is ook in de vroeg-Romeinse tijd nog gebruikt. Enkele grafmonumenten zijn in deze periode te dateren. De landschappelijke ligging van de Romeinse bewoningsclusters liggen opvallend genoeg op een geheel andere locatie dan de nederzettingssporen uit de midden- en late ijzertijd. Er werd door Lucas een beeld geschetst van de Romeinse bewoning door de eeuwen heen en in het bredere kader van de Romeinse bewoning in het zandgebied van Noord-Brabant geplaatst. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek naar de Romeinse tijd was de functie van verdiepte gedeeltes binnen de huisplattegronden uit deze periode. Op andere Romeinse nederzettingen in de regio worden dergelijke verdiepte delen ook vaak gevonden in huisplattegronden en geïnterpreteerd als verdiepte stallen. Met behulp van specialistisch onderzoek is geprobeerd bewijs voor deze interpretatie te vinden.
De laatste spreker is Johan Verspay. Best-Aarle: Schatkamer voor onderzoek van een plattelandsgemeenschap in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het onderzoek in Best-Aarle is bijzonder vruchtbaar gebleken voor de studie naar plattelandsgemeenschappen in Brabant in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Dit is te danken aan de hoge kwaliteit van de archeologische resten en de omvang van het plangebied, maar ook aan de betrokkenheid van de opdrachtgever, de gemeente Best, die ons in staat stelde de om enkele veelbelovende onderzoekslijnen nader uitwerken. Dit leidde er onder meer toe dat we de middeleeuwse bewoning konden volgen in een ononderbroken reeks van opeen volgende erven van de late negende tot de late negentiende eeuw, een periode van ruim duizend jaar! Een uitzonderlijk ensemble dat ons inzicht bood in o.a. de ontwikkeling van huisbouw, erfinrichting en de opkomst van de potstal. Door de n ederzetting in nauwe samenhang te onderzoeken met het cultuurlandschap was het bovendien mogelijk deze ontwikkelingen te duiden in een ruimer verband. Het onderzoek in Best-Aarle biedt ons een zeldzame inkijk in de ontwikkelingen in de Late Middeleeuwen en vroege Nieuwe tijd, een periode die tot dusver slecht gekend is op het platteland vanwege de kloof tussen de archeologische en (bouw)historische bronnen. Het stelt ons daarmee in staat een brug te slaan tussen de beter gekende Volle Middeleeuwen en latere Nieuwe tijd. Bovendien vormen de Late Middeleeuwen een belangrijke periode in de ontwikkeling van het Brabantse cultuurlandschap zoals we dat kennen tot de aan de industrialisatie in de twintigste eeuw. In de laatmiddeleeuwse periode transformeerde Brabant door de integratie in het hertogdom Brabant, verandering in de bestuurlijke organisatie, de opkomst van steden en de vroege markt economie. En door ontbossing, grootschalige ontginning en uitbreiding, verplaatsing van nederzettingen, veranderingen in de boerderijbouw, veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering en herinrichting van het agrarisch landschap. Grootschalige veranderingen die in die periode optreden zullen bepalend blijken voor de landschappelijke inrichting, de wijze waarop landbouw bedreven wordt én de ontwikkeling van de dorpen en gehuchten. Deze laatmiddeleeuwse transformatie vormde een van de centrale thema's van het onderzoek. De boeren erven veranderden ook; omheinde erven, poort(gebouw), plaats vast, uniforme bebouwing, parallelle ontwikkeling en grote hoofdgebouwen. Johan nam twee (leed)goederen onder loep. Waren de nederzetting verplaatsingen ingegeven door schapenhouderij? In ieder geval geen verplaatsing van hoog naar laag en verplaatsing over geringe afstand. De verplaatsing zet eerder in dan opkomst van de stedelijke markten. Geen evidente verandering van bedrijfsvoering. De ontwikkeling van de boerderijbouw na het eerste millennium geeft een aantal kenmerkende veranderingen weer. Zoals bouwen op stiepen vanaf de veertiende eeuw. Na 1425 zijn er geen huizen meer gevonden met een geheel ingegraven houtskelet. De verstening begon vanaf het begin van de 14e eeuw. Verdere verstening in de 16e eeuw. Eerst alleen in de fundering en vervolgens ook in de haard en de brandmuur. Er weer later, stenen buitenmuren van het woongedeelte. Het toepassen van dragende muren begon vanaf 2e helft 18e eeuw. Vanaf het begin van de 15e eeuw verschijnt de potstal in de boerderij. Deze bevond zich in eerste instantie alleen in de zijbeuk(en) van de stal. Vanaf de 19e eeuw werd de potstal verkleind en kwam deze in het midden van het huis te liggen. De opkomst van de potstal staat niet op zichzelf. In de bijgebouwen werden vanaf de late 12e eeuw mestkuilen aangetroffen. Daarbuiten al vanaf de 11e eeuw. Conclusie van het onderzoek: Mestbereiding met plaggen gaat terug tot Volle Middeleeuwen. In Late Middeleeuwen intensivering van bemesting. In de 19e eeuw een verdere intensivering van bemesting.
Sluiting
Rond 17.00 uur sluit de voorzitter de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 07-05-2017
Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Westelijk Noord-Brabant in het Malta-tijdperk
- Nieuwe synthese over de bewoningsgeschiedenis van het westelijk deel van
Noord-Brabant", gehouden in zaal Den Heuvel te Alphen (NBr.). Georganiseerd door
het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap.
Opening
De NBAG voorzitter Peter van Nistelrooij opent om 10,30h de dag. We zijn te gast
in Alphen bij Chaam liggend in het westelijke gedeelte van Noord-Brabant.
Zaal Den Heuvel is een pracht locatie met een ruime zaal waar de lezingen plaats
vinden. Het programma van de studiedag is in samenwerking met Eugene Ball (BaaC)
en Liesbeth Theunissen (RCE) opgesteld. Na een korte introductie geeft hij het
woord aan de dagvoorzitter Dr. Liesbeth Theunissen. Liesbeth is werkzaam bij het
RCE als specialist late prehistorie van de afdeling archeologie. Op een
interactieve en plezierige wijze leidt zij de aanwezigen door de redenen en
achtergrond van het synthetiserende onderzoek. De afgelopen jaren is er veel
opgegraven. Allerlei ontdekkingen zijn gedaan en die zijn in honderden rapporten
beschreven. Om die nieuwe informatie bijeen te brengen, is in het kader van het
onderzoeksprogramma Oogst voor Malta een studie uitgevoerd. De resultaten van het
archeologisch onderzoek over de periode 1997-2013, geschreven in 477 rapporten,
zijn in een indrukwekkende synthese van ruim 500 pagina's verwoord. Het rapport is
onlangs verschenen en gratis te downloaden .
Het dikke rapport werd rechtop door Liesbeth op het podium gezet, een fraaie blikvanger.
De verbeteracties van de overheid zijn gericht op effectievere en doelmatige selectie van waardevolle archeologie. Hiervoor is een soort van 'gereedschapskist' nodig, met daarin allerlei informatie zoals kaarten, methodieken, handreikingen en datasets die de beoefenaars van de archeologie kunnen gebruiken. Zie ook RCE website
De verschenen rapporten zijn niet gelijkmatig verdeeld over het onderzoeksgebied. Zo zijn er weinig rapporten verschenen over het gebied rond Roosendaal en veel over de regio Breda. Het onderzoeksgebied gaat ook over de noord en zuid grens van Westelijk Noord-Brabant. Vandaar ook een spreker uit België.
Ontstaansgeschiedenis van het landschap, het gebruik en de locatiekeuze
De eerste spreker Dr. Ir. Leo Tebbens Tebbens is als senior archeoloog werkzaam bij
BAAC (Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te
's-Hertogenbosch. Leo is een specialist op het gebied van bodemkunde, fysische
geografie en kwartairgeologie.
Het landschap van westelijk Noord-Brabant kent een lange geschiedenis die terug
gaat tot de laatste ijstijd. Het gebied is afgebakend, westelijk door de Brabantse
zandwal en oostelijk door de Roerdalslenk. De invloed van de klimaatverandering en
zeespiegelstijging (120 meter in de laatste 15.000 jaar) hebben het gebied gemaakt
zoals het nu is. Landschappelijke factoren zoals het dekzandreliëf zoals dat
bestond aan het einde van de laatste ijstijd en de grondwaterstanden hebben de
locatiekeuze voor nederzettingen waarschijnlijk sterk beïnvloed. Aan hand van
fraaie illustrerende dia's werd inzicht gegeven in de vorming van het landschap.
Hieruit verkregen de aanwezigen een duidelijk beeld in de locatiekeuze van
huizenclusters ten opzichte van de paleotopografie. Juist in westelijk Noord-Brabant
is de stijging van de zeespiegel van groot belang geweest. De meestijgende
grondwaterspiegel en de daardoor sterk afnemende natuurlijke ontwatering van het
landschap leidde in grote delen van westelijk Noord-Brabant al vanaf het
neolithicum (vanaf 5300 v.Chr.) tot veenvorming in de lage delen van het landschap,
vooral in de meest westelijke liggende gemeenten. Na de middeleeuwen zijn grote
delen van dat veen door afturven en vervening inmiddels weer verdwenen. De invloed
van regionale vernatting van het landschap op locatiekeuze en de inrichting van
nederzettingen moet dus van groot belang zijn geweest, maar dat wordt weinig genoemd
bij de ontwikkeling van met name laat-prehistorische nederzettingen
(ijzertijd-Romeinse tijd).
Uit de presentatie kwam duidelijk naar voren dat het westelijk gedeelte van
Noord-Brabant archeologische gezien zeker geen leeg gebied is. Enkele aanbevelingen
zijn dat er meer absolute dateringen moeten komen en een betere reconstructie van de
vegetatie veenrestanten en beekdalen.
De late prehistorie en de Romeinse tijd van westelijk Noord-Brabant
De tweede spreker, Drs. Cristian van der Linde is als senior archeoloog werkzaam
bij BAAC (Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te
's-Hertogenbosch.
Cristian had de lastige opdracht om de vele informatie uit de late prehistorie en
de Romeinse tijd van westelijk Noord-Brabant in krap een uur te presenteren.
De bestudering van de prehistorie van westelijk Noord-Brabant kent een lange en
rijke traditie en was vooral gericht op grafheuvels, urnenvelden en
oppervlaktekarteringen. Hierdoor waren weliswaar veel gegevens verzameld, maar
was een onevenwichtig beeld ontstaan waarin steentijdvindplaatsen en (oude)
grafonderzoeken uit het oostelijke en zuidoostelijke deel van westelijk
Noord-Brabant domineerden. Gegevens over nederzettingen waren nauwelijks bekend
en het was zelfs de vraag of het gebied vanaf het neolithicum wel volledig
bewoonbaar was. De grootschalige pre-Malta onderzoeken in Breda-West en onderzoek
van het HSL traject toonden de rijke bewoningsgeschiedenis aan en vormden een
tegenhanger voor de 'oostelijke' onderzoeken in Oss, Someren en Weert. Sindsdien
zijn enkele tientallen nederzettingen en grafvelden in westelijk Noord-Brabant
onderzocht, die maar liefst ruim 100 huisplattegronden en meer dan 300 graven
hebben opgeleverd uit de brons- en ijzertijd! Deze geweldige dataset biedt ruimte
voor een (hernieuwde?) kijk op bewoning, begraving en depositie in het gebied in
de late prehistorie.
De spreker gaf een korte weergave van de inzichten die zijn opgedaan aangaande
het neolithicum. Het overgrote deel van de prehistorische resten betreft echter
woonplaatsen en grafvelden uit de midden-bronstijd tot en met de ijzertijd. De
belangrijkste onderzoeken die daarin figureren zijn die in Breda-West, HSL-Zuid
en Oosterhout-De Contreie, maar ook kleinere juweeltjes zoals
Tilburg-Enschotsebaan, Goirle-Huzarenwei en Zundert-Mencia. In de beperkte tijd
werd vooral de nieuw verworven kennis en inzichten gepresenteerd met betrekking
tot de ontwikkeling van nederzettingen, huizenbouw, bijzondere deposities en
grafbestel, en daarbij werden vooral de regio specifieke kenmerken voor westelijk
Noord-Brabant uitgelicht. Een belangrijke bevinding is dat ondanks de enorme
toename van data er een groot gebrek is aan absolute dateringen.
Voor de Romeinse tijd was de kennisstand voor het Malta-onderzoek startte nog veel
beperkter en dit gaf opnieuw aanleiding te veronderstellen dat grote delen van
westelijk Noord-Brabant onbewoonbaar waren. En dit terwijl nota bene Alphen als
vindplaats medenaamgever is van hét huistype uit de Romeinse tijd. Ook voor
deze periode is de laatste 20 jaar een grote inhaalslag gemaakt in vooral het
aantal nederzettingen en huisplaatsen. Hieruit komt naar voren dat grote delen van
het gebied wel degelijk intensief bewoond waren in de Romeinse tijd. Opvallend is
de aanwezigheid van enkele nederzettingen uit de laat-Romeinse tijd en de disbalans
tussen het (lage) aantal begravingen en huisplaatsen. In de lezing kwamen vooral
nederzettingen uit de Romeinse tijd aanbod met bijzondere aandacht voor huizenbouw
en de aanzet voor een bewoningsmodel voor westelijk Noord-Brabant. Belangrijke
vindplaatsen hierbij zijn, naast de grote onderzoeken in Breda en Oosterhout,
gesitueerd in Tilburg, Hilvarenbeek en Diessen. Nederzettingen uit de laat-Romeinse
tijd komen weinig voor en zijn gevonden in Breda, Goirle en Alphen. De opvallende
bevindingen zijn dat alle Romeinse nederzettingen gebouwd zijn op IJzertijd locaties
en dat er geen militaire centra en villa's gevonden zijn. Ook is zeldzame 3e - 5e
eeuws bewoning, echter met weinig begravingen, aangetroffen. Een bijzondere cultusplaats
is gevonden in het hart van Bergen op Zoom.
Tijdens de lunchpauze kon men het fraaie Oudheidkundig streekmuseum van de heemkundekring
bezoeken. Het museum bevindt zich in het "Hervormd Kerkje" De bekende archeologie pionier
de Alphense pastoor W. Binck, tevens de oprichter van Brabants Heem, heeft een prominente
plaats in het goed ingerichte museum.
Westelijk Noord-Brabant in de vroege en volle middeleeuwen Nederzettingen en grafvelden:
een stand van zaken.
Drs. Paul Kimenai is als senior archeoloog werkzaam bij BAAC (Bouwhistorie, Archeologie,
Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te 's-Hertogenbosch. Paul is afgestudeerd aan de
Universiteit van Amsterdam, met de middeleeuwen als specialisatie.
De middeleeuwen in westelijk Noord-Brabant zijn in archeologisch opzicht lang een blinde
vlek op de kaart geweest. Zowel voor de vroege als voor de volle middeleeuwen steekt de
hoeveelheid onderzoek in deze regio schril af bij het aantal studies dat bijvoorbeeld
over het oostelijk deel van Noord-Brabant is verschenen. Tijdens het Oogst van
Maltaproject over westelijk Noord-Brabant is gebleken dat het beeld van een grotendeels
'lege' regio niet juist is, en bijstelling verdient. Met name met betrekking tot
middeleeuwse nederzettingen is de afgelopen vijftien jaar een grote hoeveelheid informatie
verzameld. In mindere mate geldt dit ook voor grafvelden.
Van de vroege Middeleeuwen (450-950 n.Chr.) zijn er totaal 45 vindplaatsen bekend.
Nederzettingen zijn het meest gevonden. Concentraties op de hoge dekzandruggen in Alphen,
Breda en Tilburg. In Alpen op de Kerkakkers is een laat-Romeinse/Merovingische nederzetting
(5e tot midden 6e eeuw)met maar liefst 28 hutkommen gevonden. In de regio Breda zijn er
acht vindplaatsen bekend. In de regio Tilburg drie. Op vindplaats
Berkel-Enschot-Enschotsebaan Zuid, gaat de bewoning vanaf ca. 725 n.Chr. door tot en met
de late middeleeuwen/nieuwe tijd. Grafvelden uit de vroege Middeleeuwen zijn gevonden in
Oosterhout-Markt, Hilvarenbeek-Gelderakkers en Alphen.
Van de volle Middeleeuwen (950 - 1250 n.Chr.) zijn er 188 vindplaatsen bekeken. Meer
spreiding van de vindplaatsen, liggend op hoge en lage delen, is te constateren.
Oosterhout-Contreie heeft de grootste concentratie erfplaatsen uit de volle middeleeuwen
in de regio. Grafvelden uit de volle Middeleeuwen zijn gevonden in Oosterhout-Markt en
Loon op Zand-Kerkenakkers.
Het ontstaan van de stad: Bergen op Zoom van Nijvel tot marktstad
De vierde spreker, Drs. Marco Vermunt is Stadsarcheoloog in Bergen op Zoom.
Een van de speerpunten in het archeologische onderzoek van Bergen op Zoom is
de ontwikkeling van de voorstedelijke agrarische kern naar de stad. Daarbij
speelt uiteraard de relatie met het omliggende platteland een grote rol,
evenals archeologische resten uit voorgaande cultuurperioden.
Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan, neemt de kennis toe. De NAR studie
omvat onderzoek tot 2013, terwijl in de afgelopen drie jaar veel nieuwe gegevens
beschikbaar kwamen. Zelfs tijdens het schrijven van dit overzichtje worden sporen
van het voorstedelijke Bergen op Zoom gedocumenteerd.
De voorstedelijke nederzetting: Een van de speerpunten in het archeologische
onderzoek van Bergen op Zoom is de ontwikkeling van de voorstedelijke agrarische
kern naar de stad. Daarbij speelt uiteraard de relatie met het omliggende
platteland een grote rol, evenals archeologische resten uit voorgaande
cultuurperioden. Naarmate er meer onderzoek wordt gedaan, neemt de kennis toe.
De NAR studie omvat onderzoek tot 2013, terwijl in de afgelopen drie jaar veel
nieuwe gegevens beschikbaar kwamen. Zelfs tijdens het schrijven van dit overzichtje
worden sporen van het voorstedelijke Bergen op Zoom gedocumenteerd.
Intrigerend zijn de vondsten tijdens rioolwerken in de Koepelstraat en Korte
Bosstraat. Daar kwamen sporen tevoorschijn van een rechthoekig omgracht terrein van
60 bij 80 meter, dat zich nog uitstrekte onder de Kloosterstraat. De oudste vondsten
dateerden uit de Merovingische tijd (7de-8ste eeuw) tot de 12de eeuw. In het midden
van de 13de eeuw werd de greppel gedempt. Het terrein lag aan de Hoogstraat, die
beschouwd wordt als de oudste landweg vanuit de site van de Gertrudiskerk naar de
Zeeuwse eilanden. Aan de westkant en aan de oostkant van het terrein lagen akkers
die in de 11de-12de eeuw in gebruik waren.
De archeologische begeleiding van de rioolwerken in de Noordsingel, die thans in
uitvoering zijn, maken duidelijk dat de sporen niet beperkt zijn tot het gebied ten
zuiden van de Grebbe. Over een grote afstand werden sporen van een akker gevonden,
die in de 12e en vroege 13de eeuw in gebruik was. Ook dit akkerland lag op de flank
van een natuurlijke heuvel, aan de rand van een groot veengebied. Er werden resten
gevonden van een haardplaats, paalkuilen en greppels en tevens aanwijzingen voor
een omgracht terrein. Het deel van de binnenstad dat op deze vindplaats aansluit,
werd in de 15de eeuw "De Zale" genoemd, wat mogelijk een verwijzing kan zijn naar
een ouder boerderijcomplex. Soortgelijk onderzoek, in de riolen van de Fabrieksstraat
(maart 2017) hebben eveneens over een groot oppervlak resten van oude bewoning
opgeleverd. Die lag op de helling aan de zuidzijde van de havengeul. Archeologisch
onderzoek buiten Bergen op Zoom maakt duidelijk dat bewoning uit de Volle Middeleeuwen,
globaal 10de t/ 12de eeuw, in dit specifieke gebied (de "Brabantse Wal") steeds op
flanken van zandheuvels is gesitueerd, aan de rand van het veen. Dat is ook de
letterlijke betekenis van 'donken': plaatsen waar het zand wegduikt onder het veen.
De opgravingen in de Augustapolder zijn daarvan een mooi voorbeeld. Aan de voet van
de steilrand werd de voorloper van het Laatmiddeleeuwse dorp Borgvliet gevonden. Men
leefde daar van de teelt van rogge op veen, op de dunne veenlens langs de Oostmoer.
Verder naar het zuiden bevond zich een zandopduiking in het veen, waar nog twee huizen
stonden. Ook daar werd rogge geteeld. De nederzetting verdween toen het winnen van
turf belangrijker werd dan het boerenbedrijf. Het nieuwe dorp trok zich letterlijk
terug, hoger op de steilrand.
Een beetje vergelijkbaar is de nederzetting aan de Polderweg te Lepelstraat, ten
noorden van Bergen op Zoom. Ook daar lagen de boerenerven aan de voet van de
steilrand, langs de veenpolders. De top van de steilrand was te nat om te bewonen!
Dat geldt in feite voor de hele steilrand tussen Lepelstraat en Ossendrecht. De
hoogste gronden zijn ofwel te nat door schijngrondwater op de kleilagen in de
ondergond (laagpakket van Tegelen) ofwel te droog (stuifzanden). Hoewel nog veel
meer onderzoek nodig is, lijkt de vorming van de huidige dorpen in deze streek nauw
samen te hangen met de ontginning van het veen vanaf de 13de eeuw, zowel aan de
west- als aan de oostzijde van de steilrand. Bergen op Zoom vormt binnen dit geheel
eigenlijk een uitzondering. Het is de enige plek waar sporen uit de IJzertijd,
Romeinse tijd, Vroege en Volle Middeleeuwen op één plaats gevonden worden. Dit
heeft enerzijds te maken met de gunstige ligging: een dalvormige laagte snijdt
in de steilrand en sluit aan op een natuurlijke kreek die van de Schelde aftakt,
en anderzijds wellicht met de volop aanwezige klei. Er zijn sterke aanwijzingen
voor lokale aardewerkproductie in de Vroege IJzertijd, er is zekerheid over
aardewerkproductie en verspreiding in de Romeinse Tijd, en er is een vrijwel
ononderbroken productie van de Volle Middeleeuwen tot omstreeks 1975.
Het grondgebied van Bergen op Zoom maakte vanaf de late 12de eeuw deel uit van het
machtscentrum van Godfried II van Schoten, heer van Breda, maar plaatselijk had de
abdij van Nijvel er ook bezittingen. Deze adbij bezat zoals veel kloosters in die
tijd stukken grond in verafgelegen, pas ontgonnen gebieden. Daar stonden de
zogenaamde uithoven, agrarische centra in de vorm van grote graanopslagplaatsen
en boerderijen, van waaruit de ontginning van de streek werd geleid. In regel was
er ook een beheerder of meier aangesteld. Van Rilland en Yerseke zijn de uithoven
bekend. Beide bezittingen leverden vooral schapenwol en gingen in de 13de eeuw
over naar de abdijen van Ten Duinen en Tongerlo. Het oudst bekende document dat
een bezit te "Bergen" noemt, is een oorkonde uit het jaar 966. Daarin bevestigt
keizer Otto I het eigendomsrecht van Nijvel over goederen te Ransbeek (bij
Zottegem). Aan de tekst een gedeelte toegevoegd, waarin een reeks van schenkingen
en bezittingen wordt opgesomd. Eén daarvan luidt: "De erfenis van de heilige
Gertrudis in de gouw Taxandrië, aan de rivier de Striene, in de plaats die Bergon
wordt genoemd met al haar toebehoren, waaraan drie eilanden zijn gelegen, de
eerste Bieueland, de tweede Spiesant en de derde Gerseke". Met die eilanden zouden
Rilland en Yerseke worden bedoeld; Bergon zou Bergen op Zoom zijn. De vraag blijft,
hoe oud het Nijvelse bezit van Bergen op Zoom was. Inderdaad 10de eeuws, volgens de
oorkonde, of later (12de eeuws). Of toch vroeger? Het is wel opmerkelijk dat de
plaatsen die verbonden zijn met de verering van Gertrudis, de Grote Kerk en de
voormalige Gertrudiskapel aan het Scheldestrand, tegelijk ook archeologische
vindplaatsen uit de Romeinse tijd én Vroege Middeleeuwen zijn. Het is verleidelijk
om de gevonden omgrachte structuur van de Bossstraat/Koepelstraat in verband te
brengen met een domein van Nijvel, evenals de vestiging in de buurt van de "Zale"
bij de Noordsingel. Maar dit blijft speculatief. Opmerkelijk is ook de ligging van
het Romeinse ven naast de Gertudiskerk en het tracé van de Hoogstraat naar een
vindplaats uit de IJzertijd-Romeinse tijd-Vroege Middeleeuwen (site Kijk-in-de-Pot).
Ondanks al deze onzekerheden is het bezit van Nijvel belangrijk genoeg geweest om
in de 13de eeuw tot grote conflicten tussen de abdij en de heer van Breda te leiden.
De aanspraken van Nijvel werden pas in 1246 ingetrokken maar het klooster behield
wel het patronaatsrecht en een deel van de tienden. Interessant in dit kader is ook
het gebied van Wouw, dat in 1232 vermeld werd. Sinds 2016 vindt archeologisch
onderzoek naar het kasteel van Wouw plaats en er zijn aanwijzingen gevonden dat er
in de 12de eeuw al een motte bestond. Die werd in het midden van de 13de eeuw
omgebouwd naar een stenen waterburcht. Vanaf 1287 voerde Gerard van Wezemaal, heer
van Bergen op Zoom, de titel heer van Wouw in zijn zegel. Het kasteel werd de
residentie van de heer van Bergen op Zoom, die in tegenstelling tot die van Breda,
geen kasteel in of bij de stad had.
De vroege stad: Godfried II schonk het land van Bergen, waarvan hij zich eerder
meester had gemaakt, aan de hertog van Brabant. Vervolgens kreeg hij het als
leengoed terug. De inwoners kregen tussen 1198 en 1212 bijzondere rechten, waarmee
de (lange) weg vrijgemaakt werd naar een stedelijke ontwikkeling. In 1212 werden
in het bezit van de heer van Breda twee "oppida libera" genoemd: plaatsen die kort
tevoren speciale vrijheden hadden gekregen. Hiermee werden hoogstwaarschijnlijk
Breda en Bergen op Zoom bedoeld. Na de oplossing van het geschil met Nijvel werd
steeds gesproken over Bergen 'supra Soma', voorheen alleen 'Bergen'. In het centrum
van Bergen op Zoom zijn veel sporen gevonden die het mogelijk maken om het
ontwikkelingsproces te volgen. De akkers van de Parade, Zuidmolenstraat en
Kloosterstraat hebben het opmerkelijk lang uitgehouden, tot ver in de 13de eeuw.
Aan de westkant van de Markt en onder de Fortuinstraat en St.Annastraat waren
echter geen akkers: daar werd de grond al in de 12de eeuw opgehoogd. Om droge
voeten te krijgen in dit lage venige terrein, dat ingeklemd lag tussen twee heuvels,
was een systeem van drainage nodig. De bestaande natuurlijke havenkreek werd
oostwaarts verlengd met een kanaal, de Grebbe. Uit opgravingen weten we dat die
in de13de eeuw 8 meter breed was. Haaks op de Grebbe sloten tenminste drie zijtakken
aan en (waarschijnlijk) nog veel meer greppels en sloten. Deze hebben de vorm van
veel straten bepaald. Vele ervan werden alweer snel gedempt en daarna werd de grond
verder opgehoogd. Onder de keldervloer (!) van Fortuinstraat 12, vlak bij de Grote
Markt, werd een 12de-eeuws loopniveau gedocumenteerd, op een dun restlaagje venige
grond. In de 13de en 14de eeuw volgden ophogingen, die een dikte van 2 meter
bereikten. Als er in deze tijd rond 1200 een stedelijk gebied was, dan bleef dat
beperkt tot de Grote Markt en winkelgebied 'het Vierkantje', met de Hoogstraat,
Kremerstraat, Fortuinstraat (voorheen Potterstraat), Zuivelstraat en
Lievevrouwestraat als belangrijkste straten.
De opgravingen tonen aan dat er aanvankelijk weinig vaart in de groei zat. Er
zijn zelfs sporen die het tegendeel lijken aan te tonen. In de loop van de 13de
eeuw kregen de inwoners veel last van zandverstuivingen. Dat kwam omdat de
zandhellingen rondom de stadskern werden afgeplagd en bomen werden gekapt zodat
de wind er vrij spel op kreeg. In de omgeving van de Zuidmolenstraat en in de
Minderbroederstraat zette zich een meter stuifzand af. Hetzelfde stuifzand werd
gevonden aan de westkant van de Grote Markt. Om het zand tegen te houden wierp
men lage dijkjes van turfplaggen op. Ze hadden exact dezelfde vorm als de
"tuinwallen" op Texel en (lang geleden) op Goeree-Overflakkee. De vroegste
perceelvorming aan de straten in Bergen op Zoom in de 13de eeuw is archeologisch
vaak herkenbaar aan opgeworpen lage aarden plateaus, omzoomd door wallen van
gestapelde turfblokken waartussen greppels lagen. Zij zijn tot nu toe gevonden
aan de Grote Markt, in de Huijbergsestraat, de Koevoetstraat-Parade, de
Wouwsestraat en in de genoemde Dubbelstraat. Paalsporen ontbreken er, wat wijst
op de toepassing van houtskeletbouw op stenen poeren of liggende houten balken.
De groei van het stadje zette pas echt in na het midden van de 13de eeuw. Dat was
geheel te danken aan de turf. Grote veengebieden in westelijk Brabant werden in
concessie uitgegeven aan moerkopers uit Vlaanderen. De turf werd op schuiten naar
de Schelde vervoerd, onder meer via de Grebbe. Dit gaf de nederzetting een flinke
economische impuls. De meeste sporen van het "stedelijke" Bergen op Zoom dateren
dan ook van na 1250. Een voorbeeld is de Huijbergsestraat, waar kort na 1250 een
straat werd aangelegd (naar het nieuwe dorp Huijbergen) en stenen huizen werden
gebouwd op wat eerst nog een akker was. Ook zijn er bouwactiviteiten te bespeuren
in de omgeving Zuivelstraat-Wouwsestraat. Waarschijnlijk bouwde men kort
vó&oactute;r 1246 een houten gasthuisgebouw op het Gouvernementsplein. In
genoemd jaar ontving het een schenking uit het testament van de heer van Breda.
In de Potterstraat vestigden zich pottenbakkers, die voor het eerst de draaischijf
gebruikten. Het aardewerk dateert uit de periode 1225-1250 en lijkt sterk op dat
van Brugge. De vormen zijn sterk beïnvloed door protosteengoed uit het Rijnland
en witbakkend aardewerk uit Andenne en omstreken. Typisch voor de stad is de
opdeling van de grond in percelen, haaks op de straat. Een van de oudste
huisplattegronden kwam tevoorschijn achter Fortuinstraat 1. Het toonde de
overgang van de houten naar de stenen bouwwijze: het huis was nog wel helemaal
van hout, maar de palen stonden op stenen blokken ("poeren") en de constructie
bestond uit een houtskelet.
De toename van straten en huizen maakte de omgeving compacter, en ook kwetsbaarder voor brand. Daarom verplaatsten de pottenbakkers hun bedrijven buiten de Onze Lieve Vrouwepoort, dicht bij de haven. Hun afval is onder meer gevonden op het Nedalco-terrein (midden 13de eeuw), op het Ribbensterrein in de Dubbelstraat (late 13de eeuw) en in de Fabriekstraat (tweede helft 13de eeuw). De aardewerkproductie groeide sterk in de 14de eeuw en oversteeg ruimschoots de plaatselijke behoefte. Afzetgebieden waren het Zeeuwse land en het Hollandse kustgebied. Bij opgravingen zijn gigantische hoeveelheden misbaksels (schervenhopen) gevonden. Aan de Dubbelstraat was er zelfs een compleet terrein mee opgehoogd. De pottenbakkerijen lagen toen langs de hele haven, van het Spuihuis tot achter het Groot Arsenaal. Een ander belangrijk ambacht was het raffineren van zout uit turf. De zilte turf werd gewonnen in het noordwesten en ter plekke verbrand tot darink of zel-as. Die werd weer vermengd met zeewater en ingedampt tot zout in de zoutketen. Daarbij kwamen grote hoeveelheden zel-as vrij die net als de potscherven dienden om terreinen mee op te hogen. Langs de haven en de Dubbelstraat liggen zulke zel-as ophogingen. Het archeologische onderzoek dat in 2012 bij het Groot Arsenaal werd uitgevoerd (nog niet in rapport verschenen) heeft inzicht gegeven in de economisch belangrijke haven van Bergen op Zoom. In de 13de eeuw moeten hier enorme hoeveelheden veen zijn uitgegraven, waarbij het profiel van de natuurlijke havengeul helaas verdween. In de tweede helft van de 13de eeuw heeft men het terrein weer opgehoogd met zand, klei, potscherven en zelas, en de havengeul opnieuw aangelegd met kadewanden van gestapelde turfblokken en hout. De enorme hoeveelheid werk die dit met zich meebracht, impliceert dat er veel mensen bij betrokken waren. Dit alles staat in schril contrast met de vroegere veronderstelling, gebaseerd op schriftelijke bronnen, dat de stad pas na het midden van de 14de eeuw economisch belangrijk werd.
Een blik over de grens: de archeologie in de Antwerpse Kempen
De laatste spreker, Drs. Stephan Delaruelle is als Erfgoedconsulent werkzaam bij
Erfgoed Noorderkempen. Als archeoloog zorgt hij voor wetenschappelijke begeleidingen
en schrijft hij publicaties over opgravingen.
Om de resultaten van het overzichtsonderzoek voor Westelijk Noord-Brabant naar waarde
te kunnen schatten, stelt hij zich de vraag welke archeologische vondsten bekend zijn
in de aanpalende regio's. Als antwoord neemt Stephan u mee door de oudste geschiedenis
van de Noorderkempen, zoals men over de grens het zandige deel van de provincie
Antwerpen noemt. Daarbij gaan we op zoek naar de gelijkenissen en verschillen tussen
de vindplaatsen in Nederland en Vlaanderen uit de verschillende periodes tussen de
steentijden en de middeleeuwen. De Kempen zijn van oudsher bekend voor het frequent
voorkomen van kampementen uit het mesolithicum en grafheuvels uit de brons- en de
ijzertijd in de uitgestrekte heidegebieden. In talrijke verzamelingen rusten
vuursteencollecties en urnen, opgegraven in de 19de en begin 20ste eeuw, die wijzen
op een rijk verleden. Toch zit er nog meer verscholen in de bodem, afgedekt door dikke
plaggenlagen. Vaak vinden we de nederzettingssporen onder de plaggenbodem, de
steentijdvindplaatsen vindt men doorgaans op hogere terreindelen in de podzolbodem op
oude heidegronden.
De toenemende intensiteit en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen en het daarmee
gepaard gaande archeologisch onderzoek heeft sinds de late jaren 1990 een nieuw beeld
opgeleverd van de voormalige bewoners van dit "woeste" gebied. Daarbij is duidelijk
dat het tussen ven en heide goed toeven was in het verleden. Bovendien bleek men minder
geïsoleerd van de beschaving dan lang is aangenomen. Stephan presenteerde een scala
van opgravingen gedaan door vele verschillende organisaties. Steentijd onderzoek sites
uit de jaren 60; de Meirberg in Meer door de KULeuven en door Gustaaf Aerts op de Grote
Heide in Lichtaart. Opgraving van artefacten uit het finaal-paleolithicum en een oude
overstoven Usselo-bodem uit het finaal-paleolithicum (12.800-10.800 v. Chr) aan de
Korhaan in Arendonk. Gerrit Beex en Heli Roossens op de opgraving van de
drieperiodenheuvel in Mol-Postel. Verder een drieperiodengrafheuvel van Mol-Grenspaal
met het oudste graf uit de klokbekercultuur gedateerd tussen 2570-2290 v. Chr. Opgraving
van een waterkuil aan de Lindenhoeve in Vosselaar die tussen 2900 en 2670 v. Chr is
gedateerd. Opgraving van een meerfasig grafmonument aan de Hueve Akkers in Oud-Turnhout
met centraal restanten van een neolithisch crematiegraf. Uit de Bronstijd onderzoek
sites; Groenendaalse Hoef in Weelde en uitgebreid kwamen de sites Beerse-Krommenhof en
de nederzetting uit de midden-bronstijd Weelde-Melkerijstraat aan bod. Fraaie dia's van
bronsdepots van Lutlommel en een hele bijzondere van de Beerse-Beekakkers. Dit materiaal
komt niet voor in Nederland. Vele dia's van urnenveld/grafheuvel onderzoek zoals
Ravels-Heike. In Weelde aan de Schootseweg is een Romeins grafveld aangetroffen, het
bestaat uit twee opeenvolgende fasen uit het begin van de Romeinse tijd met rechthoekige
monumenten als oudste grafstructuren. Het grafveld oversnijdt een ouder
bronstijdgrafmonument. Ook in België onderzoek aan het HSL traject. Een middeleeuwse
nederzetting werd ontdekt aan het Hanenpad in Brecht door Dienst Erfgoed van de Provincie
Antwerpen. Het uitgestrekte grafveld aan de Nierlenders in Broechem toont de overgang van
de typische rijengrafvelden uit de 5de-6de eeuw naar geclusterde graven rond elitaire
kamergraven in de 7de eeuw.
De resultaten van de opgravingen sluiten vaak beter aan bij Nederlandse voorbeelden dan
met sites aan de overkant van de Schelde. Het aangroeiende aantal vindplaatsen zorgt
geleidelijk aan voor een vollediger beeld. Sommige opgravingen bieden nieuwe inzichten
over de gewoonten van onze voorouders. Regionale variaties in huisplattegronden of
begrafenisrituelen bieden stof tot nadenken. Het is dus tijd voor grensverleggend onderzoek.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluiten de voorzitters de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 20-11-2016
Verslag van de najaarsstudiedag: "De Steentijd: Nieuwe vondsten nieuwe inzichten",
gehouden in café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd door het
Noord-Brabants Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
Om 10.30 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag.
Het bestuur van de Stichting Noord-Brabants Archeologisch Genootschap vond dat het
weer eens tijd worden om nieuwe ontwikkelingen van het onderzoek naar de Steentijd
in een studiedag te behandelen. De organisatoren Joeske Nollen en Jan Broertjes
hadden een goed programma in elkaar gezet. Door noodgedwongen sprekerswisselingen
was het programma aangepast. De wijzigingen waren: Nico Arts zou de jagers,
verzamelaars en de eerste steentijd-boeren van Eindhoven-Meerhoven behandelen. Want
er is door de gemeente Eindhoven in de periode 2000-2011 grootschalig archeologisch
onderzoek uitgevoerd. Helaas geen lezing van de rasverteller Nico Arts. Hiervoor in
de plaats had organisator Jan Broertjes zelf een lezing samengesteld waarin hij een
beeld schetste waar juist geen steentijd artefacten te vinden zijn, en waar juist
wel. Geologie en archeologie waren de sleutelwoorden. De tweede wijziging was dat de
Brabantse steentijd kenner Anton van der Lee, die al genoeg heeft aan het geluid van
tegen elkaar wrijvende artefacten om te bepalen wat het is, helaas door ziekte
afwezig was. Als vervanger voor Anton van der Lee was de ervaren Steentijd kenner en
bekende van het Teleac-serie 'Nederland in de prehistorie' Leo Verhart aan het
programma toegevoegd. Hij heeft de nieuwe inzichten over het mesolithicum behandeld.
De laatste wijziging betreft Dr. Alexander Verpoorte (Faculteit der Archeologie,
Universiteit Leiden). Hij kon niet aanwezig zijn. De vervanger die ook aan den lijve
alles over de middenpaleolithische vindplaats 's Hertogenbosch - Vonk en Vlam heeft
ondervonden was Stefan Molenaar. Na deze inleiding gaf de voorzitter het woord aan Jan
aan Dr. Jan Broertjes.
Archeologie en geologie zijn soms tot elkaar veroordeeld
Jan is oud voorzitter van de Sectie archeologie en nu penningmeester van het NBAG.
Jan is onder andere erg betrokken en actief in de archeologie van de regio Geldrop.
Geologie en archeologie hebben elkaar nodig in die zin dat ze kunnen bijdragen tot
het bepalen van de relatieve ouderdom van beiden. Daarvoor is de stratigrafie zeer
belangrijk. Het is niet altijd eenvoudig want verstoring zoals kryoturbatie maken
het niet eenvoudig. Ook erosie is een storende factor waardoor de oorspronkelijke
stapeling is verstoord en archeologische sporen en artefacten niet in de goede
context zijn beland. De spreker gaf middels vele fraaie afbeeldingen chronologisch
het ontstaan van het huidige Brabant weer. Jan Broertjes kan als ervaren geoloog
helder en beeldend kennis over te dragen hoe Brabant is ontstaan. De invloed van de
rivieren hebben over geheel Brabant sporen achter gelaten. Daar tussen hebben mens
en dier weten te overleven. Door geologie en archeologie als het ware over elkaar
te leggen zijn de verwachtingspatronen beter in te schatten.
Helse Hartstochten revisited. De zoektochten van Jac. Verhagen en Bert Moelands
De volgende sprekers zijn Pieter Dijkstra en Hans de Kievith. De tweede lezing gaat
over het nalatenschap van Jac Verhagen en Bert Moelands. Twee namen die je vaak in
de historische boeken tegen komt als het gaat over de Bredaase en Tilburgse archeologie.
Pieter Dijkstra, vrijwillig medewerker bij het Archeologisch Centrum van de gemeente
Breda en Hans Kievith, informatiespecialist Erfgoed bij de gemeente Breda, hebben er
hun handen vol aan. In de dubbel presentatie ging Hans de Kievith in op hoe de Gemeente
Breda de collecties van Jac. Verhagen en Bert Moelands beheert en ontsluit. Pieter
Dijkstra heeft de belangrijkste vindplaatsen en vondsten van Jac. Verhagen Bert Moelands
toegelicht.
In 1959 leren Jac. Verhagen (Toen nog broeder Egilius Verhagen) en Bert Moelands elkaar
kennen binnen het wereldje van amateurarcheologen in Midden- en West-Brabant. Er
ontwikkelt zich een hechte vriendschap met talloze zoektochten naar vooral prehistorische
vindplaatsen. Over deze tochten is een uitgebreide correspondentie bewaard gebleven.
Beiden hadden al eerder een grote belangstelling voor de lokale geschiedenis. Verhagen
via z'n archeologie werkgroep op het Mgr. Frencken college in Oosterhout. Moelands had al
bemoeienis met archeologisch onderzoek in de binnenstad van Breda en was de eerste die
het belang van het gebied Steenakker opmerkte. In 1958 vond hij daar al sporen vondsten
uit de Romeinse Tijd. Beiden bouwden vanaf de jaren '50 tot ver in de jaren '70 een
indrukwekkende collectie archeologica op. Het gebied waar zij gezamenlijk actief waren
sterkte zich globaal uit tussen Roosendaal en Tilburg. Het was een periode van
grootschalige ontgrondingen en herinrichting van de landelijke gebieden. Voor de stad
Breda, waar Moelands actief, was gold eigenlijk ook iets dergelijks. Het was een periode
van "grotestads" denken, waarbij er stevig werd ingegrepen in de infrastructuur van de
historische binnenstad. De groep die in dit deel van Brabant actief was breidde zich
verder uit. Ook sloot de jongere generatie zich aan en er was uitvoerig contact met
amateurarcheologen die hun werkgebied in resp. midden Brabant/de Meijerij en oost-Brabant
hadden liggen. Daarnaast was er een uitvoerige (en boeiende!) correspondentie met het
B.A.I in Groningen en het R.O.B in Amersfoort. De tentoonstelling "Helse Hartstochten"
in 1987 in het kader van het 150 jarig bestaan van het Noordbrabants Genootschap was voor
beiden een kroon op het (bestuurs-)werk binnen de archeologische sectie van het Genootschap.
In de lezing geeft Hans de Kievith uitleg over de diverse vindplaatsen, zoals; de
gasthuiskapel (1958), De Rith (1960), Breedbroeken (1961), de Hoge Moer (vanaf 1962),
Baarschot en Lange Gooren(vanaf 1963), Houtse Akkers (vanaf 1973) en de gasthuispoort in
1977. Pieter Dijkstra laat op een overzichtskaart de exacte vindplaatsen zien van de
artefacten. In de kleur rood die van Jac. Verhagen en in de kleur blauw die van Bert
Moelands. Vele fraaie en bijzondere artefacten uit het Midden-Paleolithicum en
Mesolithicum worden getoond. De gemeente Breda heeft de collectie van Jac. Verhagen
geïnventariseerd in een boekwerk; Erfgoedrapport Breda 94 2012, auteur drs. R.A. Houkes.
Het mesolithicum van Noord-Brabant vanuit een Limburgs perspectief
De derde spreker was Leo Verhart. Leo Verhart was 30 jaar conservator van de collectie
Nederlandse prehistorie bij het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden en conservator bij
het Limburgs Museum in Venlo. Hij is een kenner van de steentijd en promoveerde op een
studie naar de transitie van jagers-verzamelaars naar landbouwers in Zuid-Nederland.
Daarnaast publiceert hij regelmatig over andere archeologisch onderwerpen.
Het mesolithicum was een periode van overvloed. Het begin van een periode waarbij er in
korte tijd een einde kwam aan de laatste ijstijd. Het klimaat was zacht en er was volop
te eten. Toch zijn er maar weinig relicten te vinden in de Brabantse bodem. Vaak resten
alleen nog maar stenen, vuurstenen, wat verkoold materiaal en een enkele keer een
grondspoor. Een bijkomend probleem is dat veel vindplaatsen langdurig in gebruik waren
en alle resten van die bezoeken door elkaar liggen. Dat levert geen erg scherp beeld op.
De afgelopen jaren heeft er in Limburg en daarbuiten, nieuw onderzoek plaatsgevonden dat
een belangrijke aanvulling vormt op de kennis van het mesolithicum van die droge
zandgronden. Het levert een verwachtingsvol en positief beeld op voor de toekomst, maar
een weerbarstige en lastige periode zal de midden-steentijd, de periode van de laatste
jagers-verzamelaars blijven. Leo Verhart gaf de aanwezigen een indruk hoe het dagelijkse
leven in het mesolithicum eruit zou hebben kunnen zien. De antropologie van toen in
vergelijking met die van de huidige primitieve bevolkingsgroepen verhelderde de
beeldvorming. De vindplaatsen, Verrebroek, Kampen, Bedburg, Europoort en de Noordzee
hebben vele gereedschappen en andere gebruiksvoorwerpen uit het mesolithicum prijs gegeven.
De nauwkeurig onderzochte sites zoals die van Posterholt/Vlootbeekdal en Wanssum geven
inzicht van de onderlinge posities van de jachtkampen en de basiskampen in het landschap.
Midden-Paleolithicum bij Esbeek (N.Br.)
Een bijzonder grote en rijke vondstspreiding van midden-paleolithische
artefacten van vuursteen en kwartsiet.
De vierde spreker, Dr. Eelco Rensink, is werkzaam bij de Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Hij is specialist van de vroege prehistorie.
In de afgelopen jaren heeft Piet van Gisbergen op akkers bij Esbeek (Noord-Brabant)
honderden stenen artefacten uit het midden-paleolithicum verzameld. De oppervlakte
van het gebied waar vondsten zijn gedaan, bedraagt ca. 1200 x 300 m. Door aanvullende
vondsten van Jan Schellekens en Pieter Dijkstra is dit gebied nog aanmerkelijk
uitgebreid. Daarmee gaat het om een van de rijkste en grootste vondstspreidingen van
midden-paleolithische artefacten in Nederland. Onder de vondsten bevinden zich kernen
en afslagen, maar ook een grote hoeveelheid geretoucheerde werktuigen, waaronder o.a.
tientallen vuistbijlen, keilmesser, schaven en enkele spitsen. Voor de vervaardiging
van deze werktuigen hebben Neanderthalers gebruik gemaakt van zowel vuursteen als
(verschillende typen van) kwartsiet. In de lezing werd ingegaan op de landschappelijke
context van de vindplaats(en), de gebruikte grondstoffen en typologische en
technologische kenmerken van de artefacten. Ook werden er parallellen aangegeven met
vergelijkbare vondsten in Zuid-Nederland en het aangrenzende deel van België en hun
datering. De betekenis van de nieuwe vondsten van Esbeek voor het
Neanderthaler-onderzoek in Nederland, maar ook voor de archeologische monumentenzorg
van dit type vindplaatsen stond centraal in het laatste deel van de lezing. Conclusies
uit het onderzoek van Esbeek zijn:
-Esbeek past in Mousterian with Bifacial Tools (MBT) en vormt belangrijke aanvulling op
geanalyseerde sites door Ruebens (2013); De beste paralellen zijn Oosthoven in
Noord-België, enkele Waalse grotvindplaatsen en kleinere vondstcomplexen en losse
vondsten in Noord-Brabant.
-Geen aanwijzingen voor lange afstand transport van grondstoffen vanuit primaire
brongebieden (bijvoorbeeld Zuid-Limburg);
-Datering: Midden-Pleniglaciaal tussen 60.000 en 40.000 BP; mogelijk ouder (Vroeg-Glaciaal)
-Geologische omstandigheden en grondgebruik zeer bepalend voor de 'oppervlakte-zichtbaarheid'
van artefacten/vindplaatsen uit deze periode; Toekomstige inventarisaties en onderzoek: Esbeek
topje van de ijsberg?
De middenpaleolithische vindplaats 's Hertogenbosch - Vonk en Vlam
De volgende spreker Drs. Stefan Molenaar is senior adviseur archeologie en ruimtelijke ordening bij
de Gemeente 's-Hertogenbosch.
De vijfde lezing ging over de bijzondere midden paleolithische vindplaats die
tijdens de bouw van de parkeergarage aan de Hekellaan in Den Bosch werd ontdekt.
Bij de bouw van de parkeergarage Vonk en Vlam in 's Hertogenbosch zijn in 2013 en
2014 archeologische resten gevonden, waaronder meer dan 300 stenen werktuigen uit
de Oude Steentijd. Het zijn sporen van tijdelijke bewoning van Neanderthalers
omstreeks 50.000 jaar geleden tijdens de laatste ijstijd. De ouderdom is afgeleid
uit de techniek waarmee de werktuigen gemaakt zijn (de zogenaamde discoïde methode)
en de vorm van enkele werktuigen. Bijzondere vondsten zijn vooral een fragment van
een bladspits en een klein vuistbijltje (een zogenaamde Keilmesser). Uit onderzoek
van microscopische sporen van gebruik op de stenen werktuigen blijkt dat de
Neanderthalers vlees, huiden en planten bewerkt hebben. Een deel van de stenen
werktuigen is waarschijnlijk ter plekke gemaakt, gebruikt en weggegooid. De
werktuigen zijn gemaakt van vuursteen, kwartsiet en zoetwaterkwartsiet dat verzameld
is in oude rivierafzettingen van Maas en Rijn in de buurt van 's-Hertogenbosch.
Afval van het bijwerken van vuistbijlen wijst erop dat deze werktuigen door
Neanderthalers werden meegebracht, ter plekke gebruikt zijn en vervolgens weer
meegenomen zijn. Naast de stenen werktuigen zijn ook botresten gevonden. Het gaat
om resten van onder andere wolharige neushoorn, wolharige mammoet, rendier en paard
- typische soorten van de zogenaamde 'mammoetsteppe'. De vondsten zijn waarschijnlijk
afkomstig uit fijnkorrelige afzettingen van een Pleistocene voorloper van de Dommel
en/of Aa.
Ps. De nieuwe parkeerplaats Vonk en Vlam is een fantastische beleving. Je moet daar echt eens een keer parkeren.
De Groote Wielen, archeologie en paleontologie met wetenschappelijke precisie.
De laatste en zesde lezing werd verzorgd door Dick Mol. Dick Mol is een Nederlandse
amateur-paleontoloog, die wereldwijde bekendheid geniet. Hij is als honorair
onderzoeksmedewerker voor fossiele zoogdieren verbonden aan het Natuurhistorisch
Museum Rotterdam.
Op enthousiaste wijze heeft Dick Mol zijn lezing gehouden. Nederland is piepjong. Ons
land is niet alleen klein, het is ook heel jong, geologisch gesproken. Het is voor het
grootste deel gevormd in de twee miljoen jaar van het ijstijdvak: het Pleistoceen. Het
grootste deel van die periode zag de land-zee verdeling er heel anders uit dan nu. Nog
geen 40.000 jaar geleden stond de Noordzee tussen Engeland en Nederland grotendeels
droog. Je kon letterlijk van Katwijk naar Londen wandelen. Je liep dan over een open
vlakte, waar je af en toe een meanderende rivier moest oversteken. Je moest goed
oppassen voor grote kudden mammoeten, steppewisenten en af en toe een groepje wolharige
neushoorns. Nog gevaarlijker waren de leeuwen en hyena's die hier leefden. Een goede
bontjas had je ook nodig. Maar het was in ieder geval wel droog, want het was hier
bepaald niet de besneeuwde toendra die je vaak ziet bij schilderijen van de ijstijd;
geen uitgestrekte witte vlakten zoals we die nu kennen uit het hoge noorden van
Noord-Amerika en Siberië. Het was een landschap dat nu nergens meer op de aarde te
vinden is. Nederland ligt vol met resten van dieren uit die ijstijd. In het Nationaal
Natuurhistorisch Museum Naturalis in Leiden, bijvoorbeeld, ligt de grootste collectie
mammoetbotten ter wereld. Die mammoeten hoorden hier in de ijstijd echt thuis, samen
met andere dieren die we nu 'exotisch' noemen, of die zelfs zijn uitgestorven. Een
groot deel van die enorme collecties komt uit de omgeving van 's-Hertogenbosch. Ze
zijn tevoorschijn gekomen tijdens baggerwerkzaamheden in het stroomgebied van de Maas.
Ook in het Archeologisch en Paleontologisch Museum Hertogsgemaal in Gewande ligt een
grote collectie beenderen van dieren uit het stroomgebied van de Maas tijdens de
ijstijd. In 2005 werd begonnen met de ontgronding van de zandput De Groote Wielen.
Er moest goed bouwzand komen voor de nieuwe woonwijk. Dat er fossiele botten uit de
ijstijd naar boven zouden komen, daar hadden zelfs de goed geïnformeerde bouwers niet
meteen op gerekend. Het zand werd aanvankelijk opgezogen van een diepte tot 7 meter
beneden de waterspiegel, een laag die niet bekend staat om fossiele rijkdom. Omdat er
steeds meer zand nodig was, gaf de Provincie Noord-Brabant toestemming om ook dieper
te zuigen: tot ruim 13 meter beneden de waterspiegel. Op dat moment werden de
bottenverzamelaars alert. Uit plassen in de buurt waren immers mooie overblijfselen van
ijstijddieren gevonden op diepten rond de 10 meter. Op 29 maart 2005 was het voor het
eerst raak: Frits Engelen, landmeter van het team Geoinformatie van de gemeente
's-Hertogenbosch vond bij een van de bakens op het zanddepot bij de plas wat
donkerbruine botten. De harde wind had de beenderen vrijgemaakt. Diezelfde avond
bezochten Anton Verhagen en Tony de Groot het zanddepot. Ze konden de eerste fossiele
beenderen van een wild paard en van rendieren veiligstellen. Het was de eerste aanwijzing
dat De Groote Wielen sporen zou gaan opleveren uit een ver verleden. Dick Mol presenteerde
vele fraaie afbeeldingen van de gevonden beenderen en andere artefacten. Mammoeten,
wolharige neushorens, hyena's, steppewisenten, vogels, planten en zelfs de vliegen van
toen zijn teruggevonden. Dick Mol heeft samen met de onlangs overleden Anton Verhagen
een fantastisch boekwerk samengesteld. Beeldend kunstenaar Remie Bakker verzorgde vele
tekeningen. Het boek is in 2009 verschenen met de titel: 'De Groote Wielen: er was eens
.... Met als ondertitel "Wie woonden er in De Groote Wielen in de ijstijd?"
Sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter van het NBAG de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Met ca. 85 aanwezigen, zes zeer boeiende lezingen was het een topper in de lezingen reeks van
het NBAG. Wederom een zeer geslaagde studiedag.
Namens het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap,
Peter van Nistelrooij
Verslag studiedag 03-04-2016
Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Van WOII tot Caesar: Archeologie van
Oorlog en Conflict in Brabant",
gehouden in café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd door het
Noord-Brabants Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
De dagvoorzitters Richard Jansen en Eugene Ball openden om 10.30 uur de dag.
Conflicten zijn van alle tijden! Daarentegen staat het archeologisch onderzoek
naar schansen uit de Tachtigjarige Oorlog, vestingwerken uit de late middeleeuwen
en slagvelden uit verschillende perioden nog in de kinderschoenen. Daar komt
echter langzamerhand verandering in en dus is de 69e studiedag van de NBAG gewijd
aan Conflictarcheologie. Aan de hand van verschillende Brabantse vindplaatsen en
een enkel Limburgs voorbeeld geven de vijf presentaties een beeld van de
ontwikkeling van het archeologisch onderzoek naar oorlogen en conflicten door de
tijd heen, inclusief de meerwaarde van dit onderzoek. De archeologische neerslag
van kampen, slagvelden en verdedigingswerken zijn stille getuigen van traumatische
gebeurtenissen die destijds een enorme impact moeten hebben gehad. Soms zijn die
plekken nog herkenbaar in het landschap en behoren ze tot ons collectieve geheugen,
soms zijn het nieuwe ontdekkingen bij archeologisch onderzoek. Beginnend met WOII
gaan we terug in de tijd langs verschillende conflicten die zich op Brabantse bodem
hebben afgespeeld om te eindigen met de recente, spectaculaire ontdekking van de
resten van de oudst bekende veldslag in Nederland. De strijd tussen Germaanse
stammen en de legioenen van Caesar bij Kessel.
Wat wordt daar opgeblazen? We weten het niet....
Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Brabant en Noord-Limburg.
De eerste spreker Jos van der Weerden is als senior archeoloog werkzaam bij BAAC
(Bouwhistorie, Archeologie, Architectuurhistorie en Cultuurhistorie) te
's-Hertogenbosch. Hij heeft een ruime ervaring met archeologische opgravingen van
IJzertijd tot Tweede Wereldoorlog.
De archeologie van de Tweede Wereldoorlog, of breder, conflictarcheologie, staat
de laatste jaren steeds meer in de belangstelling. Werden de sporen uit deze periode
voorheen veelal als verstoring aangemerkt, tegenwoordig is er volop belangstelling
voor het Nederlandse krijgsverleden. Dit hangt mogelijk samen met het langzaam
wegvallen van de generatie die de oorlog als (jong)volwassene heeft meegemaakt.
Hierdoor verdwijnen de scherpe kantjes van de oorlog, maar ook de ooggetuigenverhalen
en een grote hoeveelheid informatie. De ervaring leert ons dat deze informatie lang
niet altijd in boeken en op het internet is opgeslagen. Wel worden de gegevens steeds
makkelijker te raadplegen, vooral dankzij het voorgenoemde internet. Zo zijn
bijvoorbeeld gevechtsrapporten, dagboeken en kranten uit de oorlog vaak online te
raadplegen. Aan de hand van een aantal Brabantse voorbeelden (en een enkel Limburgs)
wordt een beeld geschetst van de evolutie van het archeologische onderzoek naar de
periode van de Tweede Wereldoorlog. Tevens werd duidelijk gemaakt wat de meerwaarde
van dit onderzoek is. In veel gevallen zal het slechts een aanvulling zijn op de al
bestaande bronnen, maar diverse malen komen er ook nieuwe en verrassende feiten naar
voren, die vooral voor de lokale geschiedschrijving van belang kunnen zijn. Het
verhaal van het Venlose kazernekwartier laat duidelijk zien wat er met een
multidisciplinaire aanpak voor resultaten te bereiken zijn.
De Belgische Opstand in Brabant. Een kampement uit 1830-1839 in Rijen
De tweede spreker, Drs. Jan Roymans is als senior projectleider verbonden aan het Archeologisch Adviesbureau B.V. Raap.
Militair Kamp Rijen; een stad van linnen en heideplaggen. Culturele, religieuze,
politieke en economische verschillen gaven aanleiding tot het conflict gekend als
de Belgische Opstand met als resultaat de opsplitsing van het Verenigd koninkrijk
van Willem I. Een breekpunt, gepaard gegaan met de laatste aanvalsoorlog van Nederland:
de zogeheten Tiendaagse Veldtocht gevolgd door een jarenlange patstelling alvorens het
grote Koninkrijk der Nederlanden, op dat moment niet ouder dan 15 jaar, uiteenvalt in
drieën: Nederland, België en Luxemburg. Gedurende de periode 1830/1 - 1839 bevonden zich
veel manschappen en legeronderdelen in het zuiden van ons land. Die verblijven in de
vestingsteden, zijn in kantonnement of verblijven tijdelijk in een groot tentenkamp om
zich voor te bereiden op een oefening in groter verband of komende campagne. Van die
veldkampen bevond zich er één nabij Rijen en één nabij Oirschot. Als primair doel voor
de militaire kampen gold het oefenen van de hogere bevelhebbers in de zogenaamde
bewegingsleer en in het gelijktijdig doelmatig aanwenden van de verschillende wapensoorten.
En dat bij voorkeur op weinig of niet bekend terrein. Gelijktijdig is zij een leerschool
voor de samenstellende delen van een legerkorps. Het oefenen met gecombineerde wapensoorten
heeft het voordeel dat men elkaars karakteristieken, tactiek en bewegingsvermogen leert
kennen. Het is daarom niet verwonderlijk dat bij het kamp een oefenveld hoorde. Een van de
reden om het kamp in Oirschot en Rijen aan te leggen was de aanwezigheid van grote
heidevelden waar men ongehinderd kon oefenen. De aanwezigheid van de vele militairen hebben
ongetwijfeld hun sporen nagelaten in het Brabantse landschap. Van het kamp in Rijen is een
historische kaart bekend waarop de inrichting van het kamp schematisch is weergegeven.
Het kamp was bijna 1,7 km twee kilometer lang en een paar honderd meter breed. De ligging
van de tenten onderstreept de militaire hiërarchische structuur. De basis van de Pyramide
bestaat uit rijen van vierkante en ronde tenten waar de gewone soldaten in grote getalen
waren ondergebracht. De laag daarboven wordt gevormd door tweepersoonstenten van officieren
en onderofficieren. De bovenste laag bestaat uit grote tenten waar de bevelhebbers van ieder
bataljon waren ondergebracht met in hun midden de tent van de prins. In het kamp waren
allerlei voorzieningen aanwezig zoals waterputten, latrines wagenparken, een ambulance, een
intendance marktkranen, kantines een slachterij, ingegraven gaarkeukens en plaatsen waar
geloofsdiensten bijgewoond konden worden. Tijdens de oefeningen verbleven in het militaire
kamp van Rijen tot over tienduizend mensen, militairen en burgers. De aanwezigheid van zulke
grote getalen in het veld moeten niet alleen hun sporen in archieven, maar ook in het
bodemarchief hebben nagelaten. Zeker als men beseft dat vele voorzieningen waren opgebouwd
met zand en heideplaggen. Daarvan resteren wellicht nog diverse zichtbare en
hoogstwaarschijnlijk ook onzichtbare sporen in het landschap. Deze sporen behoren tot het
domein van de archeologie. Hoogtemetingen worden regelmatig gebruikt om archeologisch reliëf
inzichtelijk te maken. Recent zijn zeer gedetailleerde hoogtegegevens beschikbaar gekomen.
Deze hoogtegegevens zijn verzameld door middel van laserhoogtemeting. Bij deze techniek vuurt
een scanner vanuit een helikopter of vliegtuig laserlicht af op het aardoppervlak. Door de
looptijd van het gereflecteerde licht te meten, bepaalt de scanner de afstand tussen het
aardoppervlak en het vliegtuig. Het instrument scant al vliegend een strook land onder het
vliegtuig. Door computerbewerkingen van deze gedetailleerde hoogtegegevens is het mogelijk om
minimale hoogteverschillen in beeld te brengen die in het veld niet of nauwelijks zichtbaar
zijn of door struiken of bomen worden gemaskeerd. Omdat na het verlaten van het kamp in 1839
nauwelijks werkzaamheden in het gebied hebben plaatsgevonden, zijn kleine hoogteverschillen
relatief goed intact gebleven. Met andere woorden, mogelijk zijn er in het huidige bos sporen
van het voormalige kamp die zich laten 'lezen' in het micro-reliëf. Uit een analyse van de
hoogtegegevens is door RAAP Archeologisch Adviesbureau de locatie van het kamp en verschillende
elementen daarvan exact gelokaliseerd. Door de historische kaarten te vergelijken met het
hoogtemodel zijn latrines, kookkuilen, wegen en zelfs kleine opgehoogde tentplaatsen van
soldaten in het veld achterhaald. Daarnaast laat het hoogtemodel ook uitgravingen en ophogingen
zien die niet op historische kaarten zijn terug te vinden. Met andere woorden het bodemarchief
in de bossen bij Rijen bevat informatie over de geschiedenis van het militaire kamp die niet in
papierenarchieven is te achterhalen. De bodem is dus een belangrijke kennisbron.
Brabant versus Gelre: Een uniek Italiaans vestingwerk in Ravenstein uit de 16e eeuw
Drs. Eric van der Kuijl en Ir. André Viersen bespreken het volgende onderwerp Brabant versus Gelre.
Een uniek Italiaans vestingwerk in Ravenstein uit de 16e eeuw
Eric van der Kuijl is eigenaar van Hamaland Advies. Hamaland geeft adviezen o.a. aan gemeenten op
het gebied van archeologie, ruimtelijke ordening en Milieu. André Viersen is werkzaam bij het Bureau
voor Bouwhistorie en Architectuur geschiedenis (BBA). Hij is bouwhistoricus en heeft bouwkunde
gestudeerd aan de Technische Universiteit te Delft. Zijn specialismen zijn kastelen en andere
historische verdedigingswerken.
Graafwerkzaamheden in de periode 2012-2014 hebben aan het licht gebracht dat binnen het terrein
van het aarden bastion Famars (1621) omvangrijke restanten van een oudere voorganger zijn gelegen.
Het blijkt een bolwerck naar oud-Italiaans model te zijn. Dendrochronologisch onderzoek heeft
uitgewezen dat het bolwerck uit 1509 stamt. Het bolwerck bestaat uit stenen ruimten, overdekt met
aarde, teneinde de muren te beschermen tegen kanonvuur. Het vestingwerk bestaat uit twee
geschutskelders, twee kazematten met in het midden een grote ovale verblijfsruime, waarvan de
ingang reeds in 1988 werd blootgelegd. Het geheel was grotendeels omgeven door een ter plaatse niet
meer herkenbare (stads)gracht. Ten tijde van de aanleg van het vestingwerk was Philips van Kleef de
baas in de soevereine heerlijkheid Land van Ravenstein. Hij leefde van 1456-1528 en noemde zich van
1492 tot zijn dood 'Heer van Ravenstein'. Van 1499 tot 1506 was hij tevens gouverneur van Genua,
zodat aannemelijk is dat hij in Italië de inspiratie opdeed voor de vernieuwing van de fortificatie
van Ravenstein. Teneinde het vestingwerk te onderscheiden van het bastion Famars heeft de ontdekker,
in overleg met het stichtingsbestuur, gekozen voor de naam Philips van Kleef-bolwerck. Thans werkt de
stichting aan de ontwikkeling van een project dat het unieke bolwerck herkenbaar en beleefbaar houdt
voor het publiek. Meer over het vestingwerk van Ravenstein is te vinden op: www.vestingravenstein.nl
In april 2014 vonden in de tuin van professor Van Mourik aan de Van Coothweg te Ravenstein omvangrijke
opgravingen plaats. In eerdere jaren waren daar stukje bij beetje bakstenen restanten van een omvangrijk
vestingwerk ontdekt. Naar nu blijkt, dateert dat vestingwerk uit de tijd van Philips Van Kleef.
Ravenstein was omstreeks 1500 van groot strategisch belang: het lag op de grens van het hertogdom Gelre
en het Bourgondische hertogdom Brabant. Onderdeel van het archeologisch onderzoek is het zorgvuldig in
kaart brengen van de restanten.
Dat werk is naar alle tevredenheid verricht door Bouwstudio PelserHartman te 's-Hertogenbosch. PelserHartman is een professioneel 3D laserscanning-bedrijf, dat met de modernste apparatuur de zichtbare en bereikbare delen van het vestingwerk heeft vastgelegd. Het betreft een volledige scanopname met fotomateriaal; dit alles is verwerkt tot een geregistreerde pointcloud met een trueview in kleur. Door middel van orthofoto's (ter vervanging van het ouderwetse tekenwerk) maakte PelserHartman bovendien een bovenaanzicht en zeven doorsneden van het vestingwerk. Voor de onderzoekers van de opgraving en voor de opdrachtgever, het bestuur van de Stichting Vestingwerken Ravenstein, was het mogelijk om aan de hand van de opnamen van PelserHartman de restanten realistisch te bekijken vanuit de standpunten van de scanner. Het is een belangrijke hulp is bij het interpreteren van het werk. Daarnaast heeft het bedrijf met de scans natuurlijk ook precies en in detail de staat van het vestingwerk vastgelegd, nadat het na 400 jaar weer het daglicht zag. Deze gegevens kunnen van groot belang zijn voor wetenschappelijk onderzoek van de generaties na de onze. Het imposante bakstenen muurwerk blijkt naar oud-Italiaans model te zijn, dateert zoals blijkt uit dendrochronologisch onderzoek van omstreeks 1509 en bestaat uit een gedeeltelijk nog overwelfde geschutskazemat, met forse bakstenen schiettrechter. Achter de kazemat ligt een voorheen overkluisde afwachtingsruimte, waaraan voorheen een tweede kanonkazemat gelegen was. Wellicht is deze laatste kazemat vrijwel geheel afgebroken.
Vechten om Eindhoven tijdens de Opstand. Archeologische wapenvondsten uit de stads- en kasteelgrachten
De vierde spreker, Drs. Nico Arts, is werkzaam als stadsarcheoloog bij de Gemeente Eindhoven en inmiddels een bekende spreker bij het NBAG.
Tijdens de Opstand (de Tachtigjarige Oorlog, 1568-1648) speelt Eindhoven een rol in de strijd tussen
de Spaanse koning en de opstandige Staatse gewesten. Een centrale plaats in die oorlog is het Kasteel
van Eindhoven. Dit kasteel (in de stadskern, op de hoek van de Ten Hagestraat/Vestdijk) is in de
vijftiende eeuw gebouwd, de laatste bovengrondse overblijfselen worden in 1676 opgeruimd. Tijdens
opgravingen op het kasteelterrein, maar ook elders in de stadskern, zijn afgelopen decennia veel
archeologische voorwerpen uit de Tachtigjarige Oorlog aangetroffen. Het zijn de stille getuigen van
een vreselijke tijd in de stadsgeschiedenis.
De archeologische vondsten bestaan uit allerlei wapens (zwaarden, hellebaard, dolken, spiespunten, kanonskogels, een mortiergranaat, loden kogels, gietmallen voor kogels, een pistool, ontplofte vuurwapens, kruithoorns). Ook is er slachtafval van honden en de schedel van een man die met zwaard en kogel is gedood. Naast de archeologie zijn er ook veel historische gegevens. In de jaren 1576-1642 is het kasteel afwisselend in handen van Spaanse en Staatse troepen. Een van die veroveringen vindt plaats op 7 september 1581, er worden die dag meer dan 600 mensen gedood. In het voorjaar van 1583 wordt de stad 2 maanden belegerd. Door voedseltekort worden zelfs honden en katten gegeten. Kort daarna wordt de stad door de Spanjaarden verkleind om deze beter te kunnen verdedigen. Er worden nieuwe grachten en wallen aangelegd.
Caesar in Brabant? Een veldslag tussen Romeinen en Germanen bij Kessel
De laatste spreker Nico Roymans is sinds 1998 hoogleraar West-Europese Archeologie aan de Vrije Universiteit
te Amsterdam. Zijn specialisatie is de archeologie van Keltisch-Germaanse samenlevingen in de late prehistorie
en hun integratie in het Romeinse rijk.
In Boek IV van zijn De Bello Gallico beschrijft Caesar zijn uiterst gewelddadige optreden tegen twee Germaanse
stammen, de Tencteri en Usipetes, in het voorjaar van 55 v.Chr. Deze groepen waren kort daarvoor massaal in het
Nederlandse rivierengebied de Rijn overgestoken en vroegen Caesar toestemming om zich daar te mogen vestigen. Dit
verzoek om asiel werd geweigerd, waarna Caesar met zijn volledige troepenmacht van 8 legioenen en cavalerie tegen
de Germanen ten strijde trok. Na de verovering van het Germaanse kamp bij de samenvloeiing van Maas en Rijn (lees
Waal) werd de vluchtende bevolking, inclusief vrouwen en kinderen, massaal afgeslacht. In totaal zou het gaan om
430.000 personen, doch dit aantal is ongetwijfeld enorm overdreven. Maar als je de vergelijking maakt met Caesars
troepenmacht van ongeveer 35.000 personen en een gelijkwaardige troepenmacht van de Germanen met daarbij een
gemiddeld aantal vrouwen en kinderen, dan kunnen het misschien wel 115.000 personen zijn geweest. Zijn ze dan
allemaal vermoord zou je dan kunnen afvragen. Als je dit aantal weer vergelijkt met grote massa slachtingen van
mensen waarvan wel de aantallen slachtoffers bekend zijn dan kun je een percentage van ongeveer 40-50% aanhouden.
Dus het nog steeds enorme aantal van 60.000 slachtoffers zal best wel juist kunnen zijn.
De meest waarschijnlijke plaats waar de slachting heeft plaatst gevonden is bij Kessel/Lith. Er zijn daar door
amateurarcheologen in een oude rivierbedding grote hoeveelheden menselijke botten en wapens gevonden. De vele
gevonden Germaanse wapens zijn goed te determineren. De beenderen zijn nauwkeurig onderzocht. Er zijn schedels
gevonden met doorboringen met vierkante gaatjes. Die gaatjes komen overeen met de punt van een Romeinse
werpspeer (pilum). Ook zijn beenderen op strontium onderzocht. Strontium in botten verraadt de herkomst menselijke
resten. Het scheikundig element strontium zit overal in de bodem en komt via de voeding ook in dieren en mensen
terecht. Het menselijk lichaam slaat strontium op zoals calcium: via de bloedstroom wordt het in ons skelet opgenomen.
Elke geologische ondergrond heeft zijn ouderdom en chemische samenstelling en daarmee ook zijn eigen signatuur voor
strontium. Het blijkt dat de onderzocht beenderen niet afkomstig zijn uit de omgeving van Kessel/Lith.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluiten de dagvoorzitters van het NBAG de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Verslag studiedag 08-11-2015
Verslag van de najaarsstudiedag: "De Vroege Middeleeuwen in Brabant. Nieuwe opvattingen over deze periode",
gehouden in café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd door het
Noord-Brabants Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
Om 10.30 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag.
De Vroege Middeleeuwen werden voorheen de donkere of duistere middeleeuwen
genoemd. De reden hiervan was dat deze periode werd gekenmerkt door gebruiken
en praktijken die een stap achteruit leken te zijn. Mede door de bestuurlijke
en politiek chaos die ontstond na de val van het West-Romeinse rijk, zijn er
weinig schriftelijke bronnen overgeleverd. En tot voor een aantal jaren terug
waren er zeer weinig tastbare archeologische vondsten uit deze tijd bekend.
Vooral dat laatste heeft een positieve wending gekregen. Een aantal
spectaculaire opgravingen met daaruit voort komende de archeologische vondsten
van zeer hoge kwaliteit en fijnheid en recent onderzoek geven meer tastbare
informatie over deze tijdsperiode. Door het steeds meer digitaal beschikbaar
komen van primaire bronnen en de meer uitgebreide kennisuitwisseling tussen
onderzoekers onderling, kunnen meer schriftelijke bronnen door meer
onderzoekers met elkaar vergeleken en geanalyseerd worden. Dit heeft een
positief effect op het totaal beeld van de vroege middeleeuwen. Na deze
inleiding geeft hij het woord aan Dr. Stijn Heeren.
Bloei, ontvolking en herkolonisatie van Zuid-Nederland
en noordoostelijk België in de laat-Romeinse tijd (3e - 5de eeuw na Chr.)
Op de Vrije Universiteit Amsterdam bestudeert Stijn Heeren de archeologie van
de rurale bewoning in het Nederlandse rivierengebied in de Late IJzertijd,
Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Vooral de nederzettingen, de grafrituelen,
materiële cultuur en de overgang van de laat-Romeinse tijd naar Vroege Middeleeuwen.
Het centrale thema van deze lezing is de bewoningsgeschiedenis van de Romeinse
provincie Germania Inferior, later Germania Secunda genoemd, van de 3e tot de
vroege 5e eeuw na Christus. Heeren geeft een duidelijk en compleet chronologisch
overzicht vanaf het begin van de Romeinse aanwezigheid tot aan hun vertrek weer.
De eerste eeuwen in het huidige Brabant waren van opbouw en bloei van de Romeinse
cultuur. Talrijke nederzettingen zijn opgegraven en geven een goed beeld weer.
In de periode 197-235 AC heersten de Servische keizers, zij zorgden voor een
tweedeling door de soldaten voor te trekken. In de periode 235-284 AC heersten de
soldatenkeizers. Deze periode kenmerkte zich door troonstrijd, invallen van de
Barbaren, pestepidemieën en inflatie. Vervolgens vond een grote ontvolking plaats,
waardoor in de kern van het zandgebied geen enkele(!) nederzetting bewoond bleef
tot in de 4e eeuw. Aan de randen van Brabant is iets meer continuïteit te zien.
Wat is de oorzaak van deze ontvolking? Oorlogvoering: Barbareninvallen vooral in
de jaren 254-268. Van enkele nederzettingen zijn brandlagen bekend. Zijn de
bewoners gevlucht voor het oorlogs geweld? Dat zal wel maar de praktijk leert dat
men meestal al na enkele jaren terugkeert. Oorlogsvoering lijkt niet de reden van
de ontvolking. Pest/veeziekte dan? Bij een van de grootste pestepidemieën uit de
13e eeuw stierf 'slechts' 30-40%. Geen totale ontvolking dus. Uit de geschiedenis
blijkt dat dit ook niet de reden is. Bodemdegradatie: o.a. uitputting door
overbebouwing? Kan wel maar zal nooit in enkele jaren plaats vinden. Dwangmatige
verhuizing? Een echte oorzaak van de ontvolking is niet aan te wijzen het zal wel
een combinatie zijn geweest. Wat we wel weten vanuit de archeologie is dat de
herbevolking in de late 4e/vroege 5e eeuw plaats vindt. In die periode trekken
de Romeinse legers weg en direct daarna vindt immigratie plaats van
Germaanse stammen. Dat is bij opgravingen te zien aan de huisplattegronden,
hutkommen, aardewerk en sieraden.
Alphen in de vijfde eeuw
De tweede spreker is Jan de Koning. Hij heeft zijn opleiding genoten aan de
Universiteit van Amsterdam aan het Albert Egges Van Giffen Instituut voor Pre-
en Protohistorie. Hij heeft zich gespecialiseerd in de vroege Middeleeuwen, maar
is ook goed thuis in de geschiedenis van het eerste millennium. De Koning werkt
momenteel bij Hollandia Archeologen Zaandijk.
Door de ontdekking in 1950 van het Vroegmiddeleeuwse grafveld niet ver van de
kerk van Alphen kreeg dit dorp binnen de archeologie nog meer bekendheid. Het
was natuurlijk al bekend doordat Willem Binck hier pastoor was tussen 1932 en
1963. Behalve een rechtlijnig pastoor was hij ook een gedreven oudheidkundige
en oprichter van Brabants heem. Met de opgraving Alphen-Chaam op de Kerkakkers
kwam daar een nieuwe mijlpaal bij. De Koning geeft het relaas weer van de
opgraving. Deze was na het proefsleuvenonderzoek in mei 2004 bijna niet
doorgegaan. Alsof de nederzetting niet ontdekt mocht worden waren de proefsleuven
tussen de archeologische sporen door aangelegd. Door een enkele verbreding van
een van de proefsleuven sneed men toch net twee hutkommen aan, waardoor een
vervolgonderzoek op zijn plaats was. De opgraving leverde een duidelijk beeld
op van meerdere boerenerven bestaande uit 9 boerderijen, 28 hutkommen, 10
spiekers, 34 brand/oven/afval of voorraadkuilen, karrensporen en 3 waterputten.
De waterputten waren stevig van formaat, één had onderin een houten
plankenconstructie en de twee anderen hadden onderin een houten ton. Een put met
plankenconstructie had hout uit de eerste bouwfase 401-413AC en uit de tweede
bouwfase na 590 AC. De boerdenerven konden gedateerd worden tussen de late 4e en
eerste helft van de 6e eeuw, met andere woorden gelijktijdig met het grafveld.
Er werden vele m3 zand gewassen. Dit was niet zonder resultaat. Vele glaskralen,
aardwerk en andere artefacten worden gevonden. Hoewel we aan de rijkdom van de
graven onmiddellijk enige status denken af te kunnen lezen, wijzen de
nederzettingssporen 600 meter daarvandaan op gewone boeren.
Vijftig tinten groen. Merovingisch glas in Noord-Brabant
Annemarieke Willemsen studeerde Kunstgeschiedenis & Archeologie aan de
Radboud Universiteit Nijmegen, waar ze in 1998 promoveerde op een studie
naar laatmiddeleeuws kinderspeelgoed. Vanaf 1993 werkte ze in diverse musea
mee aan tentoonstellingsprojecten, onder andere in Museum Boijmans Van
Beuningen in Rotterdam. Sinds 1999 is Willemsen aan het Rijksmuseum van
Oudheden verbonden als conservator van de afdeling Nederland Middeleeuwen.
Daar is ze verantwoordelijk voor alle vondsten van eigen bodem van ná de
Romeinse tijd.
De coördinator van deze studiedag, NBAG bestuurslid François van den Dries
is een deskundige op het gebied van glas, met name Romeins glas. Hij heeft
een fraai boekwerk over Romeins glas uitgegeven met als titel 'Breekbaar
verleden'. Wel dan is het meer dan logisch dat er ook over Merovingisch glas
gesproken werd. Spreker Willemsen 'neemt' de toehoorders mee naar een
tentoonstelling die in 2014 te zien was in het RMO te Leiden. N.a.v. deze
tentoonstelling is door de spreker een fraai overzichts boekwerk
samengesteld met als titel 'Gouden Middeleeuwen' uitgegeven door
WalburgPers. Uit de 'Gouden Middeleeuwen', de periode van ongeveer 400 tot
700 AC, is veel glaswerk opgegraven. Het in Nederland gevonden glas is deels
ingevoerd uit de regio's Keulen en Namen-Huy en weerspiegelt daarmee het
handelsnetwerk van de Vroege Middeleeuwen.
Glas was een relatief luxe product in deze tijd, dat wordt gekenmerkt door sierlijke vormen en decoratie. Uit met name de kralen spreekt een voorliefde voor kleur en detail. Merovingisch glas komt in diverse modellen voor; naast de standaardmodellen van stortbekers zijn er bijvoorbeeld voet- en klokbekers. Bijzonder zijn kannen en flessen met één of twee oren, bedoeld om drank in te bewaren en uit te schenken. Deze komen vooral in vijfde-eeuwse context voor, net als kleine glazen flesjes voor olie of parfum. Het meeste Merovingische glaswerk komt uit grafvelden, uit zowel mannen-, als vrouwen- en kindergraven. Dat glas uit graven is meestal mooi heel gebleven, soms omdat de glazen beker in een knikpot was gezet. Glaswerk en glazen kralen komen ook in crematiegraven voor; het glas was dan bij de crematie gesmolten en met de verbrande botresten in een pot begraven. Bijzondere en zeldzame vormen van glazen drinkgerei, typerend voor deze periode, zijn slurfbekers en buidelbekers. Slurfbekers hebben een rij 'slurven' om de buik, die open werden geblazen, zodat de wijn erin kon stromen. Buidelbekers hebben enigszins de vorm van een hangend leren buideltje en zijn versierd met verticale glasdraden die op naden lijken. De inhoud is 25-30 cl. Met behulp van demo films werd fraai getoond hoe deskundige glasblazers de bekers in een bestaande glasblazerij reproduceerden.
Boeren en aristocraten in Zuid-Nederland en de
betekenis van het nieuwe grafveld uit Uden
Professor Frans Theuws studeerde geschiedenis en Provinciaal Romeinse
archeologie aan de Universiteit van Nijmegen en middeleeuwse archeologie aan
de Universiteit van Amsterdam (1983 cum laude). Zijn promotieonderzoek ging
over de kenmerken van de vroegmiddeleeuwse samenleving in Zuid-Nederland en
Noord-België (1988 cum laude). Met ingang van 2012 heeft hij een project
gestart dat als doel heeft de studie van de Merovingische en Karolingische
samenleving in het noorden van het koninkrijk.
Noord-Brabant maakt in de Vroege Middeleeuwen deel uit van de pagus Texandria.
We kennen deze streek omdat in de jaren rond 700 verschillende aristocraten
grond en mensen schonken aan Willibrord, de bisschop van de Friezen en abt van
Echternach in het huidige Luxemburg. Rond 700 is er dus sprake van
grootgrondbezit terwijl we weten dat het gebied rond 500 vrijwel onbewoond was.
De kolonisatie kwam vanaf de randen van het buitengebied opgang na 550. Door
opgravingen van de grafvelden weten we dat het kleine kolonisatie gemeenschappen
zijn. De vroegste graven zijn de rijkste. Verschillen in accentuering van de
vrouwen. Weellicht een langzaam groeiende bevolking tot ca. 650. We weten
intussen ook dat er in de jaren rond 650 belangrijke veranderingen in de
nederzettingsvormen plaatsvinden. Nieuwe centrale nederzettingen komen op. De
hoeven waren gelegen rond een centraal plein. Spectaculair is dat sommige
families in die nieuwe nederzettingen hun doden op het erf begraven. Bovendien
blijkt dat de vondsten in die graven van ver buiten de regio afkomstig zijn,
exotische grafgiften. Het zou best mogelijk kunnen zijn dat diegenen die nieuwe
nederzettingen inrichtten uit de streken komen waar soortgelijke vondsten veel
aangetroffen zijn. Mensen uit het Moezelvallei/Midden Rijn die nieuw
grootgrondbezit inrichten? De nederzettingsontwikkeling gaat door en houdt
vermoedelijk verband met de ontwikkeling van domeinen. De opgraving van het
grafveld uit Geldrop (640-850) geeft bijzondere resultaten prijs. Een bijzonder
prachtige riemgordel wordt gevonden. Dit werd natuurlijk pas duidelijk na
deskundige restauratie. Onlangs in Uden, weer een klein en rijk grafveld
opgegraven. Veel voorwerpen moeten nog onderzocht worden maar nu al is te
melden dat het bijzonder voorwerpen zijn. De vondsten behoren tot de oudste
uit de Merovingische tijd van Noord-Brabant. Het grafveld biedt een nieuw
beeld op de kolonisatie van Brabant in de Frankische tijd. De perfect bewaarde
lichtgroene buidelbeker, in 1957 is gevonden in Bergeijk, is misschien wel het
mooiste Merovingische glas van Nederland (foto 3). Maar recent is in Uden ook
een buidelbeker gevonden, van heel donkerblauw glas, de derde buidelbeker in ons
land! De archeologie laat zien dat ons beeld van vroegmiddeleeuws Noord-Brabant
aanzienlijk is bijgesteld op basis van opgravingen van grafvelden en nederzettingen.
De historicus en de donkere middeleeuwen
Drs. Lauran Toorians studeerde in 1986 af in het hoofdvak middeleeuwse geschiedenis
en het groot bijvak Keltische taalkunde. Hij werkte enige tijd als keltoloog aan
de Universiteit Leiden. Van 1991 tot 1997 was hij voorzitter van de landelijke
Stichting A.G. van Hamel voor Keltische Studies. Tevens publiceerde Toorians over
literatuur in de Keltische talen, de historische betrekkingen tussen de Keltische
gebieden en de Nederlanden en het Keltisch in de Nederlanden gedurende de late
ijzertijd en de Romeinse periode.
Toorians vertelt dat de Bijbelse schepping de gouden oertijd was. Daarna is het
alleen maar slechter geworden. De geschiedenis is meestal een vertekend beeld van
de waarheid. Zo blijven sommige schrijvers bekend en andere schrijvers verdwijnen.
Toen in de negentiende eeuw de middeleeuwen werden 'ontdekt' werden zij donker
genoemd in de zin van primitief, armoedig en bijgelovig. De gebruikte bronnen zijn
erg summier en onbetrouwbaar. Dit in tegenstelling tot de intellectuele helderheid
van de renaissance waarin de glorie van de Klassieke (Romeinse) Oudheid opnieuw tot
leven kwam. Van dat idee van duisterheid hebben historici al lang afscheid genomen.
Toch leeft het begrip 'donkere middeleeuwen' nog, en dan vooral in het Engels als
Dark Ages. De kritiek dat de middeleeuwen niet duister waren, blijft overeind, maar
zeker in het Engels wordt het begrip Dark Ages nog vaak gebruikt als populaire term
voor wat beter wordt aangeduid als de Sub-Romeinse periode (of ook nog: Post-Romeinse
periode). Het gaat dan over de vijfde en de zesde eeuw na Christus, waar we voor
Nederland gevoeglijk de zevende eeuw aan kunnen toevoegen. Die eeuwen zijn voor de
historicus duister om de simpele reden dat we nauwelijks geschreven bronnen hebben
die ons erover inlichten. Duister dus, omdat de historicus zo weinig mogelijkheden
heeft om er een blik in te werpen.
Enige relativering is op zijn plaats: ook voor de Romeinse tijd zijn historische bronnen die specifiek over onze contreien (Nederland, Noord-Brabant) gaan, erg schaars en dat is niet veel anders voor de periode van ongeveer 650 of 700 tot 1200. Hoe dieper we voor deze periodes proberen in te zoomen op een bepaalde regio of een specifieke plaats, hoe donkerder het wordt. De uitdaging is natuurlijk om de schaarse bronnen die we hebben zo uitputtend mogelijk te gebruiken en dat leidt tot een balanceeract: wie het historische handwerk van bronnenkritiek al te hard toepast, moet concluderen dat we niks met zekerheid weten en dat dus de duisternis overheerst, en wie toch een aantal 'historische feiten' accepteert, moet scenario's schrijven die elk moment weer als een kaartenhuis in elkaar kunnen storten. De archeologie vormt daarbij niet veel meer dan een soort 'parallel universum' vol stomme getuigen die zich niet uit zichzelf bij de 'historische feiten' laten passen. Ook daar is interpretatie nodig en worden dus kaartenhuizen opgetrokken, en wie historische en archeologische informatie met elkaar probeert te verbinden, raakt gemakkelijk verstrikt in cirkelredeneringen. Een goed voorbeeld is het gegeven dat Hiëronymus (de heilige en Bijbelvertaler) in zijn vertaling en bewerking van de wereldkroniek van Eusebius van Caesarea vermeldt dat in het jaar 373 de Saksen werden verslagen ('geveld') bij Deuso in het gebied van de Franken (Saxones caesi Deusone in regione Francorum). Hiëronymus was in 373 in leven en schreef hier dus over zijn eigen tijd. Dat maakt dit kleine brokje informatie erg feitelijk. Maar niet duidelijk. Waar was eind vierde eeuw het gebied van de Franken en waar lag Deuso? Over die vraag lijken we het al ruim een halve eeuw eens: het Deuso van Hiëronymus is Diessen in Noord-Brabant. Hebben we daarmee een Noord-Brabants lichtpuntje in de donkere middeleeuwen? Nee. Bij nadere inspectie blijkt dit 'historisch feit' geen feit, maar een interpretatie, en dwingen meerdere redenen ons om aan die interpretatie te twijfelen. Waar de Saksen dan wel in het stof beten, is onbekend.
Grafroof in Brabant? Heropende graven uit de Vroege Middeleeuwen
Martine van Haperen is PhD student bij de Universiteit van Leiden. Haar promotie
onderzoeksproject met de titel; in contact met de doden. Een studie van vroege
middeleeuwse heropende graven, richt zich op Merovingische heropend graven uit de
lage landen.
De graven in de periode van de 5e tot de 8e eeuw bestonden vaak uit een kamer met
daarin de lijkkist. De dode werd vaak rijk bekleed en naast de lijkkist werden fraaie
grafgiften gelegd. De pracht en praal van Merovingische graven verleidt ons om te
denken dat zij bedoeld waren om voor de eeuwigheid onaangeroerd te blijven liggen.
De praktijk is echter anders. Net als elders in Noordwest Europa, werden in de Brabant
vele graven tijdens de gebruiksperiode van het grafveld heropend. Uit onderzoek van 208
graven bleek dat 41% van de graven heropend is. 50% van de heropende graven zijn
geopend binnen één generatie na de begrafenis. Dit is onder andere te constateren aan
de kistrestanten. De meeste graven werden heropend in de 6e en 7e eeuw. De
grafschenners doorzochten de inhoud van de graven en namen selectief objecten, en
wellicht ook (delen van) skeletmateriaal, mee. Ze lieten ook wel eens objecten achter
in het heropende graf. Deze handelingen worden traditioneel geïnterpreteerd als
'grafroof', een economisch gemotiveerde en criminele praktijk. Bij het bestuderen van
de graven komen echter allerlei kenmerken aan het licht die niet overeenkomen met deze
interpretatie.
Er zijn daarom ook andere verklaringen mogelijk, die het heropenen zien als onderdeel van de normale omgang met de overledenen en hun graven. Zo worden ook nu nog in bepaalde culturen skeletmateriaal tijdens processies meegevoerd. Voor de studie van heropende graven moeten gedetailleerde gegevens worden verzameld over de vorm van de verstoring in de grafstructuur en de verspreiding van objecten en botmateriaal in het graf. Zo blijkt dat er meer mannengraven dan vrouwengraven geopend worden. De Brabantse grafvelden van Bergeijk, Meerveldhoven en Dommelen vormen hiervoor goede casussen omdat ze zorgvuldig zijn opgegraven en gedocumenteerd.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter van het NBAG de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Met ca. 125 aanwezigen, zes zeer boeiende lezingen was het een topper in de lezingen reeks van
het NBAG. Wederom een zeer geslaagde studiedag.
Namens het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap,
Peter van Nistelrooij
Verslag studiedag 29-03-2015
Verslag van de voorjaarstudiedag: "Noord-Brabantse kastelen", gehouden in
kasteel Helmond te Helmond. Georganiseerd door het Noord-Brabants
Archeologisch Genootschap i.s.m. BAAC en Kasteel Helmond.
Inleiding
Om 10.35 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag. Gezien het thema van de studiedag is het geweldig dat we in zo'n prachtig kasteel te gast mogen zijn. Het bestuur van het NBAG is dan ook veel dank verschuldigd aan kasteel Helmond die het organisatorisch en financieel mogelijk maakte. Ook bedankte de voorzitter de sponsor BAAC en Helmonds gemeentelijk archeoloog; Theo de Jong. Mede door hun inzet heeft het geleid tot een geslaagde studiedag.
Vroege burchten in het hertogdom Brabant
Spreker Bas Aarts is voorzitter van de Vereniging Vrienden van Brabantse Kastelen en
is redacteur van het tijdschrift 'Het Brabants kasteel'. Bas Aarts bereidt momenteel
een proefschrift (dissertatie) voor over de motte-burchten hun rol en betekenis in
opkomst en groei van het hertogdom (circa 1000 - 1250). De lezing begon met een schets
van de territoriale ontwikkeling van het hertogdom Brabant vanuit het graafschap
Leuven. Een belangrijke ontwikkeling was dat in het jaar 1106 Orthen werd gesticht.
Dit was de meest noordelijke uitbreiding van het Hertogdom. Den Bosch kwam pas in 1202
in beeld. De lezing richtte zich met name op het verschijnsel van de motte-burcht, als
de meest voorkomende representant van de vroege burcht in onze streken.
De eerste motte-burchten zijn eenvoudige vluchtheuvels met daarop een toren constructie van hout. Deze evaluerende eerst in algemene zin van zijn ontstaan tot de kastelen zoals wij ze nu kennen. Vaak is de toren nog duidelijk herkenbaar in een bestaand kasteel. Bas Aarts liet vele fraaie en onbekende motte-burchten zien. Alle beelden omlijst met gedetailleerde gegevens. Ook motte-burchten uit West-Europa en Zeeland werden getoond. De in Zeeland genoemde vluchtheuvels of Vliedbergen (ca. 30 stuks) zijn volgens de spreker Motte-burchten. Een aantal kenmerkende motte-burchten worden door de spreker specifieker behandeld. De keuze wordt bepaald door archeologisch onderzoek, het historisch belang van aanleg en locatie of het cultuur-historisch belang van nog bewaard gebleven relicten in het landschap. Het lopend onderzoek op basis van een uitvoerige inventarisatie geeft meer zicht op de verspreiding en de bouwkundige ontwikkeling van het object in het studiegebied door de tijd heen. De verworven kennis kan daarbij vergeleken worden met de resultaten van soortgelijk onderzoek in de naburige middeleeuwse vorstendommen, bijvoorbeeld het graafschap Vlaanderen. De multidisciplinaire aanpak tracht daarnaast ook het sociaal-politieke netwerk van de betrokken adellijke families in kaart te brengen binnen de uitgroei naar het hertogdom Brabant voor de betrokken periode. Een interessant aspect daarbij (voor het huidige Noord-Brabant) is de integratie van het oude Texandrië in het hertogdom.
Bouwhistorisch onderzoek kasteel Helmond
Spreker Rob Gruben is bouwhistoricus en directeur van BAAC (Bouwhistorie, Archeologie,
Architectuur en Cultuurhistorie) in Den Bosch. Net als Bas Aarts is hij redacteur van het
tijdschrift Het Brabants Kasteel en lid van de Nederlandse Kastelen Studiegroep. Als
kastelendeskundige nam Rob de aanwezigen mee naar de duidelijk zichtbare bouwhistorisch
facetten van kasteel Helmond. Het kasteel staat al bijna 700 jaar in Helmond. Veel van de
geschiedenis lezen we af aan de muren en de balken.
Als vertrekpunt is gekozen voor de bouwchronologie zoals die is omschreven is in 2001 op hoofdlijnen in het boek: De kastelen van Helmond. Een macht centrum aan de rand van de Peel. Het kasteel werd bij de bouw opgenomen in een waarschijnlijk gelijktijdig ontwerp, om de marktnederzetting Helmond te voorzien van een omwalling. Helmond had haar stadsrechten vermoedelijk verkregen kort voor 1241. Het Helmonds kasteel vormde de zuidwestelijke hoek van deze stadsverdediging. Deze ingrijpende activiteiten zijn omstreeks 1320 begonnen en de realisatie ervan zal zeker meerdere decennia in beslag hebben genomen. Bovendien weten we dat het kasteel in 1331 als onderpand voor een lening werd gebruikt, die in 1335 geheel werd afgelost, waarmee het pandschap werd opgegeven. We kunnen er daarom veilig vanuit gaan dat de bouw van de Helmondse burcht in het tweede of derde decennium van de veertiende eeuw heeft plaatsgevonden. Het bouwhistorisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat men er in eerste instantie vooral op gericht was een ommuring met vier hoektorens en een in tweeën opgedeelde woonvleugel onder een zadeldak te realiseren. Het onderzoek kon zelfs aantonen dat de beide voorste torens nog lange tijd laag en onafgebouwd zijn gebleven: de woonvleugel en aansluitende torens aan de achterzijde hadden klaarblijkelijk meer prioriteit. Van enige stenen of permanente bebouwing op het binnenplein is in die eerste fase nog geen sprake. Waarschijnlijk zijn er wel semipermanente houten gebouwen op het plein aanwezig geweest, maar de aanvankelijke opzet om een zo leeg mogelijk binnenplein te creëren springt toch het meest duidelijk in het oog bij deze vroege vierkante burchten.
De opdrachtgever en bouwheer stamden uit het aanzienlijke maar verarmde Brabantse geslacht
Berthout van Berlaer, en heette Jan. De financieel gezonde heerlijkheid Helmond, die hij in
1314 verkreeg, bood een interessante basis om letterlijk op verder te bouwen. In het
hierboven al genoemde boek is een compleet hoofdstuk aan de heren en vrouwen van het
Helmonds kasteel gewijd.
Kasteel Helmond als adelijke woning
Zo ongeveer op de overgang van de dertiende naar de veertiende eeuw zien we dat het vierkante
kasteel niet alleen meer algemeen gangbaar wordt, maar tevens door minder aanzienlijke heren
als woonstede werd gekozen. Daarvoor was dit type burcht vooral een uitvalsbasis voor
legertroepen. Aanvankelijk- in de late dertiende eeuw- was het realiseren van dergelijke grote
complexen namelijk zowel politiek als financieel voorbehouden geweest aan de landsheerlijke adel,
die veel meer dan de latere, meer lokale adel, haar territorium moest bewaken en haar aanspraken
daarop kracht moest bijzetten. Vaak gebeurde dat met veel uiterlijk vertoon van macht in de vorm
van legertroepen, waarvoor het nieuwe type van de vierkante burcht dan een geschikte uitvalsbasis
vormde. Vanaf ongeveer 1300 zien we echter ook minder belangrijke edellieden met een goed gevulde
beurs voor dit type kiezen. Nadat het kasteel in de tweede helft van de veertiende eeuw geschikt
was gemaakt voor het gebruik van vuurgeschut, hoe beperkt dat ook geweest moge zijn, bouwde men
snel door naar een U-vormig complex met drie vleugels rond de nog steeds tamelijk grote binnenplaats.
Donderbussen en schietgaten
Zo vanaf het midden van
de veertiende eeuw zien we een verdere ontwikkeling, gestuurd door de opkomst van het vuurgeschut. We weten dat al in 1346 donderbussen aanwezig waren op kasteel Vreeland. Daarna nemen de meldingen over het gebruik van vuurgeschut snel toe, bijvoorbeeld in 1348 te Deventer en 1351 te Den Haag. Aanvankelijk waren die bussen gevaarlijker voor de gebruiker dan voor degenen op wie ze gericht werden, maar dat veranderde snel. Het logische gevolg was dat kastelen hun verdedigingssystemen hierop gingen aanpassen. De oude schietgaten voor pijlen boog maakten geleidelijk plaats voor meer moderne schietgaten voor vuurgeschut. Ook in Helmond is deze ontwikkeling waarneembaar, want op kelderniveau is bij de torens te zien dat de oude sleuven voor het boogschieten verbouwd werden voor haakbussen, waarbij de onderzijde van de schietgaten oorspronkelijk gevormd werd door vier natuurstenen blokken, die samen een ronde mond vormden voor de donderbus. Die verbouwing vormt een belangrijke bevestiging voor de al eerdere genoemde datering van de bouwtijd van het kasteel omstreeks 1320. Dat doet overigens ook het toegepaste metselverband, want dat is bij Helmond een Vlaams verband dat in deze streken vrij abrupt rond 1325 in onbruik raakt. De oorspronkelijke hoogte van de Helmondse schietnissen voor pijl en boog is tamelijk gering. En daarmee stuiten we op een merkwaardig nieuw inzicht. Een Duitse studie uit 2011 heeft namelijk aangetoond dat de aangebrachte schietgaten van een vijftal kastelen in de Elzas, twee burchten aan de Midden-Rijn en een versterking in de Pfalz -alle daterend uit de periode 1250-1350, dus de tijd voor het vuurgeschut- in verreweg de meeste gevallen totaal onbruikbaar waren. De conclusie is onmiskenbaar dat deze schietsleuven eigenlijk meer een symbolische afschrikfunctie hadden dan dat zij werkelijk militair defensief nut hadden. We kunnen niet uitsluiten dat dit ook voor de Nederlanden opgaat. Een leuk weetje uit de Duitse studie wil ik u niet onthouden. In de meeste gevallen kon de boogschutter niet met zijn circa 1,60 meter lange boog in de schietnis staan: de nissen waren hiervoor niet hoog genoeg. Dit hield in dat de boogschutter aan de binnenkant van de muur voor de nis moest gaan staan wilde hij kunnen schieten. Maar daardoor werd zijn zicht door de smalle schietsleuf enorm beperkt. Het gezichtsveld was zo smal, dat wanneer een aanvaller op 15 meter afstand
-dus laten we zeggen aan de overkant van de gracht- voorbij liep, de boogschutter slechts 0,06 seconde de tijd had om hem te raken! U ziet hoe onmogelijk het praktische militaire gebruik was.
Speciaal was het filmpje wat Rob Gruben liet zien. Op een onderzijde van een latei waren nog zeer duidelijk de brandsporen te zien van een brand uit de nacht van 10 op 11 februari 1549! Dat is het bijzondere van kasteel Helmond, uit de bouwsporen kun je heel veel lezen als je er oog voor hebt. Helaas, de gehele studiedag regende het heftig en bleven de meeste deelnemers noodgedwongen binnen. Onder leiding van de Gooise architect J.W. Hanrath (1867-1932) werden ingrijpende restauratie werkzaamheden uitgevoerd, waarbij onder andere de barokke gevel werd afgebroken. Hanrath zorgde ook voor de vele ramen die de voorheen gesloten buitenzijde van het kasteel nu plots verkreeg. Die ramen waren noodzakelijk vanwege de functie als gemeentehuis die het gebouw zou gaan vervullen. Dat bracht ook met zich mee dat op het binnenplein aan twee zijden voor de oude woonvleugels een nieuwe muur werd opgetrokken, waardoor in lengterichting langs de vleugels een gang ontstond. Uiterst praktisch, zeker, maar het binnenplein werd er wel aan zienlijk door verkleind. Hoewel het middeleeuwse karakter door de ingrepen ernstig werd aangetast, is de bouwmassa zelf voor het merendeel intact gebleven. Bovendien werd er in de jaren twintig van de vorige eeuw met veel vakmanschap, kennis en traditionele technieken gewerkt, waardoor een verzorgd complex ontstond en het bestaan van het gebouw weer voor langere tijd was gegarandeerd. Tot 2001 heeft de gemeente er geresideerd, waarna het kasteel de huidige functie van museum kreeg.
Het 'Oude Huys' van Helmond: machtig en prachtig
Theo de Jong is gemeentelijk archeoloog van Helmond en Eindhoven. In het moerassige beekdal van
de Aa in Helmond werd op het einde van de twaalfde eeuw (rond 1175 na Chr.) een imposante burcht
gebouwd met zware eiken heipalen, balken en planken. De burcht bestond uit verschillende houten
gebouwen, bijgebouwen en een poortgebouw met mogelijk drie verdiepingen en een valbrug. Het
geheel was omsloten met een palissade van palen en lag goed beschermd in het water van de rivier
de Aa, met haar moerassige laagten. Het gebied ligt in een knooppunt van beken en belangrijke
verbindingswegen. Sinds enkele jaren weten we dat in de omgeving van de Haag in Helmond niet
alleen het Oude Huys, ofwel het Slot van Helmond stond, maar later ook nog een andere burcht
met de naam De Borch moet zijn geweest. Na het vergelijken van oude kaarten en archieven blijkt
dat er nabij de plek waar de Derde Haag-straat op de Eerste Haagstraat uitkomt, tot begin 16de
eeuw een omgracht perceel lag met de naam De Borch. Het hoefijzer vormige perceel werd ook wel
het Rinkvelt genoemd.
Het perceel van de Borch blijkt in het bezit te zijn van het klooster Floreffe. Het perceel waar het slot van Helmond (het Oude Huys) stond is in bezit van de heren van Helmond. De Borch en het Oude Huys maakten deel uit van een middeleeuws gehucht dat vanaf de volle middeleeuwen (900-1200 na Chr.) was bewoond. Er zijn bij opgravingen paalsporen aangetroffen van boerderijen, greppels en kuilen uit deze periode. In 1980 kwam het terrein, na het slopen van fabrieksgebouwen, beschikbaar. Leden van de Heemkundekring Helmond Peelland vonden al snel een groot aantal palen in de bodem. De heipalen en verschillende houtconstructies warendoor de natte beekdalbodem bijzonder goed bewaard gebleven. Het Oude Huys was, in tegenstelling tot andere kastelen, woonhuizen en boerderijen, niet gebouwd op een zandige verhoging in het landschap, maar midden in het natte beekdal, op moerige gronden. Vandaar dat honderden heipalen nodig waren om de gebouwen te dragen. De heipalen waren gemaakt van dikke aangepunte eiken boomstammen. In de nadagen van het Oude Huys, toen de houten burchtgebouwen aan vervanging toe waren, werd op het terrein nog een stenen toren gebouwd, met een diameter van bijna veertien meter. De fundamenten van deze toren zijn aangetroffen tijdens de opgravingen op het burchtterrein van het Oude Huys.
De baksteenformaten en het (VIaamse) metselverband komt overeen met de vroegste bakstenen gebouwen in onze omgeving. Woontorens (ook wel Donjon genoemd) hadden vier verdiepingen met telkens een groot vertrek. In de muren was een wenteltrap uitgespaard, evenals haardplaatsen, latrines en kasten. Fragmenten van glas-in-lood en leisteen wijzen op ramen en dakbedekking.
Tijdens de opgravingen bij het Oude Huys zijn veel bijzondere vondsten verzameld. Fraai bewerkte zilveren gespen, de vroegste metalen (zilveren) lepels, sierbeslag van Heraldische schilden, schaakstukken van ivoor, wapentuig, botten van jachtwild, valkerij en exotisch pluimvee(zoals pauw), houten schaaltjes en een grote hoeveelheid aardewerk en steengoed. Dankzij de natte bodem zijn veel uitzonderlijke en kwetsbare voorwerpen, zoals botten en leer en hout, bewaard gebleven. Theo de Jong liet de ene mooie afbeelding na de andere zien. De rijke variatie aan vondsten wijst op een zeer welgesteld milieu: het is immers het afval van de hoogste adel van Helmond.
De resultaten van de opgravingen zijn niet alleen voor Helmond bijzonder: in Nederland is geen vergelijkbare houten burcht onderzocht. Zelfs op het vasteland van noordwest Europa zijn geen parallellen bekend. Het Oude Huys is, vanwege de vele exclusieve vondsten, de rijkste archeologische kasteelvindplaats van Nederland. Met de bouw van het nieuwe (nog steeds bestaande) kasteel kwam de houten moerasburcht en de bakstenen donjon in de Haag op de tweede plaats. Het eens zo machtige Slot van Helmond werd sindsdien het Oude Huys genoemd.
Kantelen onder stof: de burcht Strijen en de Hofstede van Drimmelen afgestoft. Oud kasteelonderzoek in een nieuw licht.
Op 17 april promoveert Hans Koopmanschap aan de Universiteit van Tilburg. Het onderwerp van zijn proefschrift is de bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de Langstraat en het zuidelijke dekzandgebied over de periode 1100-1450 na Chr. Als case voor de studiedag heeft hij de burcht Strijen en de Hofstede van Drimmelen gekozen. De hofstede van de heren van Drimmelen lag onder de muren van Geertruidenberg en werd in 1976 onderzocht door de dan nog prille Oudheidkundige Kring Geertruydenberghe. Jarenlang stond het materiaal in garages en uiteindelijk op zolder in de Schattelijn totdat het materiaal in 2004 in samenwerking met de vrijwillige archeologen van de Oudheidkundige Kring opnieuw bekeken en de resultaten geherinterpreteerd.
Op een soortgelijke wijze werd tussen 2006 en 2008 in samenwerking met amateur archeoloog Mohammed Bahiaoui het materiaal van het Huis Strijen doorgewerkt zoals dit door de stichting Oosterhouts Cultuur Goed bijeen was gebracht en bijeen werd gehouden. Onverwacht veel vondstmateriaal en circa 30 archeologisch complete objecten werden voor het eerste beschreven en nader bekeken naar de hedendaagse maatstaven. Omdat de uitwerking van zowel de hofstede als het kasteel Strijen gelukkig nog kon worden gedaan met de oorspronkelijke onderzoekers kon alsnog veel extra gegevens en verhalen over het onderzoek worden vastgelegd en de reeds beschreven data nader toegelicht. Van de hofstede is inmiddels een afzonderlijk rapport verschenen en voor het materiaal van het kasteel Strijen is voorzien in een overzichtsartikel in 2016. Het spreekt vanzelf dat beide kasteelterreinen uiteraard een eigen plaatsje hebben gekregen in het proefschrift "Grensgebied tussen zand en Veen".
Ontdekking van een Burcht aan de Burgstraat
Antoine Wilbers is Senior projectleider archeologisch onderzoek en fysisch geograaf bij
IDDS-Archeologie. In 2013 is bij een archeologisch proefsleuven onderzoek door IDDS
Archeologie een kasteel gevonden. Het onderzoek vond plaats aan de Burgstraat in Giessen
in het kader van een herontwikkeling van het terrein. Naar aanleiding van het
proefsleuvenonderzoek zijn er verschillende andere archeologische onderzoeken uitgevoerd
en is uiteindelijk een deel van het kasteelterrein opgegraven. De uitwerking van de
opgraving is nog in volle gang en er is daarom nog geen overzicht van de verschillende
conclusies. Antoine Wilbers nam de toehoorders mee in de beleving van de opgraving.
Volgens KNA normen wordt in 2011 begonnen met een quickscan en bureau onderzoek. Het
onderzoeksgebied ligt op de oeverwal van de Alm. Het resultaat was dat er hoge kans was
op archeologische waarden. Er werden vondsten verwacht vanaf de Romeinse tijd tot aan de
nieuwe tijd. Uit booronderzoek bleek dat inderdaad de locatie op een overwal ligt. De
locatie blijkt ca. 1 meter opgehoogd te zijn. Het advies was met proefsleuven meer te
ontdekken over de Romeinse resten. Uit de eerste twee proefsleuven werd een soort gracht
ontdekt en kinderen speelden met bakstenen van 25 cm lengte uit de storthoop. Er werd een
1 meter dikke muur ontdekt. In een boek uit 2004 auteur Peter van Eeten stond een
vermelding van een kasteel van de heer van Giessen. Uit de archieven bleek dat er in 1309
toestemming was verleend om een nieuw kasteel te bouwen, maar dit werd pas gebouwd in 1364
en wel een stukje noordelijker. Dit kasteel werd opgedragen aan de Graaf van Holland door
de Heer van Giessen.
Resultaten van de opgraving:
In werkput 4 is het kasteel aangetroffen. Het zijn voornamelijk de funderingen van de ringmuur
met acht steunberen (zie foto). De muur strekt zich buiten het plangebied uit. Alle bakstenen
van het kasteel zijn primair gebruikt. De ringmuur is aan de buitenzijde volledig omgeven door
de gracht, waarvan het merendeel uit puinvulling met én of meerdere dempfases bestaat.
Aan de zuidzijde van de gracht zijn ook nog twee baksteendumpplekken waargenomen. Het vlak aan de binnenzijde van de ringmuur bestaat uit klei met zandlaagjes. Het kasteelterrein is opgebouwd op zand. Mogelijk is de bovenliggende grond, de zandige klei van oeverafzettingen, afgegraven voor baksteenproductie voor de bouw van het kasteel. Er is geen insteek van de muur waargenomen. Kleurverschillen zijn te wijten aan oxidatie/reductie grondwater. De klei is homogeen. In het noorden is een ronde houten plaat met een diameter van circa 50 cm aangetroffen. Het betreft mogelijk een bodem van een ton. In het centrale deel is een baksteenfundering aangetroffen.
Doordat deze fundering grenst aan de begrenzing van het plangebied kon dit niet helemaal vrij gelegd worden. De baksteenfundering lijkt nu L-vormig te zijn. De fundering moet in ieder een pendant hebben, zodat er eerder sprake is van een U-vorm. Mogelijk was er sprake van een gemetselde boog, omdat dit een bewezen stevige constructie is, terwijl het bakstenen uitspaart. Een hoogte van 8 m met drie of vier bouwlagen zou goed mogelijk kunnen zijn. Door de verschillende muren gaan diverse uitbraaksleuven. Aan oostelijke putrand zijn verstoringen zichtbaar vanaf circa 30 cm -mv tot aan bovenkant muur. In het midden, aan de zuidzijde, bevindt zich een vierkant gat, mogelijk een uitbraak. Hier is keramiek aangetroffen, onder andere bruin/paars geglazuurd steengoed (Jacoba-kan) en diverse plavuizen. Aan de binnenkant van de ringmuur is een kijkgat gemaakt om de diepte van de fundering eventuele vloertjes van baksteen te bepalen. Hierna is een profiel over de gracht (oost-west) gemaakt en oost-profiel in kaart gebracht. Met grondradar en karterend booronderzoek werd een compleet kasteelterrein gereconstureerd. In de historische gegevens staat dat het kasteel verwoest is. Dit betekent feitelijk dat het onbruikbaar gemaakt is. Dit is gedaan als afstraffing, waarvan momenteel de reden nog onduidelijk is. Gezien de staat van de ringmuur, is het kasteel zorgvuldig gesloopt. Er is steen voor steen afgebroken. Baksteenrommel is in de gracht gegooid en de bakstenen zijn gerecupereerd en hergebruikt.
Sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter van het NBAG de studiedag af met dank aan alle betrokkenen.
Met ca. 75 aanwezigen, de hoge kwaliteit van de lezingen die alle uitstekend geïllustreerd
werden en een goede verzorging door de medewerkers van Kasteel Helmond en cateraar Maitre Leon
kunnen we weer op een zeer geslaagde studiedag terugkijken.
Namens het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap,
Peter van Nistelrooij
Verslag studiedag 02-11-2014
Verslag van de najaarsstudiedag: "Brabant onder water" , gehouden in
café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd door het Noord-Brabants
Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
Om 10.35 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag.
De voorzitter vertelt dat het thema voor Noord-Brabant een iets wat vreemde
titel is, dit omdat Brabant hoog en droog ligt ten opzicht van de rest van
Nederland. Toch heeft het wassende water een grote rol uitgeoefend op de
grenzen van Noord-Brabant. De watersnoodrampen en de rivier de Maas hebben
hun archeologische sporen achter gelaten. De studiedag laat zien dat Brabant
en water - als vriend en als vijand- archeologisch een zeer interessant thema
is. Als eerste spreker kondigt de voorzitter de geoloog Jan Broertje aan. Wel
bekend als oud voorzitter van de Sectie Archeologie, de voorganger van het
NBAG, hij is nu de penningmeester van het NBAG. Jan Broertjes behandelt de
geologische opbouw van de Brabantse bodem, in het bijzonder de invloed van
de Maas daarop.
Het stroomgebied van de Maas in de lage landen.
Invloed van rivier en mens op het landschap.
Spreker Jan Broertjes begint bij de bron van de Maas. De Maas ontspringt in
Frankrijk. Stroomt door het bekken van Parijs en duikt de Ardennen in om
vervolgens aan de noordkant deze te verlaten en verder via Nederland richting
de Noordzee te gaan.
In chronologische volgorde geeft hij uitleg over het ontstaan van het Brabantse landschap, beginnende ca. 800.000 jaar geleden. In Nederland is de Maas of zijn voorloper een laaglandrivier geworden, die tijdens een ijstijd ook een gletsjerrivier is geweest. Later werd het een regenrivier. In Nederland worstelt zij door oudere rivierafzettingen die bestaan uit zanden en grinden en verlegt haar loop van Zuid-Limburg naar Brabant om vervolgens weer naar het oosten op te schuiven en weer in Limburg aan te komen. Bodembewegingen spelen hierin een belangrijke rol en ook de afwisseling van ijstijden en warmere tijden. Zeespiegelverlaging tijdens ijstijden is ook belangrijk en de stijging van de zee in de laatste tienduizend heeft invloed op de huidige loop. Aan de hand van prachtige landkaarten en grondprofielen wordt de Maas in het laatste millennium gevolgd. Specifiek behandelt Jan de invloed van de Maas op het Maasland ten noorden van Oss. Vele oude rivierbeddingen zijn daar nog waarneembaar. Overstromingen als gevolg grote massa's water in het voorjaar maar ook tijdens hevige neerlag komen vaak voor. De ontbossing door de mens zorgt ook voor grotere pieken van de waterafvoer. Alles bij elkaar een dynamisch gebeuren.
Maritiem cultuurlandschap en archeologie in Noord-Brabant
Akke de Vries-Oosterveen is een klassiek archeologe en zelfstandig
cultuurhistorisch onderzoeker met een eigen bedrijf: "De Waterfabriek"-
voor erfgoedvragen. Akke is bestuurslid van de AWN Vereniging van
Vrijwilligers in de Archeologie en hoofdredacteur van het AWN blad
Westerheem. De lezing ging ten gevolge van computerproblemen niet
vlekkeloos. Dat lag zeker niet aan de spreker maar aan het feit dat
we voor het eerst online verbinding maakte met het internet hierdoor
werden ongevraagd diverse updates door de PC naar 'binnen' gehaald.
Na ca. 15 minuten kon Akke haar lezing voort zetten.
Ook in de provincie Noord-Brabant levert de relatie tussen mens en
water fascinerende verhalen op, die door de archeologie aangevuld en
verrijkt kunnen worden. Om een ordening aan te brengen in waar die
relatie uit bestaat, kan een verdeling worden voorgesteld onder de
noemers water als vriend en water als vijand. De thema's die bij water
als vriend horen zijn: water als voedselbron (drinkwater, visserij,
schelpenwinning), energiebron (watermolens) en grondstoffenbron (voor
nijverheid en industrie). Water vormde een belangrijke infrastructuur
en had een rol in de (gebieds)verdediging (kasteelgrachten,
stadsgrachten, inundatiegebieden). Bij het thema water als vijand kan
gedacht worden aan water als bedreiging en de manieren waarop er met
die dreiging wordt omgegaan. Het gaat over overstromingen met verdronken
dorpen als gevolg en de aanleg van dijken, polders en kunstwerken
(dammen, sluizen) om water te keren en terug te dringen.
In de lezing gaat Akke verder in op het thema van water als infrastructuur.
Het begrip maritiem cultuurlandschap is hierbij een mogelijk denkmodel.
De term komt uit de scheepsarcheologie (Westerdahl 1978/1992). Eeuwenlang
was het waterwegennetwerk de belangrijkste infrastructuur voor uitwisseling
van personen, goederen, nieuws en ideeën. Een verbinding hebben met water
was van essentieel belang. Waar wij het nu als onmogelijk achten werd
vroeger gevaren. Maritiem cultuurlandschap gaat over water en land en het
grensgebied tussen water en land. Vanwege het grote belang van de
scheepvaart is er op het land een faciliterend landschap ingericht, met
voorzieningen zoals bakens, bruggen, dammen, havens, kades, overtomen,
pakhuizen, scheepshellingen, schippersherbergen, sluizen, tolhuizen,
veerkades en vuurtorens. Ook kan gedacht worden aan de productieplekken van
schepen en producten zoals hout, teer, zeilen, touw. Scheepswerven,
houtzaagmolens, zeilmakerijen en touwslagerijen maken deel uit van het
maritieme cultuurlandschap. Maritiem erfgoed bestaat niet alleen uit gezonken
scheepswrakken en de natte infrastructuur, maar ook uit diverse zaken en
structuren op het land. Een belangrijk principe is dat van overslag van
kleinere naar grotere vaartuigen en visa versa. Op de overslagplaatsen,
bijvoorbeeld bij sluizen en dammen, ontstonden gehuchten, die soms uitgroeiden
tot grotere nederzettingen.
Maritiem cultuurlandschap ligt langs de (voormalige) zeekustlijn en de
natuurlijke en kunstmatige waterlopen. In Noord-Brabant zijn dat de kusten
van het zeekleigebied in West-Brabant, de beken en rivieren (w.o. Aa, Alm,
Amer, Boven-Merwede, Dieze, Dintel, Dommel, Maas, Mark, Oude Maasje,
Roosendaalse en Steenbergse Vliet), de turfvaarten in West-Brabant, de
Langstraat en de Peel en de kanalen. Interessant zijn oude beddingen,
kreekresten, buitendijkse gebieden, uiterwaarden, verdwenen havens,
gedempte turfvaarten en kanalen en natuurlijk de huidige waterbodems.
In hoeverre is er in archeologisch onderzoek in de provincie Noord-Brabant
aandacht besteed aan maritiem cultuurlandschap? Het blijkt lastig om een
antwoord te vinden. Deze bijdrage pretendeert dan ook nadrukkelijk niet
volledigheid te bieden. Het onderzoek naar oude wegeninfrastructuur is pas
een aantal jaren oud, interesse voor watererfgoed is betrekkelijk nieuw.
Waterbodems zijn nog niet overal op de archeologische verwachtings- en
waardenkaarten meegenomen.
Voorbeelden van archeologisch onderzoeken in Noord-Brabant die te maken
hebben met maritiem cultuurlandschap zijn de vondsten van scheepswrakken
(Capelle, Cuijk, Grave, Moerdijk, Oss) , hergebruikt scheepshout in
havenkade ('s-Hertogenbosch), mogelijke sporen van scheepsbouw (Boxtel),
resten van een keersluisje en sluiswachterswoning (Schijf), resten van
een oudere havenstructuur (Bergen op Zoom, Breda, 's Hertogenbosch,
Zevenbergen) en beschoeiings- en brugresten (in de Tongelreep bij Aalst
en in de Keersop bij Bergeijk). Op het einde van de lezing werden
conclusies en aanbevelingen weergegeven: verdwenen water", waterbodem en
waterrand hebben archeologische waarde, zeker ook in Brabant. Er is geen
totaaloverzicht beschikbaar van deze waarden. Concept maritiem
cultuurlandschap is toepasbaar voor Noord-Brabant dit concept biedt een
integrale erfgoedbenadering. De archeologie levert een belangrijke
bijdrage aan kennis over maritiem cultuurlandschap. De waterbodem en
buitendijks erfgoed opnemen in gemeentelijk archeologie - en erfgoedbeleid.
Water verdient de aandacht op archeologische beleidskaarten. akke@waterfabriek.en
Verdronken maar niet vergeten
Bert Stulp is een gepensioneerd docent aardrijkskunde en auteur van 5
boeken over verdwenen dorpen. De natuurrampen hebben hele stukken
Brabants land van de kaart gewist. De vele stormvloedrampen hebben
Nederland geteisterd en gevormd zoals het er nu uit ziet. Onder het
water in de modder, ligt veel geschiedenis verborgen. Bert Stulp heeft
veel informatie boven water gehaald. Bert maakte tijdens zijn lezing
online gebruik van zijn website,
het was voor het NBAG een noviteit.
Met uitzondering van de hiervoor genoemde computerproblemen werkte het
fantastisch.
Bert behandeld eerst zijn definitie van een verdronken dorp. Het moet
gaan om een nederzetting, alle gebouwen moeten verdwenen zijn,
uitgezonderd de kerktoren, het dorp is op de locatie niet herbouwd en
als het dorp op dezelfde locatie is herbouwd dan met tussenperiode van
40 á 50 jaar. De provincie Noord-Brabant telt vier regio's waar meerdere
dorpen zijn verdronken. Van elke regio werden de verdronken dorpen kort
behandeld waarbij vooral aandacht werd besteed aan de locatie (voor
zover bekend). In totaal behandelde Bert 22 verdronken dorpen in Brabant.
In het Verdronken land van Zuid-Beveland lagen voorheen 15 dorpen en één
stad met de naam Reimerswaal. Deze stad was destijds op twee na de grootste
stad van Zeeland. Het gebied heette toen Watering beoosten Ierseke of
Oostwatering. In 1530 werd het gebied zwaar beschadigd door de St. Felixvloed
(St. Felix quade Saturdag), maar nog niet verwoest. Karel V gaf zelf opdracht
tot herbedijking. Betaald door dorpelingen die juist alles waren kwijtgeraakt.
Strenge maatregelen werden afgekondigd maar men had geen geld. Na 1 jaar
stokten daarom de werkzaamheden. Karel bemoeide zich er niet meer mee. Twee
jaar later, de 2e Allerheiligen-vloed, werden alle gedane werkzaamheden door
de zee tenietgedaan. De bevolking vluchtte massaal. Het gebied werd opgegeven,
behalve Reimerswaal en het meest zuid oostelijke deel. Die kwamen nu in
frontligging van de zee. Pas in 1551 (St. Pontiaans-vloed) en daarna nog 1570
(3e Allerheiligenvloed) is ook dit gebied verwoest. Al in 1465 heeft er een
proces plaats gevonden bij het Hof van Holland tussen de Grote Gelanden en de
ambachtsheren van de dorpen. Bijna geheel door grote gelanden gewonnen. Hier
ligt de oorsprong van de latere verwoesting. Het meest oostelijke deel van dit
gebied ligt nu op Brabants grondgebied voorheen lagen daar een 5 tal dorpen
t.w., Assemansbroek of Broeke, Creke, Steenvliet en Agger 2. Er zijn twee Aggers
bekend de jongste werd in 1471 een parochie. Agger 1, voor eerst genoemd in 1187,
ligt in het uiterste zuidoosten van dit gebied en is veel eerder verdwenen.
Waarschijnlijk bij de stormvloed van 1288 (St. Aagthenvloed) of in 1287
(St. Luciavloed). Bij Steenvliet lag een klein gehuchtje Looketers. Het dorp
Assemansbroek of Broeke lag erg laag en is daarom vaak beschadigd door
overstromingen. De bevolking was daardoor sterk verarmd. Vlakbij lag het gehucht
Michole. Bij bagger werkzaamheden in 1969 werden de funderingsresten van de
kerktoren gevonden in de dijk die moest verdwijnen t.b.v. haven Bergen op Zoom.
Er werd een groot gat gegraven en de restanten werden gedumpt! Bij het dorp Creke
lag de sluis die bij de stormvloed van 1530 als eerste uit de dijk werd geslagen
waardoor de overstroming van de Oostwatering is begonnen. Bij het herstel van de
dijk zijn hier 2 barakken vol met slapende dijkwerkers midden in de nacht door een
dijkval in het water terecht gekomen waardoor alle arbeiders verdronken. Tevens
was zes weken van herstel in één keer tenietgedaan.
Het tweede gebied, het Verdronken land van het Markiezaat van Bergen op Zoom,
was het meest westelijke deel van Brabant. In 1287 afgesplitst van Baronie
van Breda en in 1795 opgeheven. En in 1801 verkocht aan Bataafse Republiek.
Het gebied was laaggelegen en na 1532 ontbrak de buffer van de Oostwatering.
Het Markiezaat kwam direct aan zee te liggen en had veel last van
overstromingen. Een aantal dorpen zijn daardoor verdwenen. Op de website
laat Bert de dorpen zien. Het zijn van noord naar zuid: Koeveringe, Polre,
Borgvliet, Hildernisse en (Oud)Ossendrecht. Er blijkt een voorganger van het
huidige Ossendrecht geweest te zijn. De kerk stond een eind verwijderd van
het dorp op hoger land. D de kerk staat er nu nog. Bij Borgvliet en
Ossendrecht zijn vraagtekens te plaatsen over verdwijning door overstroming.
Het gehucht Vijhuizen lag vlakbij Borgvliet. In Borgvliet zijn veel
pottenbakkerijen geweest. Ten noorden van oude dorpskern zijn in jaren '60
van de vorige eeuw resten van pottenbakkerijen uit 15e eeuw gevonden.
Hildernisse lag continu overhoop met naburig klooster Emmaus over de kosten
van het dijkonderhoud. Er is nu nog één boerderij over.
Het derde gebied wat Bert liet zien is het Noordwestelijk deel van Noord-Brabant.
Het was in middeleeuwen een uitgestrekt laagveengebied. Om het gebied lagen
slechts lage dijken, die bij elke storm wel een keer doorbraken. Het gebied was
dus zeer dunbevolkt. In de dorpen werd veel aan moernering gedaan. De kerk lag
veelal op een verhoging en diende als vluchtplaats. Er is een document bewaard
gebleven uit 1285 waarin een groep Dominicaner monniken uit Zierikzee van hun
overste uit Antwerpen toestemming kregen om de jaarlijkse termijn(bedeltocht)
te houden. In deze opsomming stond precies vermeld welke plaatsen ze
achtereenvolgens zouden aandoen: Zache, Valkenberg, Niervaart, Striene, Wieda,
Wieldrecht, Dubbelmonde en Driemilensis. De eerste drie dorpen lagen in
Noordwestelijke gebied. Verder naar het oosten lag nog Zonzeel (nu bekend van
de file berichten). Dat dorpje bestond in 1285 nog niet. Niervaart
(Nieuwe Vaart) in 1290 voor het eerst vernoemd, lag in polder de "Grote Ketel"
tussen Klundert en Zevenbergen en wel vlak bij de boerderij De Grote Ketel.
De Nieuwe Vaart was waarschijnlijk een waterweg om een bocht in het riviertje
de Mark af te snijden. De bewoners leefden voornamelijk van de moernering.
Verder was het dorp in die tijd een bekend bedevaart dorp. Ook dit leverde
inkomsten op. In 1420 verwoeste een enorme brand grotendeels Niervaart en in
1421 werd Niervaart bijna geheel verwoest door de Elisabethvloed. Toch werd het
dorp weer herbouwd. In 1436 nog grote uitgaven aan Den Huyse op die Niervaart.
Omdat de dijken niet goed hersteld werden moest het dorp het toch ergens na 1536
opgeven.
Het vierde gebied De Grote Waard (land van Altena) is in 1421 door de 2e St
Elisabethvloed overstroomd. Daarna kwamen nog meer overstromingen met als
sluitstuk de derde St. Elisabethvloed van 1424. Het centrum van dit gebied is
het zwaarst getroffen. Dit lag ten zuiden van Dordrecht (Biesbosch). Meer naar
de randen toe waren de gevolgen minder sterk. Eén van die randgebieden was het
Brabantse Land van Altena. Daar zijn een aantal dorpen verdronken zoals
Almsvoet/Almonde, Drimmelen, Eemskerk, Heeraartswaard, Dussen Munsterkerk 1,
Dussen Muilkerk en Almkerk. Drimmelen is een dorp in Grote Waard, verdronken
in 1421 of iets later verlaten. Ongeveer in midden van driehoek Dordrecht,
Gorinchem en Breda en van elke stad ca. 3 mijlen verwijderd (ca. 15 km). Dat
zou de naam Drimmelen verklaren. Drimmelen werd eind 10e eeuw al genoemd in
een brief van Keizer Otto II. Het heette toen Trumella. Na verdrinking is het
herbouwd op enkele km's afstand. Nieuw-Drimmelen is gebouwd op ongeveer zelfde
locatie als verdronken Drimmelen. De huidige locatie van Heeraartswaarde of
Herradeskerke moet gezocht worden in het huidige dorpje Hank. De locatie van
Eemkerk moet gezocht worden in de Brabantse Biesbosch in de omgeving van het
Steurgat en de Nerzienweg in Werkendam. Almkerk is de enige plaats die op
dezelfde plek is herbouwd en waarvan de toren nog stamt uit het tijdperk van
vóór 1421. Dussen Munsterkerk ondervond veel schade van de Sint-Elisabethsvloed
van 1421. De Munterkerk verdween in de golven en ook het dorp Muilkerk
ondervond veel schade. In 1461 werd de Kornsedijk aangelegd en begonnen de
inpolderingen. In 1680 kwam de Zuidhollandse Polder, ten westen van Dussen,
gereed. In 1634 werd reeds opgemerkt dat; buijten dijcks gestaen heefft de
parochiekercke van munsterkerk ende dat soo wij altijd gehoort hebben, op
seeker stuk lands tegenwoordelijk sijnde wijland genaemt het kerkckhof. Deze
plaats, gelegen tussen de Kalversteeg en de Oude Straat in de Zuidhollandse
polder, is waarschijnlijk de plaats waar de Munsterkerk heeft gestaan.
Verdronken maar niet vergeten. Momenteel zijn verschillende dorpen (vrijwel)
vergeten. Het zou mooi zijn om dat te veranderen. Daar waar de locatie van
dorp is aangetoond (restanten kerk of kerkhof) zou een informatie paneel
geplaatst moeten worden. Dit is al bij één gebeurd namelijk.: Niervaart
Van loshout naar vissers vaartuig
Joep Verweij is Maritiem archeoloog bij Veramar Archeologie, mede namens
ADC ArcheoProjecten. Wat te doen als een stapel oud los scheepshout op de
deurmat wordt neergelegd met de vraag of er nog iets kan worden gemaakt van
het fragmentarisch geheel? Dit is het soort uitdaging waar een maritiem
archeoloog graag op ingaat. De toehoorders werden meegenomen in het
gedachteproces dat leidde tot de reconstructie van het oorspronkelijke
vaartuig. Het vaartuig is een representant van een bedrijfstak die in de
eerste helft van de twintigste eeuw definitief ten onder gaat, namelijk de
beroepsvisserij in de rivieren rond Heerewaarden. Het beeld van de trotse
riviervisser die ooit leefde met het seizoensritme van de natuur blijft
echter bestaan.
Beroepsvissers op de zalmschouw
Joep ging eerst in op reeds bekende maritieme projecten,
de allereerste scheepsopgraving in Nederland door professor Reuvens in
Brabantse Capelle 1822, de rivieraak in de Lithse Ham in 1981 ontdekt
door de archeologische werkgroep van de Heemkundekring Maasland op de rand
van een grote zuigput in de Lithse Ham nabij het dorp Kessel uit de 13e tot
15e eeuw, de twee rivieraken bij Grave 2008 uit de 13e en 17e eeuw en de
tjalk bij Moerdijk 2006 uit de 19e eeuw. Om uiteindelijk te komen in het
buurschap 't Wild, gemeente Oss. Hier werd in de uiterwaard De Paaldere het
wrak van een bootje ontdekt. In de zomer van 2008 vindt ontgronding plaats
als onderdeel van een project om natuurvriendelijke oevers aan te leggen en
om mogelijkheden tot waterberging te creëren. Tijdens het graafwerk komt
hout mee naar boven, dat naderhand in fragmenten wordt gevonden door
amateurarcheologen, zoals dhr. Anton Verhagen. Hij herkent in de
houtfragmenten de restanten van een scheepswrak.
Met de grondradar is de locatie van het wrak bepaald. Het wrak ligt binnen
een oppervlak van 6 bij 15 meter in de grond op een diepte van 2 meter onder
het maaiveld. Daarna werden alle houtfragmenten onderzocht en de bruikbare
delen gescheiden. Uit de hout fragmenten kon een visbun onderscheiden worden,
deze heeft op de boot dienst gedaan. In de visbun is een laagje water aanwezig
waarin vis levend bewaard kan worden. Dode vis bederft snel en ijs was een
luxegoed dat de visser van weeleer niet tot zijn beschikking had. Met de visbun
kon een visser dus langer op het water blijven, en hoefde hij niet na iedere
vangst een markt op te zoeken. De constructiedetails werden nauwkeurig
onderzocht. Met deze gegevens werd een reconstructie ontworpen.
Op basis van de spanten kon de vorm van de zijkant worden bepaald. Vervolgens
konden de aanwezige gangen (huidplanken) daarop worden gepast. Dat leverde een
reconstructie op van de dwarsdoorsnede in het middenschip. Vanzelfsprekend
moeten de pengat- en nagelgatpatronen kloppen bij het op elkaar passen van de
houtdelen. Het valt op dat de bodem plat was. Er was dus geen sprake van een
kiel. Als de dwarsdoorsnede bekend is weten nog niets van de langsdoorsnede.
Bij het ontbreken van houtfragmenten uit voorkant of achterkant (die zitten
immers nog in de grond) is dit ook niet te achterhalen. Er was echter een plank
aanwezig met constructiedetails die wezen op een vlak oplopende voorkant ofwel
heve. Denk aan de platte voorkant van een schouw. Op een huidplank werden
spijkerpennen aangetroffen. De houten pennetjes zijn een opvulling van gaten,
die zijn ontstaan bij het aanbrengen van houten klampen tijdens de bouw. Die
klampen bevestigden opeenvolgende huidplanken aan elkaar totdat de spanten
werden aangebracht. In feite werd eerst de huid gebouwd en daarna het binnenwerk.
Deze 'huid eerst' bouwwijze met klampen is historisch gezien een typisch
Hollandse traditie. Om het schip waterdicht te maken blijkt mosbreeuwsel te zijn
gebruikt. Eveneens een typisch Nederlandse gewoonte. Het schip is dus
waarschijnlijk lokaal gebouwd. Het was een schouwachtig of hybride type vaartuig.
Dimensies: ongeveer 6 meter lang bij 1,70 breed. De hoogte is ongeveer 70 cm
geweest. Uit onderzoek blijkt dat de boot ergens tussen 1726-1815 gemaakt is.
Al in de Middeleeuwen tot ver in de 16e eeuw was de zoetwatervisserij als beroep
economisch gezien minstens zo winstgevend als de zoutwatervisserij.
De riviervisserij ving trekvis zoals de fint, elft, houting, steur(tot WOII),
zalm (na WOII), prikken, aal en spiering. In de 19e eeuw begon de visstand sterk
terug te lopen in het kielzog van de industriële revolutie. Er trad in toenemende
mate vervuiling op van het rivierwater. Bovendien nam het aantal waterwerken,
zoals sluizen en dammen snel toe. Het doel van deze nieuwe gemechaniseerde
infrastructuur was om het overstromingsrisico van rivieren beter te beheersen.
Tenslotte werden rivieren gekanaliseerd om de gemechaniseerde vrachtvaart van
dienst te zijn, en om de waterafvoer van de Maas te verbeteren. De deltawerken
waren de laatste en grootste hindernis voor de trekvis. Alleen de paling wist
nog steeds als glasaal de rivieren binnen te dringen. Dit was dan ook de
doodsteek voor de visserij op de rivieren. De riviervisser leefde in armoede met
het seizoensritme van de natuur, en moest hard werken net als de Brabantse boeren
op het land. Zodra de vis de rivier optrok werd er gevist. In de nacht kookten en
sliepen de vissers op of naast hun vaartuigen. De riviervisser was onderdeel van
een trotse gemeenschap van beroepsvissers. Het buurtschap 't Wild was nauw
verbonden met de grote vissersgemeenschap in Heerewaarden. Heerewaarden lag
gunstig op een eiland in de samenvloeiing van Maas en Waal. De riviervissers
konden zowel op de Waal als de Maas vissen. Oorspronkelijk waren er drie open
verbindingen tussen Maas en Waal. Twee ervan werden in 1729 gesloten. Op een
kaartje uit 1773 is de laatste open verbinding nog te zien, maar die werd gesloten
in 1856. De plaats waar de boot gevonden is lag op een zandplaat midden in de Maas,
een aantrekkelijk plek als visstek. Als laatste geeft Joep een aanbeveling om de in
de grond liggende restanten te lichten, om het verhaal te completeren.
Een waterig uitstapje in Brabant
Boudewijn Goudswaard is senior adviseur en specialist maritieme archeologie bij
The Missing Link.
De titel van de lezing is; Onderzoek naar een Romeinse Brug
tussen Cuijk en Mook in de Maas en de potentie van Brabant onder water.
Boudewijn laat de aanwezigen meegaan naar de plek waar de brug in Cuijk gelegen
heeft. Op een oude Romeinse wegenkaart was de brug weergegeven. De brugdelen
hebben jaren lang, verscholen, in het Maaszand gelegen. Echter door de kanalisatie
en krachtige scheepsschroeven kwamen er steeds meer delen vrij te liggen. Het was
een noodzaak om alles goed en nauwkeurig vast te leggen.
Vele interessante rapporten
en reconstructies zijn er daarna gemaakt. Aan de hand daarvan laat Boudewijn zien
hoe de brug constructief eruit heeft gezien. Daarnaast gaat de spreker vol elan in
op hoe je het erfgoed beter kunt exploiteren. Zoals de website de The Missing Link
aangeeft helpt deze het erfgoed beter benutten voor ruimtelijke ontwikkelingen. Zij
zorgen voor kostenbesparing op onderzoek en waarde toevoeging door erfgoed in te
zetten voor versterking van de identiteit of het imago van uw gebied of gemeente.
De voormalige Romeinse brug bij Cuijk blijft boeien. De laatste tijd heeft vooral
de 3-d technologie bijgedragen tot een prachtige visualisatie van de bouw en ligging
van de brug bij Cuijk aan de Maas. Wat Boudewijn met zijn Ipad laat zien is helemaal
top. De archeologische en historische gegevens van Cujik zijn middels een programma
ingevoerd. Door virtueel met de Ipad op de locatie in Cuijk te gaan staan, en de
Romeinse tijd in te stellen, kun je door zelf rond te draaien van het toenmalige
uitzicht genieten.
sluiting
Rond 16.30 uur sluit de voorzitter van het NBAG de studiedag af met dank aan alle
betrokkenen. Met ca. 50 aanwezigen, de hoge kwaliteit van de lezingen die alle
uitstekend geïllustreerd werden en een goede verzorging door Café-zaal 't Vrijthof
kunnen we weer op een zeer geslaagde studiedag terugkijken.
Namens het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap,
Peter van Nistelrooij
Verslag studiedag 06-04-2014
Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Boeren vanaf de Prehistorie" , gehouden in
café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd door het Noord-Brabants
Archeologisch Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
Om 10.35 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag. Hij
meldt dat het programma wegens ziekte van Johan Verspay (Universiteit Amsterdam)
is aangepast en bedankt Fokko Kortlang hartelijk die bereid is om in te vallen
en een lezing te verzorgen over Veldhoven. De deelnemers hebben bij aankomst de
syllabus ontvangen met voorop het aangepaste programma. De voorzitter gaat daarna
kort in op het thema: boeren vanaf de prehistorie tot in de huidige tijd.
Hierna kondigt hij de eerste spreker aan en uit zijn waardering voor diens
gedrevenheid bij het overdragen van archeologische kennis. In zijn studietijd
kreeg het archeologisch talent Stijn Arnoldussen de prestigieuze W.A. van Es prijs
voor zijn scriptie. Bijzonder is dat hij deze prijs in 2008 nogmaals won voor de
beste dissertatie met zijn proefschrift A living landscape. Bronze Age settlement
sites in the Dutch river area (c. 2000-800 BC). Inmiddels heeft hij vele
publicaties voortgebracht. Zijn huidige werkgever is het Groninger Instituut voor
Archeologie waar hij Universitair docent Late Prehistorie is.
Van ard en akker: de akkerbouw van de Nederlandse metaaltijden
Spreker Stijn Arnoldussen begint bij de het ontstaan van de landbouw, omstreeks 13.000 v.Chr.
in de regio waar nu Libanon, Syrië en Noord Irak liggen. Waar de domesticatie
(het in huis brengen van dieren, domus is huis) en het bewerken van het land
begon. Vanuit deze regio komen de schapen, runderen, geiten, varkens en granen
via twee routes, over midden Europa en langs de kust, naar het noordwesten van
Europa. Omstreeks 5.500 v.Chr. ontstaan in Nederland de eerste
landbouwgemeenschappen, 'de bandkeramiekers'. De omwenteling van 100%
jagen/verzamelen naar landbouw ging geleidelijk. Rond 3000 v.Chr. was landbouw
het belangrijkste middel van bestaan. De eerste boeren bewerkten het land met
een hak. De neolithische technologische innovaties zoals het wiel en de
haakploeg (ook wel ard of eergetouw) zijn beeldbepalend in dit tijdperk.
In de bronstijd ontstaat een landbouwsysteem waar akkerbouw en veeteelt elkaar
ten dienste zijn. Dit agrarisch systeem is succesvol, maar lijkt ook zeer
behoudend te zijn geweest: ongeacht in wat voor landschappen de bronstijdboeren
zich vestigden, overal lijken ze een zelfde verhouding van diersoorten en granen
in hun bedrijfsvoering toe te passen. Aan de gevonden ploegsporen is te
constateren dat de akkers dicht bij de boerderijen lagen. Het vee leefde bij de
mensen in huis. Rundvee was veruit de belangrijkste soort. Een rund kon dienst
doen als trekdier, de mest was belangrijk voor verbetering van de
bodemvruchtbaarheid. En uiteindelijk kon het rund "op de BBQ" en werden hoofd
en horens nog gebruikt voor rituelen.
Pas met de ingang van de ijzertijd lijken de boerengemeenschappen er een
bedrijfsvoering op na te houden die een landschappelijke sensitiviteit
weerspiegelt: nieuwe landschapszones zoals kweldergebieden en veengordels
worden nu ook gebruikt voor akkerbouw. Vergeleken met de bronstijd zijn de
ijzertijdboeren flexibeler en passen zich goed aan, aan wat de omgeving te
bieden heeft. In hoofdzaak lijkt het hierbij om een kleinschalige,
zelfvoorzienend landbouw te handelen, met weinig aanwijzingen voor
surplusproductie en intensivering.
Het schaap en de geit worden naast het rund belangrijker. Het paard doet zijn
intrede. Het landschap wordt opener en er komt meer diversiteit in de geteelde
gewassen. De ard wordt technisch verbeterd door het gebruik van een ijzeren
schoen waardoor men meer land kon bewerken. Een van de mogelijke schaarse
aanwijzingen voor een intensivering van de landbouw zijn de raatakkersystemen
die we kennen onder de Engelstalige term 'Celtic fields'. Dit zijn uitgestrekte
(soms wel 70-210 ha) grote systemen van door wallen begrensde akkers. Hoewel de
reconstructies van dit type landbouw een grote mate van detail tonen, is er
eigenlijk bedroevend weinig bekend over dit akkersysteem: Wat is de ouderdom
ervan? Welke gewassen werden erin geteeld? Werd er inderdaad ook binnen de
Celtic fields gewoond? Wat was de functie(s) van de wallen?
Om deze vragen te beantwoorden is er in diverse landschapszones van Nederland
meerjarig onderzoek verricht naar Celtic fields, waarbij een combinatie van
dateringsonderzoek, geochemisch en palaeobotanisch onderzoek is gebruikt om
bovenstaande vragen te beantwoorden. Er zijn tot nu toe door Arnoldussen vier
locaties onderzocht. In het noorden Zeijen- Noordse veld (2010), Wekerom/Lunteren
(2011), Herkenbosch-Meinweg (2012) en Someren-Hoenderboom (2012-2014). Op deze
laatste locatie heeft men geluk dat de raatakkers onberoerd zijn aangetroffen.
Minutieus worden de wallen onderzocht op sporen. De profielen zijn de
belangrijkste informatiebronnen.
Het totale onderzoek zal meer informatie geven
over: waar de wallen uit zijn opgebouwd, of de grond van de wallen van elders
komt, hoe oud het raatakkersysteem is, of er mest en huisvuil naar de akkers is
gebracht en waarom het systeem buiten gebruik is geraakt. Ook dit jaar wordt door
Arnoldussen in de raatakkers van Someren verder onderzoek gedaan.
Een archeobotanische en palynologische kijk op de landbouwgeschiedenis van Noord-Brabant
In deze lezing gaat spreker Henk van Haaster in op archeobotanisch en
palynologisch onderzoek van de Noord-Brabantse landbouwgeschiedenis. Henk is
sinds de oprichting in 1994, partner in BIAX Consult. De voorzitter struikelde
over de woorden archeobotanisch en palynologisch, die eenvoudigweg betekenen
het analyseren van plantaardige resten uit archeologische opgravingen
(archeobotanie) en onderzoek naar vroegere vegetaties aan de hand van oude
natuurlijke afzettingen (paleobotanie).
Door dit onderzoek is in de afgelopen decennia veel informatie verkregen over de
landbouwgeschiedenis van ons land, vanaf de eerste boeren ( zo'n 7300 jaar
geleden) tot de moderne tijd (16e eeuw). Dit betreft niet alleen cultuurgewassen,
maar ook onkruiden die op akkers en in tuinen groeiden. Onkruiden vertellen veel
over de omstandigheden op de akkers en de gebruikte agrarische methoden en
technieken. Landbouw is een late uitvinding, gezien de tijd dat de mens op de
aarde rondloopt. Naast het verzamelen en jagen wordt er in het begin eenvoudig
geboerd door o.a. platbranden, wegnemen van concurrentie, selectie en bevoordelen
van bepaalde gewassen en dieren. Men maakte gebruik van in de natuur voorkomende
etenswaren.
Sociaal gezien was de landbouw voor de mensen een hele omschakeling. Van
nomadisch naar sedentair, van rondtrekkende jagers naar een vaste woonplaats.
Het voedsel moest ineens geplant worden en voor lange tijd bewaard. Er ontstonden
meer ziektes door het dicht op elkaar wonen en door het samenwonen met dieren.
Veel dierziektes zijn overgegaan op mensen. Door pollenonderzoek aan
veenprofielen is veel informatie verkregen over veranderingen in het landschap
tijdens de afgelopen duizenden jaren en de rol van de akkerbouwende mens daarin.
Na het neolithicum zie je aan de pollen dat er minder bos is en meer open
gebieden. In de metaaltijden komen er steeds meer open gebieden. In de bronstijd
is er een overgang van naakte gerst naar bedekte gerst. Erwt, duivenboon en vlas
verschijnen. In de ijzertijd verschijnen haver, spelt, huttentut en maanzaad.
De Romeinen brachten een heel scala aan nieuwe gewassen mee zoals; hennep,
selderij, dille, kers, biet, appel, koriander, walnoot, kastanje en rogge. Op het
einde van de Romeinse tijd zie je een sterke afname van akkerbouw en komt er
weer meer bos. In de middeleeuwen zie je weer een drastische afname van bos en
een enorme toename van landbouw,naast enorm veel nieuwe gewassen en intensivering
van de landbouw, zoals continue verbouw van winterrogge. Een bijzonder plantje,
de ratelaar, zegt iets over de cyclus van potstalmest, akker, brood, beerput
naar akker.
Over gerst en gierst, koriander en koeien.
Voedselproductie en -consumptie in de Romeinse tijd.
In de derde lezing behandelt Henk Hiddink (V.U. Amsterdam) de landbouw en
veeteelt in de Romeinse tijd. In de ijzertijd werden ook de leemarme zandgronden
beakkerd. In de Romeinse tijd werden alleen de leemrijke akkers gebruikt, met
vaste nederzettingen. De vruchtbare lössgebieden komen in Nederland alleen voor
in Zuid-Limburg. De grote villas lagen voornamelijk in België en Duitsland, maar
in Hoogeloon lag ook een heel mooie. Omdat bodemvruchtbaarheid laag is, blijft
akkerbouw ook in de Romeinse tijd lastig op zandgronden. Op veel plaatsen
bestond gevaar voor bodemdegradatie, maar akkerbouw was wel de belangrijkste
component van het gemengd bedrijf. Er is weinig informatie over de ligging,
omvang en vorm van de gebruikte veldsystemen. Alleen met de in Oss vergaarde
kennis van landschapsindeling en veldsystemen is er een overzicht te maken.
Door de omvangrijke opgravingen in Oss is er een compleet Romeins landschap te
reconstrueren. Met een centrale woonkern, kleinere satellietwoonplaatsen en
begraafplaatsen.
De Brabantse boeren hadden geen overproductie die aan de Romeinen verhandeld
kon worden. Dit is af te lezen aan de kleine spiekers of voorraadhuisjes. Het
Brabantse landschap biedt goede mogelijkheden voor veeteelt. Er was veel
grasland en heide, maar surplusproductie van vee voor verkoop op de markt is
lastig te bewijzen. Voor de villa van Hoogeloon, gebouwd in de 2e eeuw, zijn
er aannames dat het vee dat daar is verzameld, op de hoef naar Tongeren is
gebracht en daar is verkocht en geslacht.
Een nieuw verleden voor Veldhoven
De ingelaste lezing door Fokko Kortlang (directeur ArchAeO, Archeologische
Advisering en Ondersteuning) staat in het teken van Veldhoven. Hoewel de lezing
niet toegespitst is op het thema van de studiedag bestaat de bevolking van
Veldhoven, in de periode die Fokko beschrijft, voornamelijk uit boeren.
Veldhoven ligt in de Roerdalslenk (voorheen Centrale Slenk), aan de Feldbissbreuk.
Met een hoogteverschil van 7 - 8 meter van hoogste naar laagste deel (ca. 26 m +
NAP - 18 m + NAP). Het kaartje hieronder geeft een goed beeld van de droge en
natte gebieden. Het landschap verandert nauwelijks tussen ca. 1300 en 1950.
Veldhoven is archeologisch al decennia bekend om zijn grafheuvels en Merovingische
grafvelden. Vele vermaarde archeologen (beroeps en amateurs) hebben hun bijdrage
geleverd, zoals in de beginjaren; C.R. Hermans en P.N. Panken, later W. Glasbergen
en Gerrit Beex.
Er zijn 34 grafheuvels opgegraven (kwadrantenmethode), een flink aantal is
gerestaureerd. Er is pollenonderzoek verricht, houtskoolanalyses en C-14
onderzoek. Kees Braat, Cornelis Rijken, Jacques Cuijpers en Theo van de Ven
speelden een rol. De laatste is de initiatiefnemer voor de bronzen educatieborden
bij Halve Mijl-Toterfout. In de jaren daarna zijn o.a. door Nico Arts en Jacques
Bijnen t.g.v. de grootschalige uitbreiding van Veldhoven vele archeologische
opgravingen uitgevoerd.
In 2009 heeft de gemeente Veldhoven een eigen gemeentelijk archeologiebeleid
vastgesteld. Het beleid is weergegeven in bestemmingsplannen met regels zoals een
Archeologische beleidskaart. In 2013 is dit beleid geactualiseerd op basis van
het vele archeologische onderzoek. Sinds 2008 zijn er aan de Zilverackers
(Oerle-Zuid) veel nieuwe archeologische ontdekkingen gedaan, zoals een huis uit
het Neolithicum (ca. 3000 v Chr). En er zijn twee boerderijen uit de Late
IJzertijd opgegraven en een deel van een inheems-Romeinse nederzetting (10 huizen,
twee waterputten enkele bijgebouwen, begrensd door een rechthoekige greppel) uit
de jaren 150 - 200/250 na Chr. Een opmerkelijke vondst is een dolium met oud ijzer,
waarschijnlijk een werkvoorraad van een smid. Ook zijn er twee boerderijen uit
de Vroege Middeleeuwen (ca. 8ste eeuw) ontdekt.
In Habraken zijn 5 huizen uit het Neolithicum onderzocht (lengte 42, 32, 26 m x
breedte 6 m, Vlaardingen-Stein groep ca. 2900 - 2600 v Chr.). Er zijn 10 gebouwen
uit de Midden Bronstijd (8 - 17 m lang x ca. 6 m breed, Hilversumcultuur, ca.
1500 - 1300 v. Chr.) en een boerderijerf uit de Volle Middeleeuwen (13de eeuw)
opgegraven. Met recht kan gezegd worden dat de oudste geschiedenis van Veldhoven
opnieuw kan worden geschreven.
Agrariërs en archeologen als bondgenoten
Is de hedendaagse landbouw een bedreiging voor het archeologisch erfgoed of
juist mede een hoeder van dat erfgoed?
De laatste spreker, Tonnie van de Rijdt, maakt deel uit van het NBAG bestuur en
is landelijk voorzitter van de AWN. Vanuit deze functie is zij zeer bedreven om
de archeologie een juiste plek te geven in onze samenleving. Wat in de bodem nog
rest aan archeologische waarden ligt voor een deel in agrarisch gebied. De
landbouwtechnieken van de laatste decennia hebben al veel archeologische sporen
beschadigd. We moeten zuinig zijn op wat we nog hebben. Dat gaat alleen lukken
als ook boeren dat belang zien en mee willen werken aan een zo goed mogelijk behoud.
Archeologen en agrariërs moeten bondgenoten worden en op zoek gaan naar wat hen
bindt. Op de eerste plaats zullen archeologen de kennis uit archeologisch onderzoek
over het boerenverleden veel meer naar boeren zelf moeten brengen. Dat voor deze
dag ook ZLTO-afdelingen zijn uitgenodigd is al een stap in de goede richting. Ik
wijs ook op het project 'Zonder boer geen voer' en de tentoonstelling in het
Boerenbondsmuseum in Gemert. Archeologen en boeren kunnen elkaar ook versterken.
Twee voorbeelden: archeologie levert kennis over oude teeltwijzen, gewassen,
gebruik van gronden en de veeteelt. Nu in de landbouw duurzaamheid en zorgvuldig
omgaan met natuurlijke middelen meer aandacht krijgen zou dat wel eens nuttige
informatie voor hedendaagse boeren kunnen zijn, Zo is bijv. door Theo de Jong
(stadsarcheoloog Helmond) onderzocht wat koeien en een paard aten als ze vrij
rondliepen in het veld. Het idee is nu, mogelijk in Bladel, op basis van die
gegevens een 'voedzame weide' aan te leggen. Dit soort onderzoeken zijn er nog maar
weinig en er is tot nu toe nauwelijks uitwisseling tussen wat archeologen weten en
de hedendaagse landbouw. Archeologie van landbouw en veeteelt, zoals op de studiedag
wordt gepresenteerd, zou een vaste plek moeten hebben in de onderzoeksagenda en
vooral ook vertaald moeten worden naar het heden. Een tweede voorbeeld betreft
geofysisch bodemonderzoek. Archeologen willen beter weten wat er op welke plekken nog
aan archeologisch materiaal te verwachten is. Wellicht kunnen boeren daarbij helpen.
Een nieuwe ontwikkeling is de precisielandbouw.
ZLTO stimuleert en ondersteunt dat.
Precisielandbouw maakt gebruik van de eigenschappen van de bodem en stemt daar het
teeltplan op af. Er is dus gedetailleerde kennis van de bodem nodig en hiervoor
worden geavanceerde methoden gebruikt zoals magnetometingen, weerstandsmetingen en
elektromagnetische technieken.
Methoden die ook voor archeologisch onderzoek in opkomst zijn.
ZLTO verkent, in overleg met ons, de haalbaarheid van proefprojecten.
Het gebruik van deze technieken voor archeologie is zich nog aan het ontwikkelen.
Het lijkt mij zeker de moeite waard kennis hierover te delen en elkaar mogelijk te
versterken.
sluiting
Rond 16.00 uur sluit de voorzitter van het NBAG de studiedag af met dank aan alle
betrokkenen. Met bijna 70 aanwezigen, de hoge kwaliteit van de lezingen die alle
uitstekend geïllustreerd werden en een goede verzorging door Café-zaal 't Vrijthof
kunnen we weer op een zeer geslaagde studiedag terugkijken.
Namens het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap,
Peter van Nistelrooij
Verslag studiedag 03-11-2013
Verslag van de najaarsstudiedag: "Mens en dier in de Brabantse Archeologie, gehouden in
Café-Zaal 't Vrijthof te Oirschot op 3 november 2013, georganiseerd
door de Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap.
Opening
Nadat vrijwel alle deelnemers plaats hebben genomen in de zaal wordt de
opening van de studiedag verzorgd door de voorzitter van het NBAG, Peter
van Nistelrooij. Daarbij wordt het Noord-Brabants Archeologisch Genootschap
gepresenteerd als een nieuwe, provinciebrede vrijwilligersstichting die tot
doel heeft steeds de laatste stand van zaken in de Brabantse archeologie aan
een groot publiek weer te geven. In de stichting komen wetenschap,
maatschappelijk belang, beroepsarcheologen en vrijwilligers samen. Het is
een platform voor contact voor archeologisch geïnteresseerden dat wil
inspelen op de wensen van de doelgroep. Deze kan ideeën en wensen kenbaar
maken via e-mail. De stichting staat nu geheel los van het Noordbrabants
genootschap. Na de opening wordt de dag ingeleid door dagvoorzitter Martin
Meffert, provinciaal archeoloog van Noord-Brabant, die de sprekers en het
onderzoek dat zij zullen presenteren introduceert. Vandaag zullen in
tegenstelling tot wat het programma weergeeft geen vijf, maar acht sprekers
hun verhaal doen.
Botten uit beekdalen. Prehistorische fauna en het landschap van Dommel en Aa
In de eerste lezing neemt Theo de Jong (Gemeentelijk archeoloog van Helmond)
een aantal vondsten van dierlijk botmateriaal uit beekdalen onder de loep.
In de beekdalen van Dommel en Aa zijn vaak resten aangetroffen, vaak al
decennia geleden, die niet behoren tot de nu nog aanwezige regionale fauna.
Het gaat om onbewerkt bot en botmateriaal dat sporen van menselijke bewerking
vertoont en dat zich in verschillende collecties bevindt. Dankzij een
provinciale subsidie is het mogelijk geworden 50 14C dateringen op oude
vondsten uit te voeren, waaruit blijkt dat zij voornamelijk uit de periode
tussen ca. 9500 en 2000 jaar voor heden dateren. Het materiaal uit de
beekdalen vormt een welkome aanvulling op de gegevens die we hebben van de
archeologische opgravingen van de dekzandruggen in het gebied, waar het
botmateriaal slechts zelden de tand des tijds overleeft. De gegevens leveren
een bijdrage aan de kennis over het prehistorische landschap en de fauna die
er verbleef. Deze gegevens kunnen eveneens gebruikt worden bij advisering over
natuurontwikkeling. De Jong benadrukt het belang van de vondsten uit beekdalen
en hun educatieve waarde.
Dineren in de Burcht van Rode. Archeozoölogisch en isotopenonderzoek
naar de samenstelling van voedsel uit de burcht van Sint Oedenrode
De dierlijke resten die tijdens de opgraving van BAAC in het centrum van
Sint Oedenrode zijn opgegraven, zijn recentelijk door Archeoplan Eco in
samenwerking met de Vrije Universiteit onderzocht. Kinnie Esser en Lisette
Kootker behandelen in hun lezing de resultaten van dat onderzoek, dat zich
vooral richt op de samenstelling van de dierlijke component van het voedsel
van de bewoners van het burchtterrein en op de vraag hoe dat voedsel is
verkregen en waar het is geproduceerd. De drie vertegenwoordigde fasen,
900-1175, toen de Heren van Rode er resideerden, 1175-1232, toen de burcht
in handen was van de Graven van Gelre en tot slot 1232-1575, toen de
leenheren van de Hertogen van Brabant het terrein beheerden, hebben allen
dierlijke resten opgeleverd. Met name de resten uit de fase van de Graven
van Gelre laten een gevarieerd spectrum van dierlijke resten zien. Eén van
de opvallendste pronkgerechten uit die fase moet varkenskop geweest zijn,
getuige het grote aantal schedel- en kaakfragmenten daarvan. Een piek in
resten van varkens van 1 a 2 jaar oud, duidt erop dat deze beesten, anders
dan rund en schaap, speciaal voor vlees zijn gefokt. Om te achterhalen hoe
de varkens zijn gevoed, is koolstof- en stikstof-isotopenonderzoek uitgevoerd.
Kootker geeft in een zeer interessant educatief deel van haar lezing aan hoe
isotopenonderzoek werkt en wat de achtergronden ervan zijn. Uit het
isotopenonderzoek komt naar voren dat de meeste varkens een herbivoor dieet
hebben gehad en dat deze zijn gevoed op velden en in bossen, maar dat enkele
dieren zijn (bij)gevoed met keukenafval, waarin ook dierlijke proteïnen
aanwezig zijn geweest. Uit onderzoek van strontiumisotopen blijkt dat de
meeste varkens uit de omgeving afkomstig zijn, maar dat enkele ervan niet
lokaal zijn en moeten zijn geïmporteerd. Dergelijk vervoer over grote afstand
is aannemelijk door de symbolische waarde van de varkens: macht en prestige.
De varkenskoppen kunnen zijn opgediend op banketten om deze macht tentoon te
stellen.
Landschapsveranderingen in de Baronie ten tijde van het ontstaan van de stad Breda
Gemeentelijk Archeoloog van Breda Erik Peters behandelt in deze lezing de
inzichten die zijn verkregen in de veranderingen in het landschap die zijn
opgetreden tijdens het ontstaan en de ontwikkeling van Breda in de elfde,
twaalfde en dertiende eeuw. Pollenonderzoek van diverse vindplaatsen in
verschillende delen van Breda laten het volgende beeld zien: in de
elfde-twaalfde eeuw is nog sprake van een hoog boompollenpercentage waaruit
blijkt dat nog veel bos aanwezig is, vooral met els, eik en hazelaar. Uit
onderzoek van monsters uit de dertiende eeuw blijkt dat het percentage sterk
is teruggelopen en dat meer kruiden en grassen voorkomen, maar dat het beeld
wel verschilt per vindplaats. Er is dus een verschuiving van een relatief
bosrijke omgeving naar een meer open landschap met lokale variatie te zien.
Wat aten de Nassau's? Archeozoölogisch onderzoek van het dierlijk voedsel uit het kasteel van Breda
Bas van Kaam en Franka Kerklaan behandelen tijdens deze presentatie het
dierlijk materiaal dat tijdens archeologisch onderzoek in een stortkoker
bij het kasteel van Breda is gevonden. Het gebruik van de stortkoker moet
tussen 1530 en 1540 geplaatst worden. Het onderzoek geeft een interessant
beeld van de eetgewoontes van de Nassau's in die periode. Er zijn resten
van runderen, varkens, schaap/geit, jachtwild, waaronder veel konijn en
haas, gevogelte en vissen aanwezig. Een fragment van een damhert
vertegenwoordigt mogelijk een geïmporteerd dier. De visresten
vertegenwoordigen een variatie aan soorten zoals haring, kabeljauw, zalm
en snoek, maar met een dominantie van de zoutwatersoorten. Het betreft de
restanten van een luxe keuken waarin vooral verse vis werd gebruikt.
Mogelijk werd wel gedroogde platvis aangevoerd.
De genetische geschiedenis van Eindhoven. De eerste resultaten van het
DNA-onderzoek aan de skeletten van het Catharinakerkhof te Eindhoven
De laatste lezing van de dag wordt gegeven door Eveline Altena van het
Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek van het LUMC. Zij presenteert
de voorlopige resultaten van het onderzoek van oud-DNA van de skeletten
die in 2005-2006 bij de Catharinakerk in Eindhoven zijn opgegraven.
Alvorens in te gaan op de resultaten wordt eerst op heldere wijze verteld
wat DNA is en welke werkwijze bij onderzoek van oud DNA wordt gevolgd.
Het grootste deel van de 378 op DNA onderzochte skeletten van het
Catharinakerkhof dateert uit de periode 1500-1850, maar ongeveer een
derde is ouder en dateert tussen 1200-1500. Bij 95% bleek het DNA nog te
typeren. De kwaliteit ervan bleek gerelateerd aan het moment van begraven
en deze was bij volwassen beter dan bij kinderen. Op basis van het DNA kon
van kinderen bij ruim 70% geslachtsbepaling worden uitgevoerd, hetgeen een
grote winst betekent ten opzichte van het bestuderen van het botmateriaal op
uiterlijke kenmerken. Van 88% van de gehele onderzoekspopulatie kon op basis
van het DNA het geslacht worden bepaald. Het DNA-onderzoek heeft ook duidelijk
tekenen van migratie naar Eindhoven weergegeven, evenals een genetische
discontinuïteit voor de mannelijke populatie van Eindhoven.
Sluiting
De studiedag, waarin de lezingen van zeer hoog niveau waren, wordt beëindigd
door Martin Meffert. Hij benadrukt het belang van natuurwetenschappelijk
onderzoek in de Nederlandse Archeologie. Hij bedankt het publiek voor hun
interesse en hun komst.
Namens de Archeologische Sectie, Peter van Nistelrooij.
Verslag studiedag 24-03-2013
Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Oud aardewerk, nieuwe inzichten", gehouden in
gehouden in het Groot Tuighuis (Oude St. Jacobskerk), Bethaniestraat 4 in
's-Hertogenbosch op zondag 24 maart 2013, georganiseerd
door de Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap i.s.m.
Brabants Heem.
In dit herbestemde monument is op 20 maart 2013 het geheel vernieuwde onderkomen
van de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM) van de gemeente
's-Hertogenbosch officieel geopend. In de publieksruimte bevinden we ons tussen
wanden met grote vitrines vol historisch materiaal dat vandaag wordt besproken.
Een ideale locatie dus.
Opening
Om 10.30 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van het NBAG, de dag met
een woord van welkom. Hij deelt mee dat de Archeologische Sectie van het
Noordbrabants Genootschap verder gaat als zelfstandige stichting NBAG,
samenwerkend met Erfgoed Brabant en, - zoals ook voorheen -, met Brabants Heem.
Hij geeft dan het woord aan de eerste spreker.
Laat-prehistorisch en inheems-Romeins aardewerk, kennis in beweging
Dr. Peter van den Broeke (Bur. Arch. en Mon. gem. Nijmegen.) gaat eerst in op
de vraag of het gaat om handgevormd of gedraaid aardewerk, wat voor deze tijden
soms moeilijk te onderscheiden is. Van dolia bijv. is alleen de rand gedraaid.
Na 70 n.Chr. overheerst gedraaid aardewerk en in de laat-Romeinse tijd zien we
weer veel handgevormd, samenhangend met immigratie.
Dan volgen de vragen: a. hoe oud is het? b. waar is het voor gebruikt? en c. wat
is de kenniswinst sinds 1973? Verwers, G.J. 1972: Das Kamps Veld in Haps in
Neolithikum, Bronzezeit und Eisenzeit, Leiden, (tevens proefschrift
Rijksuniversiteit Leiden 1973).
a. Hoe oud? Vorm en versiering van belang, die waren onderhevig aan mode.
C14: als aardewerk is gevonden bij organisch materiaal (skelet). Hierbij zijn
vooral in de periode 800 - 400 v.Chr. de marges erg ruim. Nieuwe
dateringstechniek (Rehydroxylatie-methode/ RHX-methode), gebaseerd op aan klei
gebonden water. Het chemisch gebonden water in de klei verdwijnt bij het bakken
van de klei tot aardewerk. In de loop van de tijd neemt het aardewerk dit water
weer heel langzaam op. Wordt geijkt aan materiaal van bekende ouderdom. Kleine
onzekerheidsmarge. Werkt tot 10.000 BP. Hiermee kunnen ook vervalsingen worden
opgespoord.
b. Gebruik? Chemisch onderzoek van organische resten toont bijv. vetresten aan.
Zo weten we dat 4500 v.Chr. op de Britse eilanden al zuivel werd gebruikt.
De rol in (graf)rituelen. Soms vinden we scherven van verschillende kleur die
toch passen, een deel is dan secundair verbrand, mogelijk bij een crematie.
Ook wordt gedacht aan verlatingsrituelen, zoals bij paalgaten met een grote
inhoud aan scherven maar zonder houtskool. Eerst is dus de paal verwijderd,
daarna heeft depositie plaatsgevonden. Betekenis?
c. Kenniswinst sinds 1973? Datering m.b.v. verschralingsmateriaal, vooral voor
800 v -200 n.Chr. Ten zuiden van de Rijn werd steeds minder minerale verschraling
toegepast. Uitz. 5e - 6e eeuw door immigratie van over de Rijn. Bij verschraling
met organisch materiaal blijven na het bakken poriën over. Later ook verschraling
met schelpgruis, vooral in het rivierengebied. Nieuwe kennis over vormen, zoals
van randen van lage schalen. Bij Marne-aardewerk is de term lappenschaal
vervangen door lobbenschaal. Kalenderbergversiering (Haps) is hier anders dan in
Duitsland. De typesite van dit aardewerk is de Kalenberg bij Wenen.
Na afloop van deze rijk geïllustreerde lezing volgt nog een vraag naar de herkomst
van de klei. Met een driehoeksdiagram laat de spreker zien dat m.b.v.
mineralenspectra (zoals al, mg en mn) de herkomst kan worden bepaald.
Romeins aardewerk, wat kun je ermee?
Om 11.45 uur is het woord aan dr. Harry van Enckevort (Bur. Arch. en Mon. Gem. Nijmegen).
Hij behandelt vooral de 1e t/m 3e eeuw. Hij bespreekt de rijke vulling van een
latrine op het Kops Plateau van rond het begin van de jaartelling. Scherven van
amforen die van ver werden aangevoerd met vissaus , olijven, dadels, zelfs
lijsters, in een militaire context. Hij maakt onderscheid tussen transport-
en tafelaardewerk. Rond deze tijd was in Nijmegen de eerste pottenbakkersoven.
In 40 n.Chr. begint de productie in Keulen. Na de Bataafse opstand (69 n.Chr.)
verandert er veel, tot dan was het militair gebied, in 85 werd de provincie
Germania Inferior gesticht. In Nijmegen neemt de productie toe, evenals in
secundaire centra als Cuijk en Halder (St.-Michielsgestel). Dit laatste houdt
al in de 2e eeuw op. We krijgen diverse voorbeelden te zien.
In de 2e eeuw verdwijnt ook op het platteland het handgevormde aardewerk,
zo blijkt uit grafvondsten. Spreker toont veel voorbeelden zoals een zeldzame
terra sigillata inktpot uit de 3e eeuw en een biberon (zuigfles voor baby's).
Hij laat een kaart zien met productiecentra waarop ook Bergen op Zoom. Olielampjes
waren er in alle soorten en maten, ook beeldjes en maskers. Een groep voorwerpen
wordt geïnterpreteerd als souvenirs, zoals een spreukbeker uit Trier. (Hierover
is in de literatuur nog niets te vinden.) Borden, potten enz. uit grafvondsten
blijken gevuld geweest te zijn.
Tenslotte komt de vraag aan de orde: wat kun je ermee? ( Hiddink, H.A. 2010:
Romeins aardewerk van de Zuid-Nederlandse zandgronden uit de reeks Materiaal en
Methoden nr. 2.) Wat en hoe wordt geteld? (Zie proefschrift spreker: Gebundelde
Sporen.) Aantal scherven, gewicht, max. aantal voorwerpen, estimated vessel
equivalent, min. aantal exemplaren op basis van randfragmenten. Hij wijst op
het probleem dat overal anders geteld wordt en dat in publicaties dikwijls niet
is te vinden hoe dat precies is gebeurd. Gevolg is dat veel publicaties moeilijk
te vergelijken zijn. Dat zou veel beter moeten. Kijken naar de functie:
tafelwaar, kruiken, transport en opslag, speciale voorwerpen als wrijfschalen,
kaaspersen enz. Vergelijken van nederzettingen en grafvelden. Bij de laatste ook
regionale verschillen in begrafenisrituelen. Seriële vergelijking als
dateringsmiddel, bijv. ijzeren spijkers verschijnen in grafvelden in de 2e eeuw.
Voor de lunch, die van uitstekende kwaliteit blijkt te zijn, wandelen we door
de ijzige wind naar Torenstraat 9 en terug.
Bekers borden en bakpannen: zes eeuwen gebruiksaardewerk uit Bossche bodem (1200 - 1800)
Tegen 14.00 uur is de beurt aan drs. Ronald van Genabeek (Afd. Bouwhistorie,
Arch. en Mon. gem. 's-Hertogenbosch). Hij behandelt dit aardewerk, ingedeeld in
hoofdgroepen, naar periode, samenstelling, kenmerken en uitzonderingen, zoals
het in Den Bosch is aangetroffen. Andenne (900-1225): veel tuitpotten, tot de
late 12e eeuw (elders later). Pingsdorf (900-1225): kogelpotten, tuitpotten,
bekers. (meer soort- dan herkomstnaam). Proto-steengoed: veel drinkgerei en
kannen. Steengoed: vanaf ong. 1300, veel drinkgerei met zoutglazuur en
ijzerengobe. Zeer divers materiaal uit veel verschillende productiecentra zoals
Siegburg, Raeren en Langerwehe. Elmpter en blauwgrijs: 1150 - 1325. Handgevormd
kookgerei, onversierd en zonder glazuur, zoals kogelpotten. Grijs- (1250 - 1525)
en roodbakkend (1250 - heden) aardewerk. Locale productie. Het tweede veelal met
slibversiering. Invoering van stenen haardvloeren (rond 1400) maakt pootjes aan
kookgerei nodig. Pispotten vanaf 1450. Hoe jonger, des te meer versiering. Veel
vondsten uit 16e eeuwse beerputten. Vanaf toen ook veel Oosterhouts aardewerk.
Het keukengerei was veel eenvoudiger dan het tafelgerei. Witbakkend: 1350 - 1900,
van ijzerarme klei. Vaak loodglazuur, uit diverse productiecentra zoals Gouda,
Alkmaar en Keulen. Majolica en Faience: vanaf de 16e eeuw. Porselein: import uit
China vanaf ong. 1600. Industrieel aardewerk: vanaf ong. 1770, eerst vooral uit
Engeland. Vanaf de 17e eeuw komt er steeds meer glas als drinkgerei i.p.v.
steengoed. Dan ontstaat geleidelijk ook de thee- en koffiecultuur. In de 18e eeuw
worden aardewerken bakpannen geleidelijk vervangen door metalen. Bij al deze
soorten krijgen we veel afbeeldingen te zien en grafieken over het voorkomen
ervan.
Vanaf 14.40 uur worden door de sprekers drie workshops gegeven, elk twee keer
zodat we er jammer genoeg maar twee van de drie kunnen bijwonen. M.b.v. een
grote hoeveelheid voorbeeldmateriaal, aangevuld met door deelnemers meegebrachte
voorwerpen, wordt het in de lezingen besprokene geïllustreerd. We krijgen het
materiaal te zien, we kunnen het vasthouden, voelen en bekijken. Alles in een
zeer geanimeerde sfeer met veel vragen. Harry van Enckevort benadrukt hier
nogmaals de wenselijkheid om het tellen en beschrijven te uniformeren om
publicaties en sites goed te kunnen vergelijken.
Sluiting
Met deze uitstekende lezingen en workshops en met zo'n 60 aanwezigen was deze
studiedag een groot succes. Dank aan Joeske Nollen en Eugene Ball die het meeste
werk voor de organisatie hebben verricht.
Namens het NBAG, Gérard de Laat
Verslag studiedag 21-10-2012
Verslag van de najaarsstudiedag: "4 recente grootschalige opgravingen in
Noord-Brabant" (Berkel-Enschot, Nistelrode, Oosterhout en Uden), gehouden in
Café-Zaal 't Vrijthof te Oirschot op zondag 21 oktober 2012, georganiseerd
door de Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap i.s.m.
Brabants Heem.
Opening
Al ruim voor 10.00 uur komen deelnemers in 't Vrijthof aan. Daar krijgen we
het bericht dat de eerste spreker, drs. Roy van Mousch (projectleider BAAC)
over Berkel-Enschot, wegens ziekte verhinderd is. Er moet dus worden
geïmproviseerd. De volgorde van de vier presentaties (zie boven) verandert
in: Nistelrode, Oosterhout, Berkel-Enschot en Uden.
De bezoekers ontvangen samenvattingen van de lezingen, samen acht blz.
Peter van Nistelrooij, voorzitter van de Archeologische Sectie kan toch om
10.30 uur de dag openen met een welkom, hij wijdt enige woorden aan de invloed
van de crisis op de werkgelegenheid voor archeologen (er wordt minder gebouwd)
en geeft het woord aan dagvoorzitter André Velthausz die voor de laatste keer
als zodanig optreedt. Hij geeft de veranderingen in het programma door en geeft
dan het woord aan de eerste spreeksters.
Opgraving "de Zwarte Molen" te Nistelrode
wordt besproken door drs. Gudrun Hensen en drs. Marlien Janssens (RAAP
Zuid-Nederland). Zij wisselen elkaar af, beiden in "schoon Vloms". Het gaat
om het gebied tussen de A50 en Nistelrode, op ongeveer 15 km van Oss, gelegen
op een horst waar sporen uit de ijzertijd t/m de volle middeleeuwen zijn
aangetroffen. Er is een lange onderzoekstraditie, verwezen wordt naar de
bronsschat. RAAP heeft er 2,8 ha opgegraven en wel 165 structuren gevonden,
vooral uit de ijzertijd. Volgend jaar verschijnt het eindrapport.
Uit de Romeinse tijd vallen de porticuswoningen op, met de hypothese dat het
veteranenwoningen zijn geweest uit de tweede of vroege derde eeuw. Laatromeins
ontbreekt. Uit de vroege middeleeuwen is een gouden triëns met kruis
(Metz 620-640) opvallend. Er zijn veel middeleeuwse sporen en plattegronden
gevonden maar weinig vondsten. Wel vrij veel tefriet. Meegebracht glas wordt
overhandigd aan François van den Dries die er zijn licht over mag laten
schijnen. Er worden nog vragen gesteld over de porticuswoningen: is er in die
context sprake van Romeinse militaria of dakpannen? Antwoord: weinig.
De powerpointpresentatie was bijzonder fraai met veel kaarten,
opgravingsvlakken, plattegronden, overzichten, reconstructies en vondsten.
Opgraving "de Contreie" te Oosterhout
Drs. Wouter Roessingh (ADC) bespreekt een opgraving van bijna 14 ha, ten
noordwesten van Oosterhout langs de Herstraat. Met de hoogtekaart wordt de
ligging van dekzandruggen en lagere delen verduidelijkt. Er wordt verwezen
naar Jac. Verhagen, pionier van het onderzoek op de Houtse Akkers en naar
de vondst van vijf urnen door het echtpaar Schoenmakers. Spreker behandelt
het gebied vanaf de steentijd (die vrijwel afwezig is) tot de moderne tijd.
Hij toont een typische boerderijplattegrond uit de midden-bronstijd en een
mooie reconstructie ervan. In het zuidoosten is een complete
paalkransgrafheuvel gevonden. Hij behandelt uitgebreid het urnenveld en de
bewoningssporen uit bronstijd en ijzertijd.
Ook Romeins is aanwezig maar na
de tweede eeuw houdt het op. Pas vanaf de 12e eeuw is er weer bewoning; veel
plattegronden, een kavelsysteem, een schaapskooi en veel aardewerkvondsten.
Opmerkelijk is een schuttersputje van begin november 1944. West-Brabant was
beslist niet leeg. In de wijk die hier gebouwd wordt komen veel archeologische
namen. Er wordt nog gevraagd naar de oriëntatie van de sporen: bij de huizen
is die veelal oost-west. Het urnenveld ligt op de flank van de dekzandrug die
zelf loopt van zuidoost naar noordwest. Ook bij deze presentatie krijgen we
veel mooi beeldmateriaal te zien. Hierna volgt de middagpauze waarin 't Vrijthof
ons een prima lunch verstrekt.
Opgravingen te Berkel-Enschot
Guido Vanden Eijnde en Eugene Ball vallen in met gebruikmaking van de door
R. van Mousch gemaakte powerpointpresentatie. Ook hier ligt de nadruk op het
rijke beeldmateriaal, van kaarten en plattegronden tot voorwerpen.
Guido begint met een overzicht van de vondstlocaties rond Tilburg, verder
wisselen beiden elkaar af. Hij beschrijft de landschappelijke context van de
opgraving van 6 ha aan de Enschotsebaan op de dekzandrug Tilburg-Oisterwijk.
Het betreft ijzertijd en middeleeuwen. Op de hoogtekaart zien we de
geleidelijke verplaatsing van de bewoning van de hogere naar de lagere delen.
Met een sporenkaart en diverse plattegronden wordt dit duidelijk gemaakt.
Vondsten van slakken en hamerslag wijzen op een smidse in het midden van het
gebied. Er is weinig aardewerk uit de vroege fase. In het lagere deel wijst
en groot kuilencomplex mogelijk op leemwinning. Na een lang bewoningshiaat
is er continuïteit vanaf de 8e eeuw. In de 10e eeuw zien we ook hier de
bekende bootvormige huizen verschijnen. De Enschotse kerk is de oudste in
de regio Tilburg. Op kaarten zien we hoe waarschijnlijk vanuit een
omgreppeld perceel de verkaveling is ontstaan, de bocht in de Enschotsebaan
hangt hier ook mee samen. Wat de vondsten betreft zijn delen van een
ruiterspoor en een weegbalans interessant.
Opgraving te Uden (noord)
De laatste spreker is drs. Tiziano Goossens (Archol). Deze opgraving was
nodig i.v.m. de bouw van een ziekenhuis. In 2007 is er al een vooronderzoek
geweest. Het gebied ligt op de Maashorst op een flinke zandrug, de vondsten
liggen goed beschermd onder een esdek. Uit de bronstijd en ijzertijd zijn
diverse sporen gevonden (één huis) en wat aardewerk. Er was sprake van
zwervende erven en verbouw van graan. Uit de Romeinse tijd zijn 18
huisplattegronden aangetroffen en veel sporen van bijgebouwen, putten en
palenrijen. Een flinke nederzetting. De bewoning was toen honkvast. De
huizen zijn onderling nogal verschillend, zo is er een porticushuis van 35m
lengte. Er is alleen gebruik gemaakt van plaatselijk bouwmateriaal. Slakken
wijzen op metaalproductie aan de rand van de nederzetting. Opvallende
vondsten zijn munten en een zaag. Men veronderstelt dat de bewoners producten
geleverd hebben aan de Romeinen, o.a. te Nijmegen. Er volgt nog een vraag en
enige discussie over de metaalvondsten. Evenals bij de vorige lezingen krijgen
we hier veel fraai beeldmateriaal te zien.
Sluiting
Iets vroeger dan gepland wordt de dag door Peter van Nistelrooij afgesloten.
Met ongeveer 55 aanwezigen was het een redelijk bezochte, qua inhoud een zeer
geslaagde studiedag.
Namens de Archeologische Sectie, Gérard de Laat.
Verslag contactdag 12-05-2012
Verslag van de archeologische contactdag, gehouden zaterdag 12 mei 2012,
georganiseerd door de Archeologische Sectie van het Noordbrabants
Genootschap i.s.m. Brabants Heem en met ondersteuning van de AWN
(vereniging van vrijwilligers in de archeologie).
Plaats: Herberg - Brouwerij de Gouden Leeuw te Vessem.
Deze contactdag, alweer de 44e, is anders van opzet dan de vorige.
In plaats van een bezoek aan een opgraving maken we in de namiddag
een fietstocht door dit deel van de Kempen. Joeske Nollen en Tonnie
van de Rijdt hebben gezorgd voor een boeiend en afwisselend programma,
geholpen door leden van de AWN en het IVN.
Opening
Om 11.00 uur opent ing. Peter van Nistelrooij, voorzitter van de Sectie
deze dag met een welkom aan de deelnemers, speciaal aan de wethouder van
cultuur van de gemeente Eersel (waar Vessem onder valt), mevr. L. van
Hamsvoord-Huijbers.
Landschapsgeschiedenis
van het dal van de Kleine Beerze bij Vessem
Als eerste spreker is het woord aan dr. Karel Leenders,
historisch-geograaf.
Hij gaat uit van de cultuurhistorische waardekaart en zoemt in
op de Kleine Beerze. Hij behandelt de geologie en de
geomorfologie van de verschillende delen van het gebied. De basis
is de puinwaaier van de Maas met daarin breuken en horsten en
slenken. We zitten hier op ca. 20 m. hoogte aan de rand van de
Roerdalslenk. Van WZW naar ONO loopt hier de Midden-Brabantse
dekzandrug die grote invloed heeft op de afwatering, zoals op de
stroomrichting van de beken. De beide Beerzen wurmen zich a.h.w.
door deze rug. Daar lagen gunstige plaatsen voor de middeleeuwse
watermolens, in de Kleine Beerze was er al een in 1200. Recente
stuwen liggen dikwijls op dezelfde plaatsen, het terrein dicteert
dat. Hoogteligging en ligging t.o.v. het water bepalen of een
terrein archeologisch interessant kan zijn.
Aan de zuidkant van de
dekzandrug lagen veel vennen. In voormalige natte gebieden
(bijv. Meerven) zien we strokenverkaveling, ontstaan bij
veenontginning. Het water van de Beerze sijpelde oorspronkelijk
diffuus door het veen, de (rechte) loop is ooit gegraven. De
percelen kunnen zeer smal zijn, tot minstens één gezwaai (ca. 2,5 m),
zo breed als de zeis van een maaier uitzwaaide.
Leenders ondersteunt zijn verhaal met een groot aantal kaartjes,
waaronder veel uit het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland: een
digitale hoogtekaart) waarmee hij zeer goed zowel de grote lijnen
als de details van zijn voordracht, duidelijk maakt.
De Archeologie van de Brabantse Kempen
Even voor twaalven krijgt dr. Liesbeth Theunissen het woord,
zij speelt hier een thuiswedstrijd. Er is hier een lange onderzoekstraditie,
beginnend bij P.N. Panken, alle perioden zijn hier vertegenwoordigd. Zij
vertelt eerst over de RCE: meer dan alleen archeologie. Er worden minder
grote opgravingen gehouden, er is veel aandacht voor nieuwe,
non-destructieve technieken. Wat is er de laatste jaren op archeologisch
gebied gebeurd in de Kempen? Sinds 2000 zijn er zo'n 100 nieuwe rapporten
verschenen, o.a. over opgravingen te Vessem (2), en Eersel-Steensel,
(vooral volle ME, dorpskernen en esdekken). Zij vermeldt de rol van de
organisaties van amateurs.
Spectaculair zijn de huisplattegronden uit
Veldhoven-Habraken: de oudste boerderijen van Noord-Brabant.
Bronstijdvondsten zijn er te Hoogeloon-Zwartenberg: een ringwalheuvel
van ong. 1500 v.Chr., in een open landschap op een stuifheuvel zodat
hij extra hoog leek. Er was een palenkrans en een drietal na-bijzettingen
in boomkisten. Hopelijk komen de gegevens op afzienbare termijn digitaal
beschikbaar. Ze bespreekt een grafheuvel te Bergeijk met crematieresten.
Daaruit kan steeds meer informatie gehaald worden, geslacht en leeftijd,
zodat we veel meer inzicht krijgen in de toenmalige bevolking. Diverse
andere voorbeelden passeren de revue, veel urnenvelden uit de ijzertijd,
waterputten uit Eersel-Kerkebochten met spectaculaire objecten zoals een
wielnaaf uit de midden-ijzertijd. Er heeft daar en uitgebreid plaggenonderzoek
plaatsgevonden, er is uitgebreid gezeefd, stuifmeel is onderzocht.
In de ijzertijd was het gebied overwegend bebost, in de Romeinse tijd had het
een meer open landschap. Ze verwijst naar de publicaties van H. Hiddink over
de villa van Hoogeloon. Evenals Leenders maakt zij gebruik van vele
afbeeldingen en kaarten o.a. uit het AHN. Na afloop worden aan beide
sprekers diverse vragen gesteld.
Na de vragenronde wordt namens de heemkundekringen Eersel en
Vessem-Wintelre-Knegsel, het fraaie boek: Eersel, een cultuurhistorische
fietstocht (door M. en L. Theunissen) aangeboden aan de wethouder die
daarvoor hartelijk dankt en met plezier constateert dat er veel gebeurt
in haar gemeente. Na een prima lunch worden we rondgeleid door het gebouw
van de vroegere brouwerij dat in gereedheid wordt gebracht om er opnieuw
te gaan brouwen.
Fietstocht
Tenslotte beginnen we aan de fietstocht van zo'n 17 km door de
streek van Vessem en Hoogeloon, verdeeld in twee groepen van ruim
15 personen. Lang niet alle aanwezigen van de ochtend nemen eraan
deel. Onder leiding van deskundige gidsen maken we kennis met een
aantal landschappelijke, monumentale en archeologische objecten.
De AWN en het IVN hebben een heel nuttig gidsje verzorgd, speciaal
voor deze fietstocht. Hoogtepunten zijn een 14e eeuwse
hallenboerderij, de oudste van Noord-Brabant (Maaskant, Vessem),
de ringwalgrafheuvel de Zwartenberg te Hoogeloon (de AWN biedt
ons hier zelfs een Brabantse kruidenbitter aan), koning Kyrie
ook te Hoogeloon, en de Romeinse brug aan de Hoogcasterenseweg
met het monument van de bronzen bijlen.
Langs de Heikesestraat te Vessem zien we zelfs een stukje slagenlandschap dat je in dit hoge deel van Brabant niet zou verwachten. In het bovengenoemde boek is over dit alles veel meer te lezen.
Nawoord
Wat later dan gepland komen we terug in Vessem waar, onder het
genot van een drankje, nog wat wordt nagepraat over deze bijzonder
leerzame en gezellige contactdag.
Namens de Archeologische Sectie
Gérard de Laat
Verslag studiedag 25-03-2012
Verslag van de voorjaarsstudiedag: "Nieuw licht op oude vondsten",
gehouden zondag 25 maart in café-zaal 't Vrijthof te Oirschot. Georganiseerd
door de Archeologische Sectie van het NBG i.s.m. Brabants Heem.
Opening
Even na 10.30 uur opent Peter van Nistelrooij, voorzitter van de Archeologische
Sectie de dag. Hij geeft een inleiding over het Noordbrabants Genootschap dat
deze maand 175 jaar bestaat. Ter gelegenheid daarvan laat de Sectie het oudste
archeologische overzichtswerk over Noord-Brabant, Noordbrabants Oudheden van
C.R. Hermans, als facsimile heruitgeven, aangevuld met delen van diens
Mengelwerken en voorzien van een inleiding over leven en werk van Hermans.
Dit past ook goed bij het thema van de dag, het programma Odyssee, in het kader
waarvan oude opgravingen alsnog worden gepubliceerd. Hij wijst ook op de vele
activiteiten van de Sectie, studie- en contactdagen en de publicaties, zoals
Onder Heide en Akkers (2009). De initiatiefnemer, Richard Jansen, geeft een
toelichting over de betekenis van Hermans, zijn onderzoek en publicaties en
biedt het eerste exemplaar aan, aan dr. Martin Meffert, provinciaal archeoloog.
Wandelaar sta stil
In het lezingenprogramma is het woord dan aan Stijn van As (Archol Leiden) met
het onderwerp Wandelaar sta stil. De betekenis van plattelandsbegraafplaatsen
in de Romeinse tijd. Hij bespreekt het grafveld van Oss-Ussen waar in 1974 de
opgravingen begonnen. Er was veel zoekwerk nodig in het depot en omzetting van
gegevens in moderne vorm. Er is toen een enorm gebied opgegraven onder grote
tijdsdruk, het ging om honderden graven. Het betreft de late ijzertijd t/m de
tweede eeuw n.Chr. Hij bespreekt allerlei bijzonderheden, het aardewerk, de
monumenten aan de noordrand, de centrale ligging t.o.v. de nederzetting,
greppelsystemen, verloop van paden en clusters van graven.
Omdat Adrie Tol verhinderd is, wijdt Van As ook een paar woorden aan het
grafveld van Mierlo-Hout, veel kleiner dan dat van Oss-Ussen en nogal
verschillend. Hij geeft ook aandacht aan mogelijke profane versus sacrale
verklaringen van diverse kenmerken van de grafvelden. Een publicatie wordt
komende zomer verwacht.
De doden spreken
Prof. dr. Frans Theuws (RUL) volgt met: De doden spreken. Vroegmiddeleeuwse
graven en grafvelden naast elkaar. Voor de Merovingische tijd was het
platteland grotendeels ontvolkt, de duistere eeuwen. Halverwege de zesde
eeuw is er een zekere herkolonisatie. In Noord-Brabant is al vrij veel
onderzoek gedaan naar deze tijden, dat nu door het Odyssee programma kan
worden uitgewerkt. Theuws behandelt vooral het grafveld van Bergeijk,
opgegraven in 1957-'59. Allerlei bijzonderheden komen aan de orde, een
klomp roest bleek een deel van een vrouwengordel te bevatten, van een type
dat alleen voorkomt in Zuid-Nederland en Noord-België, onderin graven was
eerst stro gelegd, graven waren later opnieuw geopend om moeilijk te duiden
redenen maar niet als grafroof. Er zijn glazen bekers gevonden, een gouden
broche, kralensnoeren en heel veel aardewerk, o.a. knikpotten. Bij Geldrop
is een rijk graf gevonden met een Zuid-Duitse gordel. Moeilijk te verklaren.
Migratie? Handel? Er bestond toen een zeer internationale materiële cultuur.
Uit vondsten bij Dommelen blijkt dat dit gebied ver in het noordwesten van
het verspreidingsgebied lag. Theuws laat veel duidelijke verspreidingskaarten
zien. Hij bespreekt ook een paar grafvelden buiten Brabant: Posterholt en
Maastricht.
Zorg voor de Beijerd
Na de middagpauze is het woord aan Eric Jacobs (ADC - Archeoprojecten) met:
Zorg voor de Beijerd. De veranderende functies van een laatmiddeleeuws
gasthuis (Breda). Het terrein ligt op de hoek Boschstraat - Vlaszak waar
vanaf 1958 onderzoek is gedaan. Van die opgraving is alleen een aantekenboekje
van Moelands bewaard. In 1985 zijn de kapel en het kerkhof blootgelegd en in
2006 is er opnieuw onderzoek verricht. De naam Beijerd dateert uit de 13e eeuw,
de eerste functie was het opvangen van reizigers, pelgrims en zieken. Het staat
duidelijk afgebeeld op de stadskaart van Bleau (1649). De bebouwing werd
uitgebreid en functioneerde als bejaardentehuis waar men zich kon inkopen.
In de onderste laag is een Romeinse waterput gevonden, de volgende sporen zijn
13e eeuws. Daarna zijn de verschillende bouwfasen (o.a. laatgotische kapel,
16e eeuw) goed te volgen. De verschillende elementen konden nu veel beter
worden gedateerd. Ook de graven laten allerlei bijzonderheden zien,
fysisch-antropologisch onderzoek loopt nog. Vanaf de 19e eeuw is er
beeldmateriaal beschikbaar. Er volgen publicaties.
Gestichte stad
Tenslotte komen Theo de Jong (Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond) en
Sem Peters (BAAC, 's-Hertogenbosch) aan het woord: Gestichte stad. Het begin
van Helmond. Theo de Jong vertelt over het beleidsplan: het wegwerken van
achterstand en het in beeld brengen van resultaten. Inventariseren wat er al
is aan archeologische, bouwhistorische, historische en andere bronnen. Waar is
wat bekend over Helmond? Alles ontsluiten en toegankelijk maken. Sem Peters
begint met de vraag of Helmond een gestichte stad is, daarover zijn geen
documenten bewaard. Hij bespreekt de expansiepolitiek van Hendrik I rond 1200.
Verschillende opgravingen komen aan bod: het Oude Huis (1981-'84) waarmee het
archeologisch onderzoek in Helmond is begonnen en de Kromme Steenweg (1997).
Evenals Theo gebruikt hij de kaart van Van Deventer. Er zijn verschillende
conclusies mogelijk zoals over de bouw van het kasteel (1325) en de
perceelsindeling die een sterke continuïteit vertoont. Als besluit maakt
hij een paar vergelijkingen met Eindhoven en Den Bosch.
Rondvraag en discussie
Rond 15.15 uur nemen de sprekers plaats voor de afsluitende vragen en discussie.
Over de financiering van de uitwerking en publicatie van onderzoek. De praktijk
is weerbarstig. Het programma van eisen en de inspectie spelen een rol. Sancties
liggen moeilijk. Over de twaalf plaatsen in het Gasthuis te Breda. Toeval?
Relatie met de 12 apostelen? Heilig getal? Over beerputten en afvalkuilen op het
terrein van dit Gasthuis. Die zijn niet gevonden. Afval werd blijkbaar anders
afgevoerd, wellicht in de nabije stadsgracht. Over het Archissysteem. Gaat dit
naar de gemeente? Het wordt beter toegankelijk en meer gericht op locatie. Over
het later openen van Merovingische graven. Hoe kan men weten wat daaruit weg is?
Wat was de bedoeling ervan? Soms zijn voorwerpen gedeeltelijk meegenomen, ook
spullen zonder waarde, soms lijkt er zelfs iets gedeponeerd. Het is dus zeker
geen grafroof. Heeft het te maken met de christianisatie of herbegraving in
gewijde grond? Relieken? Voorouderverering? Het komt al voor in de bronstijd
en er zijn volkenkundige parallellen. Blijft moeilijk te duiden. Verder zijn
er vragen over houtconstructies die in het graf in elkaar zijn gezet, over de
omhooggekomen omgeving en gebouwen in jongere bouwfasen, over verhogen van
jongere graven: rol grondwaterstijging (onwaarschijnlijk) of volte van de
begraafplaats. Er zijn nog heel veel onbeantwoorde vragen. Als één ding vandaag
duidelijk is geworden, dan is het wel het grote belang van het Odyssee programma.
Sluiting
Rond 16.00 uur sluit Peter van Nistelrooij de studiedag af met dank aan alle
betrokkenen. Met bijna 70 aanwezigen, de hoge kwaliteit van de lezingen die
alle uitstekend geïllustreerd werden en een goede verzorging door café-zaal
't Vrijthof kunnen we weer op een zeer geslaagde studiedag terugkijken.
Namens de Archeologische Sectie, Gérard de Laat
Verslag studiedag 06-11-2011
Verslag van de najaarsstudiedag: "Beekdalen, schatkamers van het verleden",
gehouden in Restaurant / Party- en Conferentiecentrum Ambiance te Veghel op
zondag 6 november 2011, georganiseerd door de Archeologische Sectie van het
Noordbrabants Genootschap i.s.m. Brabants Heem.
Opening
Om 10.00 opent ing. Peter van Nistelrooij, voorzitter van de Archeologische
Sectie, de studiedag met een woord van welkom. Hij geeft het woord aan de
dagvoorzitter dr. Martin Meffert, provinciaal archeoloog van Noord-Brabant,
die het thema van de dag toelicht met een kort overzicht van de geschiedenis
van het archeologisch onderzoek in Noord-Brabant gedurende de laatste decennia.
Ontstaansgeschiedenis van de Noord-Brabantse beekdalen
Als eerste spreekt Jan Broertjes, geoloog, oud-voorzitter en huidig penningmeester
van de Archeologische Sectie. Hij behandelt de ontstaansgeschiedenis van de
Noord-Brabantse beekdalen. Hij begint met de definities van o.a. rivier, zijrivier,
beek, bovenloop en benedenloop. In de bovenloop van de rivier is er vooral sprake
van erosie, terwijl stroomafwaarts de sedimentatie de overhand krijgt.
Het klimaat speelt een grote rol. Door smeltwater wordt veel sediment
stroomafwaarts vervoerd waardoor riviervlaktes verzanden. Rivieren die in een
korte tijd veel water te verwerken krijgen zullen verwilderen en vertonen een
vlechtend systeem. In het klein gebeurde dit ook met onze Brabantse beken.
De beekdalen waren tijdens een ijstijd breed en ondiep. Relicten van deze brede
smeltwaterdalen bestaan nog. Bij een min of meer gelijk debiet zullen rivieren
en beken in het laagland meanderen. Met deze fenomenen hebben we in Nederland
van doen. De richting van de rivierloop kan door verschillende invloeden
veranderen. Door bodembeweging (tektoniek) moet een rivier zich soms aanpassen.
Zo is de Maas gedurende enkele honderdduizenden jaren afgegleden naar het oosten,
tot daar waar ze nu stroomt, als gevolg van scheefstelling van de Peelhorst
richting het oosten. Deze tektoniek heeft definitief de Maasloop vastgelegd.
Zandaanvoer door wind en water kan van grote invloed zijn op de rivier- en
beekloop. In Brabant heeft de late Weichselijstijd een grote invloed gehad op
de vorming van het landschap. Het zand dat vanuit het noordwesten (de Noordzee
lag droog) lange zandruggen opwierp met soms paraboolduinen, zorgde ervoor dat
de beken gedwongen werden andere routes te nemen. Met vele prachtige voorbeelden
op kaarten, waarmee hij de veranderingen in de beeklopen toelicht, verhelderde de
spreker zijn woorden.
Zo zien we dat de Aa ten noorden van Helmond zijn loop heeft verlegd naar het
westen. De Peelhorst drukte de Aa naar het westen, tussen de dorpen Geffen en
Nuland is daar nog een laagte te zien. Uiteindelijk stroomt de Aa nu nog verder
westelijk en mondt uit in de Dieze. Ook de Dommel heeft zich moeten aanpassen,
evenals de Reusel en de Beerze die zich hebben verlegd als gevolg van zandaanvoer
door de wind. In het westen van Brabant hebben de beken hun loop gewijzigd in
een meer westelijke richting als gevolg van de aanzuigende werking van de
lagere ebstanden in het zuidwesten. Lokale stroomversnellingen zijn van belang
als men gebruik wil maken van de energie van stromend water zoals met
watermolens, die daarom veel voorkwamen op de westelijke grens van de Centrale
Slenk. Dalversmallingen zijn gunstig om een beek over te steken. Men vond daar
voorden en bruggen waar bundels van landwegen bij elkaar kwamen. Al deze zaken
spelen voor de mens een rol bij de beken in Brabant.
Menselijk gebruik van beekdalen en methoden van archeologisch onderzoek
De tweede spreker is dr. Eelco Rensink, senior-archeoloog bij de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed. Zijn verhaal gaat over het menselijk gebruik van
beekdalen en methoden van archeologisch onderzoek om dit te documenteren.
Beekdalen en hun stroomgeulen werden tot voor kort, 10 jaar geleden, beschouwd
als archeologisch lege gebieden. Niets is minder waar, beekdalen in onze
zandgebieden zijn ware cultuurhistorische schatkamers. Het is te vergelijken
met de veel eerdere herwaardering van de esdekken als archeologische schatkamers.
Vele decennia lang richtte de aandacht van archeologen zich vrijwel uitsluitend op
de hoger gelegen gronden. Daar ligt immers het overgrote deel van de vroegere
nederzettingen en grafvelden.
Mede door hermeanderingsprojecten hebben
water- schappen, terreinbeheerders en erfgoedorganisaties de laatste jaren de
handen ineen geslagen. De spreker heeft het initiatief genomen voor een
vierjarig project waarin erfgoedzorg in beekdalen centraal stond. Elk beekdal
is uniek en moet met maatwerk aangepakt worden. Het onderzoek is inmiddels
afgerond en heeft ervoor gezorgd dat een dialoog op gang is gekomen tussen de
wereld van de erfgoedzorg en de werelden van waterbeheer en het natuur- en
landschapsbeheer. Het project is in 2008 afgesloten met de uitgave van een
bijzonder goed boek: Archeologie en beekdalen. Schatkamers van het verleden, bij
uitgeverij Matrijs te Utrecht. De spreker toont o.a. een erfgoedstrategie voor
het Leudal. In 2005 hebben Staatsbosbeheer en de RACM (nu RCE) gezamenlijk in
een rapport een cultuurhistorische visie op het gebied gepresenteerd. Het was
de eerste maal dat een dergelijke visie voor een beekdallandschap en natuurgebied
in Zuid-Nederland is uitgewerkt.
Archeologisch onderzoek van beekdalen in het Zuid-Nederlandse zandgebied
De derde spreker is drs. Jan Roymans, senior-archeoloog bij RAAP Archeologisch
Adviesbureau. De spreker behandelt het archeologisch onderzoek van beekdalen in het Zuid-Nederlandse zandgebied. Aan de hand van enkele fraaie voorbeelden maakt de spreker duidelijk dat het zeer
belangrijk is de archeologie niet alleen vast te leggen in een
publicatie maar ook de archeologie visueel herkenbaar te maken in
het landschap. Het landschap is de laatste 50 jaar sterk veranderd. Ook beekdalen
zijn hieraan niet ontkomen, Vooral ruilverkavelingen hebben geleid tot een sterke
uniformering van beekdalen. Om de waterhuishouding op de toenmalige
landbouwbelangen af te stemmen, zijn vele beken in Zuid-Nederland
rechtgetrokken, verbreed en uitgediept.
Een "fraai" voorbeeld is de Neerbeek. Door de versnelde afvoer van regenwater
naar beken en rivieren kunnen deze de pieken niet snel genoeg verwerken. Hierdoor
dreigen de benedenlopen te overstromen. Een tegengesteld effect doet zich voor in
de bovenstroomse gebieden. Door de versnelde afvoer treedt er verdroging op.
Momenteel is het tij aan het keren en worden de beekdal-landschappen hersteld.
Dit gaat niet altijd even zorgvuldig. Dat komt voornamelijk doordat men met
boringen bepaalt of er artefacten aanwezig zijn. En de kennis van beekdalen wordt
vooral verkregen uit historische kaarten, archieven en dergelijke. De spreker laat
met foto's en filmmateriaal enkele voorbeelden de revue passeren zoals de Romeinse
brug over de Tungelroyse beek bij Stramproy, de brug is prachtig gereconstrueerd.
De plaatselijke bevolking heeft de brug geadopteerd. In de Tungelroyse beek werd
bij Nederweert een skelet van een edelhert uit het vroeg Mesolithicum ontdekt. De
vondst wordt momenteel door een vier meter hoog kunstwerk, een gestileerd edelhert
uit plaatmateriaal weergegeven.
Verder toont de spreker de ontdekking van de Romeinse muntschat bij de Vlootbeek
te Montfort. De herinnering aan deze muntschat is nu weergegeven langs het
Pieterpad, dat in de buurt ligt, door middel van een vijftal grote rotsblokken
waarin muntmedaillions sterk vergroot zijn aangebracht. De rituele depositie van
de tien bronzen bijlen uit de Kleine Beerze bij Hoogeloon komt door veel aandacht
in de media vanzelfsprekend voor in de presentatie. De herinnering aan deze vondst
is in het landschap weergegeven door sterk vergrote, in cortenstaal uitgevoerde,
bijlen.
Romeinse villa van Hoogeloon en de nederzetting van Riethoven
De laatste spreker is dr. Henk Hiddink, senior-archeoloog aan de Vrije
Universiteit te Amsterdam. Zijn onderwerp is de Romeinse villa van Hoogeloon en
de nederzetting van Riethoven. Romeinse bewoning in het Kempische
beekdallandschap. Al meer dan 30 jaar geleden begon in Hoogeloon de opgraving
van een Romeinse villa op de Kerkakkers. De opgraving leverde prachtige
resultaten op en tot de dag van vandaag is de villa het enige zekere en
opgegraven exemplaar op de Noord-Brabantse zandgronden. Helaas zijn de
opgravingsresultaten uit het precomputertijdperk nog niet uitgewerkt en
gepubliceerd. Vele aantekeningen, lijsten en tekeningen moeten bestudeerd en
digitaal opgeslagen worden. Met behulp van gelden, beschikbaar gesteld door de
NWO, de provincie Noord-Brabant, het NBM en de VU is nu gestart met het project.
Dit project behelst niet alleen Hoogeloon-Kerkakkers, maar ook het bijbehorende
grafveld Kabouterberg en de nederzetting Riethoven-Heesmortel. Samen kunnen de
opgravingen veel nieuwe gegevens leveren over de integratie van de vroegere
Kempische locale gemeenschappen in het Romeinse rijk en over het ontstaan en
functioneren van Romeinse villae. Inmiddels is door extra boringen gebleken dat
de omgreppeling van het villaterrein een stuk groter is dan werd aangenomen. De
Kleine Beerze begrensde het territorium van de nederzetting op de Kerkakkers,
gemarkeerd door een monumentale grafheuvel en een stenen graftoren in het
grafveld Kabouterberg. De beek kon onder meer worden overgestoken via een
combinatie van een dam en een voorde. Het beekdal was onder meer een bron van ijzeroer en hout(skool) en mogelijk
weidegrond voor het vee.
Sluiting
Aan het eind van de dag konden we vaststellen dat het
programma, de kwaliteit van de lezingen, filmpjes en powerpointpresentaties meer
dan voldoende redenen zijn om van een bijzonder geslaagde dag te spreken.
Peter van Nistelrooij, namens de Archeologische Sectie van het NBG
Verslag contactdag 24-09-2011
Verslag van de Archeologische Contactdag van zaterdag 24 september 2011,
georganiseerd door de Archeologische Sectie van het Noordbrabants
Genootschap i.s.m. Brabants Heem in natuurcentrum Slabroek te Nistelrode
en een aansluitende fietstocht in het natuurgebied de Maashorst.
Opening
Ruim 50 personen waren aanwezig op de 43e contactdag die om 11.00 uur werd
geopend door Peter van Nistelrooij, voorzitter van de Archeologische Sectie.
Hij sprak een welkomstwoord voor deze contactdag met als thema: 'De bewegende
aarde', een contactdag over de geologie en de archeologie van natuurpark de
Maashorst, en gaf daarna het woord aan de eerste spreker,
André Rijpert, landschapsarchitect en natuurgids van de IVN.
Ontstaan van de Maashorst
Met behulp van talrijke illustraties begon André Rijpert te vertellen
over het onstaan van de landmassa Pangaea waaruit continenten en breuklijnen
onstonden. Geleidelijk spitste het verhaal zich
toe om uiteindelijk uit te komen in een gebied tussen Schaijk, Nistelrode en Uden:
Natuurpark de Maashorst. Dit gebied wordt doorkruist door de peelrandbreuk die
ten westen van Oss begint en in zuidoostelijke richting tot ver voorbij Uden loopt.
De door de breuk omhooggestuwde aardschollen vormen hier de Maashorst (Horst is
de benaming voor de verhoging) en de omlaag gedrukte aardschollen die slenk
worden genoemd. Deze zijn ongeveer 300 miljoen jaar geleden ontstaan.
André vertelde over een fenomeen dat wijst heet. Dit is een vorm van
grondwaterstroming die te maken heeft met breuken. Hierdoor komt water omhoog
met een hoog ijzergehalte. Dit effect zorgt ervoor dat de horst drassig is en
de lager gelegen slenk droog. Het water kan in de grond in contact komen met
lucht waardoor het ijzer uitvlokt en een ijzerbank vormt. Dit verschijnsel is zeldzaam.
Verder worden de planten in het natuurgebied nog besproken.
Een prehistorische begraafplaats op de Slabroekse Heide
Richard Jansen van de Universiteit Leiden is de tweede spreker. Hij is zeer
betrokken bij opgravingen in en rondom Oss. Zo ook
bij het onderzoek van de grafheuvels in Natuuurgebied De Maashorst.
Meer over Richard Jansen kunt u lezen op de website van
Archol.
Tijdens opgravingen op
de Slabroekse heide in 1923 en 2010 zijn tientallen begravingen gevonden met
crematieresten. In 1923 waren er nog 38 grafheuvels in het landschap zichtbaar.
Later is het gebied geëgaliseerd voor akkers. Bij het onderzoek in 2010
bleek dat het gafveld groter was dan aanvankelijk werd gedacht. Een afwijking op de
grafheuvels met crematieresten vormt een niet verbrande persoon uit de
periode van 800 tot 500 voor onze jaartelling: de vorst(in) van De Maashorst.
Er zijn arm- en enkelbanden van bronsblik (lagen brons) en massief
brons, een barnstenen kraal en een paar ijzeren pennen in het graf
gevonden. Ook een stukje textiel van een mogelijke lijkwade is geconserveerd
gebleven, waarschijnlijk door het brons. Na een paar eeuwen niet te zijn gebruikt,
werden er in de Romeinse tijd (1e en 2e eeuw na Christus) weer personen begraven.
daarna raakte het grafveld in de vergetelheid tot 1923. Aan de hand van prachtige
illustraties uit het boek "Verleden van een bewogen landschap" toonde Richard
Jansen ons de vroegere bewoning van dit gebied en de vele schatten die hier
zijn opgegraven. Het boek is te verkrijgen bij Natuurcentrum Slabroek of te
bestellen onder ISBN: 978.90.5345.434.3. Meer info over het boek vindt u op de
website van uitgeverij Matrijs.
Fietstocht door De Maashorst
Na de lunch stapten we op de fiets. Er werden twee groepen van ca. 25 personen
gevormd. De ene groep ging met André Rijpert op stap en de andere groep
met Richard Jansen. Bij verschillende punten op de route werd halt gehouden
en de zaken die tijdens de lezingen zijn behandeld getoont. Zoals o.a. de
zandverstuiving op de Bedafse Bergen, veroorzaakt door de laatste ijstijd (10.000
jaar geleden). Aan de Bedafseweg richting Uden ligt het tastbare bewijs voor de
wijstgrond. Het hoger gelegen deel is inderdaad drassiger dan het lager gelegen
deel. Als we verder langs de Horst lopen die hier ca. 3m hoger is dan slenk,
komen we bij het ijzerrijke water uit dan via sluisjes naar beneden stroomt.
Wegens tijdgebrek werd de route wat ingekort. We fietsen door het centrale deel van De Maashorst bij de grote open vlakte die Brobbelbies wordt genoemd.
Bij Nistelrode zagen we naast de snelweg het effect van solifluctie. Solifluctie of bodemvloeiing is het verschijnsel dat een massa van met water verzadigd sediment langzaam afvloeit over een slecht doordringbare ondergrond. Dit vond hier plaats tijdens de laatste ijstijd. Tenslotte gingen we kijken bij het gafveld vlakbij het Natuurcentrum dat in 2010 grondig is onderzocht. Een grote kale vlakte waarbij de grafheuvels en de latere graven uit de Romeinse tijd zijn gemarkeerd. Een cluster palen die dicht op elkaar staan markeren de vindplaats van de vorst(in) van de Maashorst. Hier eindigde deze mooie dag.
Nawoord
Deze contactdag mocht zich verheugen op een grote belangstelling. Het mooie
weer en de mooie balans tussen natuur en archeologie zorgden, ondanks wat
verkeerde afslagen van de tweede fietsgroep, voor een
goed geslaagde contactdag.
Eric Jongen, deelnemer
Verslag studiedag 10-04-2011
Verslag van de studiedag Onderzoek van de Tweede Wereldoorlog, gehouden in
Nationaal Monument Kamp Vught op 10 april 2011, georganiseerd door de
Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap i.s.m.
Brabants Heem.
Opening
Het programma is nog uitgebreid met een lezing door prof. dr. A. Bosman
(Gent), als dagvoorzitter treedt drs. Richard Jansen op. Na een welkomstwoord
door de voorzitter van de Archeologische Sectie, ing. Peter van Nistelrooij
krijgt om 10.10 uur de eerste spreker het woord.
Houdt het dan nooit op? Belang en betekenis van de Archeologie van de 2e Wereldoorlog
Als eerste spreekt Drs. Ruurd Kok (RAAP).
Hij geeft een overzicht van het oorlogserfgoed in Noord-Brabant: linies
(Peel-Raamstelling), vliegvelden en schijnvliegvelden die al snel na de
bezetting werden aangelegd, "Splitterboxen", opslagruimtes, bomkraters, de
resten van Kamp Vught, de vele sporen van Market Garden in de corridor door
Oost-Brabant, het strijdtoneel van Kapelse Veer, enz. Hij noemt typische
details zoals de Marokkaanse kruikjes (van Franse hulptroepen) en sporen van
handgranaten als teken van nabijgevechten.
Dit alles kan veel informatie opleveren over stellingen en verdedigingswerken,
uitrusting en persoonlijke bezittingen van militairen, over het dagelijks leven,
de inzet van eenheden, soorten wapens en exacte locatie van acties. Wat is de
betekenis hiervan? Het gaat om nieuwe kennis en om de educatieve betekenis.
Dikwijls zijn er nog nabestaanden voor wie deze zaken een grote emotionele
betekenis hebben. Het is ook een hulpmiddel bij het stichten van monumenten.
Hoe moeten we verder? Er moet met veel partijen worden samengewerkt,
combinatie van boven- en ondergronds onderzoek, laten zien van de ontwikkeling
van het militaire landschap in de loop van de tijd. Waarderen en selecteren
van informatie en bekijken wat er in situ bewaard kan worden. Duidelijk is
dat we pas aan het begin staan van het archeologisch onderzoek van de sporen
van WO2.
Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in de praktijk. Voorbeelden uit Brabant
De tweede spreker is Drs. Jos van der Weerden (BAAC) met een lezing over de
Acheologie van de Tweede Wereldoorlog. Na een inleiding bespreekt hij de
opgraving Asten-Loverenbosch, een natuurgebied waar eind oktober 1944 een
Engelse artilleriestelling heeft gestaan. Een onverwachte vondst waren
Engelse kruitzakken, die dienden om door de lading te variëren, een variabele
schootsafstand te maken. November 1944 was een heel natte maand, het is hier
bovendien moerassig, vandaar dat dit vergankelijke materiaal hier redelijk
goed bewaard is gebleven. Er waren ook sporen van een Duitse tegenaanval.
Een andere opgraving vond plaats te Millheeze-Kreijtenberg, ook een laag, nat
gebied dat verder archeologisch oninteressant is. Bij het begin van Market
Garden hebben hier één dag Duitsers gezeten met een ongebruikte
kanonsopstelling. Ze zijn weer snel vertrokken omdat ze dreigden te worden
ingesloten. Conclusies: Oude verhalen worden bevestigd, zoals over neergestorte
vliegtuigen. De overlevering wordt aangevuld en gecorrigeerd. Vergeten zaken
worden herontdekt, onbekende feiten ontdekt.
De Luftwaffe onder de grond. Archeologische overblijfselen uit WO II in Eindhoven
De volgende spreker is Drs. Nico Arts (Gemeentelijk archeoloog Eindhoven).
Hij vertelt over Flugplatz Eindhoven, later Welschap en illustreert dit met
kaarten en luchtfoto's met bomkraters. Hij bespreekt de vondst van een
afvalkuil, al een aantal jaren geleden, waaruit alle vondsten werden meegenomen,
o.a. veel drankflessen. Achteraf is men daar erg blij mee. Er zitten bij dit
vliegveld veel explosieven in de grond. Men ontdekte er de resten van een
Flakstelling. Ook verder is het terrein archeologisch interessant, er is een
urnenveld gevonden, middeleeuwse waterputten en militaria uit de Franse tijd.
Hierna volgt de lunchpauze. Verdeeld over twee groepen krijgen we een
rondleiding over een groot deel van Kamp Vught.
Samenwerking tussen (amateur-) historici en -archeologen ter bevordering
van onze kennis over de Tweede Wereldoorlog
Na de lunch spreekt Wilco Vermeer (Stichting Informatie Wereldoorlog Twee) over
de samenwerking tussen (amateur-) historici en -archeologen ter bevordering van
onze kennis over de Tweede Wereldoorlog. Hij geeft een uitgebreide toelichting
bij allerlei onderzoek door (amateur-)historici. Belangrijk is dat veel
archieven pas recent toegankelijk zijn. Veel informatie is gekleurd. Stiwot
heeft een uitgebreide website waarop alle herinneringsplaatsen, musea,
monumenten en zelfs 50 000 gedecoreerden te vinden zijn. Er zijn veel contacten
met detectormensen, er zijn slagveldtours, voorlichting en archivering en veel
internationale contacten. Er wordt voorlichting gegeven op scholen en elders.
Spreker toont veel foto's met vergelijkingen van situaties vroeger en nu.
Schatgraverij is een probleem. Tenslotte vermeldt hij de samenwerking met veel
andere organisaties zoals in het Platform bodemonderzoek Tweede Wereldoorlog.
Kamp Amersfoort. Opgraving van een "schuldig landschap"
Drs. Ivar Schutte (RAAP) geeft een uiteenzetting over concentratie- en
vernietigingskampen. Als voorbeelden bespreekt Schutte Belzec, waar heel weinig
van bekend is, Sobibor waar onderzoek is gedaan d.m.v. proefputten. Ook
Mauthausen en Sachsenhausen (waar ook een soort prominentenkamp is geweest met
o.a. Leon Blum)komen aan de orde.
In Nederland hadden we Westerbork, Amersfoort en Vught. Amersfoort,
oorspronkelijk een Nederlands mobilisatiekamp, is het enige waar archeologisch
onderzoek heeft plaatsgevonden; bureauonderzoek en opgravingen op een deel van
het terrein. Hierover is pas een Raap-rapport verschenen. Van de bebouwing is
weinig over, de opgraving van oude loopgraven heeft weinig vondsten opgeleverd.
De loopgraven zijn gereconstrueerd. Bij de stellingen van de luchtafweer is geen
bewijs van gebruik gevonden. De conclusie is dat er heel veel is afgebroken en
dat er ook in de bodem weinig is bewaard. De betekenis ligt nu vooral in de
herinnering en het gedenken. Schutte verwijst nog naar het boek van Roekl
Hijink: Duitse kampen in Nederland. Daarin komen voor het eerst ook de zgn.
Aussenstellen in beeld.
Zoek je mot? Kennis en kunde in de archeologie van strijdtonelen
Als laatste spreekt Prof. dr. Arjen Bosman (Universiteit van Gent) over kennis
en kunde in de archeologie van strijdtonelen. Hij vertelt over de toenemende
aandacht voor de archeologische sporen van WO2, over zijn website m.b.t.
de Nederlandse krijgsmacht t/m de meidagen van 1940. In ieder archeologisch
onderzoek moeten sporen en vondsten uit WO2 minstens gedocumenteerd worden
terwijl ze tot voor kort dikwijls alleen als recente verstoring werden gezien.
Hij wijst op het belang van het opnemen in de archeologische opleidingen van
kennis van de archeologie van WO2 en op het belang van samenwerking met
krijgshistorici, militairen, de EOD, de oorlogsgravendienst en met allerlei
amateurs. Er is nog heel veel te doen.
Sluiting
De dag wordt besloten met een forum waarin de sprekers vragen beantwoorden en
discussiëren. Er waren zo'n 70 deelnemers.
Gérard de Laat, namens de Archeologische Sectie van het NBG
Verslag studiedag 31-10-2010
Verslag van de studiedag Archeologie en Cultuurlandschap, gehouden in
't Vrijthof te Oirschot op 31 oktober 2010, georganiseerd door de
Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap i.s.m.
Brabants Heem.
Opening
Om 10.30 opent dagvoorzitter André Velthausz de studiedag en geeft het
woord aan Peter van Nistelrooij, voorzitter van de Archeologische Sectie,
voor een woord van welkom.
Brabantse cultuurlandschappen
Als eerste spreekt Hans Renes (Universiteit Utrecht en Vrije Universiteit) over
de Brabantse cultuurlandschappen.
Hij begint met het begrip landschap en vergelijkt het met de Engelse en Duitse
equivalenten. Hij bespreekt verschillende betekenissen, zoals de ecologische.
Voor de geschiedenis van het begrip landschap verwijst hij naar o.a. Beekman,
Blink en Edelman. Na 1945 krijgt het begrip steeds meer een fysisch-geografische
betekenis met nadruk op bodem en geo- morfologie.
Hij bespreekt de ontwikkeling van de historische geografie waarin we een
verandering zien van een statische naar een dynamische visie. Het werd een
aparte discipline maar gaat nu meer op in grotere verbanden zoals met
ruimtelijke ordening en archeologie. Vooral in Noord-Brabant hebben archeologen
overtuigend duidelijk gemaakt dat het landschap dynamisch is.
Bij de verandering van landschappen spelen veel factoren een rol:
fysisch-geografische, demografische, economische, technische, politieke,
juridische enz. Bij de begrenzing van landschappen speelt toeval een grote rol.
Onze manier van kijken naar het landschap (perceptie) kan sterk verschillen.
Het Aktueel Hoogtebestand Nederland is tegenwoordig een belangrijk hulpmiddel.
Aan de orde komen conflicten mens - natuur en continuïteit - verandering. Hij
noemt de leegte vanaf de late Romeinse tijd en constateert dat het latere
patroon toch lijkt op het voorafgaande, zoals de archeologie laat zien.
(Archeologiebalans 2002, pag. 21.)
Betreffende demografie geeft hij als voorbeeld dat de plaggenbemesting in
Noord-Brabant eerder begon dan in Drenthe, omdat Brabant dichter bevolkt was.
Hij bespreekt ook het verschijnsel krimp, vooral in de periode 1300 - 1500, ook
hierin herkent men ruimtelijke patronen, zoals concentratie in de beste gebieden
en vraagt nadrukkelijk aandacht voor de rol van individuen, bijv. beslissingen
van individuele grondbezitters.
Spreker eindigt met een verwijzing naar de toekomst met als factoren de
verminderde macht van de landbouw en de komst van het nationaal landschap
het Groene Woud.
Dorpsverplaatsingen
Om 11.30 uur krijgt Chris de Bont (historisch geograaf, Alterra, Wageningen
Universiteit en Researchcentrum, Centrum Landschap) het woord voor
zijn lezing Dorps- verplaatsingen. Het onderwerp laat een en al dynamiek zien,
er zijn dus veel relicten in het landschap. Hij bespreekt het rivierengebied,
de zandgronden en de (voormalige) veengebieden.
Het rivierengebied werd door bedijkingen steeds gevaarlijker, vanaf de 16e
eeuw verlieten veel mensen de streek omdat de dijklasten te zwaar werden
(spa-steking). Hij bespreekt de geschiedenis van de Beerse Maas die een heel
gebied lang ongeschikt voor bewoning heeft gemaakt.
Op de zandgronden gaat het vooral om de vorming van esdekken, men begon graag
op gronden met een moderpodsol. Meer naar buiten vond men de wat minder
geschikte, wat drogere haarpodsolbodems. De bekende alleenstaande kerktorens
staan voor bijna een derde deel op een moderpodsol en nog iets meer
waarschijnlijk daarop. Zij markeren vroegmiddeleeuwse bewoningslocaties. De
bewoning verschoof naar de randen van de dekzandruggen, richting beekdalen.
De kerk bleef, een voorbeeld van inertie.
Het veengebied, m.n. de Langstraat kent een heel eigen landschapsgeschiedenis.
De Maas vormde er oorspronkelijk de grens van de bisdommen Luik en Utrecht. Het
ontginnen van de venen verliep er volgens een vast patroon, het verschoof vanaf
de rivier zuidwaarts. In de Zuidhollandse Waard is ook veel turf gestoken,
later is daar veel land weer ingepolderd. Spreker laat als voorbeeld nog een
stukje zien van een oude Maasloop bij Heesbeen (Heusden).
Bosgeschiedenis van Brabant
Na de middagpauze is om 13.15 uur het woord aan Karel Leenders (historisch-geograaf)
met het onderwerp De bosgeschiedenis van Brabant. Hij begint met het
onderscheid aangeplant en natuurlijk bos en behandelt dan bostoponiemen. Als er
in een streek geen bostoponiemen voorkomen was het daar indertijd waarschijnlijk
slecht toeven, zoals in veenmoerassen. Het toponiem woud (Wouw) dat wijst op
broekbos komt in Noord-Brabant weinig voor, in Holland juist veel. Een bijzondere
naam is foreest, dit wijst op adellijk bezit.
In de loop van de tijd zijn bossen gedegradeerd, vooral sluipenderwijs door druk
van beweiding. Bos werd wildert (iets tussen bos en heide), daarna heide en
zelfs zandverstuiving. De gemeint had tot doel het gebruik van de wildernis te
reguleren. In de 13e eeuw is er een transitie, men is gedwongen zuiniger om te
gaan met hout. I.p.v. houten staanders gaat men in de bouw poeren gebruiken,
zulke gebouwen gaan veel langer mee. (Er is een gebint uit de 13e eeuw bekend)
Later is hakhoutbos zo ongeveer de enige soort bos die er nog is. Heide
verschijnt pas in de 13e eeuw in de oorkonden. Rond 1500 is het areaal bos op
zijn minimum, daarna komt herbebossing in de vorm van landgoederen, zoals de
Wouwse Plantage en het Mastbos met uit Neurenberg ingevoerd plantgoed, grove
den. In de Meierei verschijnen de populieren (klompen). Na 1750 zijn er zelfs
akkers herbebost tot hakhout (uitputting, gebrek aan mest). In de tijd van de
Verlichting kwam het nutsbegrip meer naar voren, voor akkers ongeschikt land
werd bebost. In de 19e eeuw komt de vraag op naar stuthout voor de mijnen.
Hiertoe kopen Walen zelfs grond op bij Chaam. Rond 1900 wordt kunstmest
betaalbaar en verdwijnt de behoefte aan schapenmest en dus aan heide die dan
ontgonnen of bebost wordt. Tenslotte is de komst van prikkeldraad
verantwoordelijk voor het verdwijnen van hele heggenlandschappen.
Wegen en Wegenpatronen
Iets over tweeën krijgt Jan Timmers (Stichting Arch. Samenwerkingsverband) het
woord over het onderwerp Wegen en Wegenpatronen. Timmers begint met een
opsomming van de terminologie: weg, pad, straat, steeg, laan, dijk, enz. Hij
maakt onderscheid tussen ontstaan en aanleg, tussen lokaal, doorgaand en
internationaal, tussen route, tracé en weg.
Voor de 18e eeuw ontstonden wegen geleidelijk. Hij bespreekt tracé, functie,
gebruik, vormgeving en inrichting. Eerst is er het tracé, in de prehistorie
volgt dat het landschap, de weg van de minste weerstand. Oude wegen zijn
archeologisch teruggevonden. Hij bespreekt de wegenbundel, het wijkende tracé
(langs akkerranden), de wegenwaaier (samenkomend bij een beekovergang) bijv.
bij het Riels Hoefke naar beide kanten, de s-bocht bij het kruisen van een beek.
Dijken (op de zandgronden): verhoogd wegtracé haaks op een beekdal.
Bij de historische functies komen aan de orde kerkepad, veenbaan, postweg,
pelgrimsweg, tiendweg, enz. De Franse Tijd heeft grote invloed gehad o.a. op de
maatvoering, adviesbreedte e.d.
Qua vormgeving bespreekt hij berm, houtwal, lage wegen tussen bolle akkers,
brandgangen. Bij inrichting houten wegen (knuppelwegen), verharding, tol, hek,
afrastering. Bij beekovergangen gaat het van voorde, via stap naar brug. Spreker
eindigt met moderne inrichtingselementen zoals verkeersborden.
Gebruik van gemeene gronden
Als laatste komt aan het woord Lia van Zalinge - Spooren (Reg. Hist. Centrum
Eindh.) over Gebruik van gemeene gronden. Ze is bezig met een proefschrift
hierover. Haar tekst is opgenomen in de syllabus, haar gegevens komen uit de
jaargeboden van gemeenschappen in Peelland.
Wat kan worden gebruikt op de gemeint wordt ook gebruikt, t/m bloemen en vis.
Om de doorgangen vrij te houden zijn allerlei regels nodig betreffende het
houden van vee, het recht van voorpoting (bomen planten aan de randen van de
gemene grond, de boom is dan privé-bezit, de vruchten, bijv. eikels
gemeenschappelijk). De beweiding was strak georganiseerd, geen sloten, geen
omheiningen
Bij Helmond is al in 1360 sprake van verdeling ("hoefslaan"). Afkopen kon later
voor 25 keer de jaarcijns, dan werd het volledig particulier eigendom. Zo werden
boeren rond Helmond eind 19e eeuw een soort projectontwikkelaars, op voormalige
stukken gemeint grenzend aan de stad bouwden zij arbeiderswijken.
Tot Petrus en Paulus (29-6) mocht turf worden gestoken, pas in de 2e helft van
de 19e eeuw kwam er grootschalige, industriële turfwinning.
Niet iedereen had evenveel rechten in de gemeint, vaak waren rechten gekoppeld
aan een hoeve of huis, aan de hoeveelheid grond die iemand had of aan het bedrag
aan belasting dat men betaalde. Armen hadden ook rechten, bijv. hout sprokkelen.
Nawoord
Alle vijf de lezingen werden uitstekend geïllustreerd met een
powerpointpresentatie.
Er was een syllabus verkrijgbaar van ruim 210 blz. Het aantal deelnemers was met
ruim 80 personen vrij groot en 't Vrijthof had zijn zaken (o.a. de lunch) weer
goed voor elkaar zodat we opnieuw kunnen spreken van een zeer geslaagde
studiedag.
Gérard de Laat, namens de Archeologische Sectie van het NBG
Verslag contactdag 20-06-2010
Verslag van de Archeologische Contactdag van zondag 20 juni 2010,
georganiseerd door de Archeologische Sectie van het Noordbrabants
Genootschap i.s.m. Brabants Heem in theater de Schelleboom te Oosterhout.
Opening
Deze 42e contactdag werd kort na elven geopend door Peter van Nistelrooij,
voorzitter van de Archeologische Sectie. Hij sprak een welkomstwoord en gaf
het woord aan Carla Bode, wethouder van de gemeente Oosterhout. Zij sprak
o.a. over het pas geopende Huis voor Erfgoed Oosterhout, over de Schelleboom
en over het onderzoek in de Contreie. Zij wenste ons een geslaagde dag.
Inleiding archeologie Oosterhout
Als eerste sprak Nico Dijk (gemeentelijk archeoloog) die een algemene
inleiding gaf van de archeologie van Oosterhout waarbij hij, beginnend
in de middeleeuwen, terugging in de tijd. Hij besprak de langdurige
bewoningscontinuïteit, de Romeinse tijd met zeker twee concentraties
(Molenbuurt en Contreie). In de ijzertijd en de bronstijd zijn er zeker twee
akkercomplexen geweest, de Leijsen Akkers en de Contreie. Uit de steentijd
kennen we slechts sporadische bewoning, het oudste materiaal is er misschien
wel maar is moeilijk te herkennen binnen de Formatie van Sterksel.
Oosterhout in de middeleeuwen
Hans Koopmanschap (Oranjewoud) besprak Oosterhout in de middeleeuwen. Hij gaf
achtereenvolgens een introductie, het kader, de onderzoeksgeschiedenis, de twee
schatten van Oosterhout en formuleerde tenslotte enige vragen. Het gaat om een
belangrijk gebied op de grens van dekzand en veen. In de onderzoeksgeschiedenis
verwijst hij naar het werk van A. van de Lee, J.H. Verhagen, J. Oomen, M.
Bahaioui, de samenwerking met het Itho, de eerste stadsarcheoloog P. Kleij en
diens opvolger N. Dijk. Bij de schatten van Oosterhout gaat het om het kasteel
van Oosterhout (de Slotbossche toren). Die heeft lange tijd dienst gedaan als
steengroeve. Vanaf 1985 is er onderzoek gedaan met o.a. proefsleuven. Er is
heel veel materiaal, vooral roodbakkend aardewerk, in de collectie van de
gemeente terechtgekomen maar het is slechts summier gedocumenteerd en er is
maar één veldtekening. Recent is de collectie goed beschreven. Verder gaat het
om het onderzoek van Steelhoven (1999 - 2002), met vondsten van de late
bronstijd tot de middeleeuwen. Dit is uitgewerkt en er verschijnt een rapport.
Dat er nog veel te doen overblijft maakte hij meer dan duidelijk.
Pottenbakkers van Oosterhout
Tenslotte besprak Nico Dijk (gemeentelijk archeoloog) de pottenbakkers van
Oosterhout. Het huidige theater de Schelleboom was vanaf de 17e eeuw een
pottenbakkerij en daarvan zijn veel sporen bewaard, zoals resten van een oven
onder de glazen podiumvloer. Hij liet de sporen zien en gaf er uitleg bij, bijv.
de isolatie, de leemkelder, de draaiput en de oven. De ruime aanleg van
Oosterhout (weinig brandgevaar), de aanwezigheid van grondstof, het product
gebruiks- aardewerk, het glazuren, de vervoers-mogelijkheden en andere
pottenbakkerscentra kwamen aan de orde en tenslotte de achteruitgang en het
verdwijnen ervan. Er is nog nauwelijks over gepubliceerd. De Schelleboom is de
enige 17e eeuwse Nederlandse pottenbakkerij die bewaard is gebleven.
Bezoek aan de opgravingen op De Contreie
Daarna begaven we ons naar het opgravingsterrein waar tegelijk een open dag werd
gehouden, perfect georganiseerd door archeoloog Evert van Ginkel. Hij leidde ook
ons rond over het terrein langs een aantal kuilen met plattegronden, langs
demonstratiekramen en een kleine tentoonstelling van vondsten. Het Romeinse
gedeelte was al niet meer te zien evenals de grondsporen van een grafheuvel.
Over de open dag is in de plaatselijke pers en in BN / De Stem uitvoerig
gepubliceerd.
Nawoord
Hoewel jammer genoeg de belangstelling minder was dan tijdens de laatste
studiedag (concurrentie van o.a. vaderdag) kunnen we terugzien op een geslaagde
contactdag van een uitstekend niveau.
Gérard de Laat, namens de Archeologische Sectie van het NBG
Verslag studiedag 28-03-2010
Verslag van de studiedag Opkomst van steden in Noord-Brabant, gehouden in
't Vrijthof te Oirschot op 28 maart 2010, georganiseerd door de
Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap i.s.m.
Brabants Heem.
Opening
Om 10.30 uur opende de voorzitter van de Archeologische Sectie, Peter van
Nistelrooij, de studiedag. De eerste twee onderdelen werden omgewisseld in
volgorde.
Geertruidenberg, laat middeleeuwse stad te midden van het veen.
Als eerste spreekt Drs. Hans Koopmanschap (Universiteit van Tilburg /
Ingenieursbureau Oranjewoud). Geertruidenberg is een voormalige Hollandse stad
waar vooral de laatste vijf jaar veel gegraven en gevonden is. Het onderzoek
gaat er nog door. De spreker behandelt de landschappelijke ligging,
de historische achtergronden, de eerste archeologische onderzoeken, de
stedelijke ontwikkeling en de activiteiten van de Oudheidkundige Kring
gedurende de laatste 30 jaren.
De landschappelijke ligging:
Met behulp van de geomorfologische kaart kijken we naar de ligging van water
en veen en van de dekzandruggen vóór de St. Elisabethsvloed (1421) toen
Geertruidenberg een belangrijke marktplaats was. We kijken naar de landwegen,
de landbouwgronden, de loop van de Donge en de verleggingen daarvan,
gedeeltelijk al kunstmatig, en de interactie met de omliggende plaatsen als
Made en Steelhoven, waar sporen van schaapskooien zijn gevonden. Na 1421 is
een groot deel van het achterland overstroomd of onbewoond. Het is dan nodig
allerlei waterbouwkundige werken uit te voeren.
De historische achtergrond:
Het grensgebied van Brabant en Holland is lang omstreden geweest, rond 1200
werden de invloedssferen verdeeld. In 1213 kreeg Geertruidenberg stadsrechten
van de graaf van Holland. Nog in 1304 werd er gevochten toen de hertog van
Brabant oprukte naar Dordrecht. Hij werd teruggedrongen tot Waalwijk. In 1318
werd Made verworven, de inkomsten daaruit moesten gebruikt worden voor de
stadsmuur. Vanaf 1324 werd er gebouwd aan de grafelijke burcht door Willem van
Duivenvoorde. In 1420 was er een grote stadsbrand, maar archeologisch is nog
geen brandlaag aangetroffen. Het jaar daarna is er de St. Elisabethsvloed. In
de 80-jarige oorlog is de stad afwisselend Staats en Spaans, daarna is
Geertruidenberg niet meer gegroeid tot in de 19e eeuw. Bij dit onderdeel wordt
de kaart van Jacob van Deventer gebruikt.
De eerste onderzoeken:
Deze zijn verricht vanaf 1885. In 1904 werd gegraven in de kerk,
gezocht werd naar de kapel van St. Gertrudis. Later deed Halbertsma
dat nog eens over. In 1973 werden door de ROB de verschillende
bouwfasen bestudeerd. In 1895 al was de crypte ontdekt. Dit is waarschijnlijk
de laatste uitbreiding van de kerk geweest, deze crypte was volgestort met puin.
Hier zien we dat Geertruidenberg de overstromingen nooit te boven is gekomen.
Er was gebouwd met tufsteen, er zijn grafkelders en kisten aangetroffen. Wat de
stedelijke nederzetting betreft, die is in 1984 door Margry in kaart gebracht.
In 1999 werd Beeldig Geertruidenberg uitgegeven, het bevat alle bekende oude
stadsgezichten en plattegronden. In de serie In de Hollantsche Tuyn verscheen
in 2004 een studie van Bas Zijlmans, een synthese van de ontwikkeling van het
buitengebied. De oudste stad bestond uit de kerk met markt en plein, een eerste
uitleg vond plaats in de Venestraat, een tweede in de Koestraat.
De activiteiten van de Oudheidkundige Kring:
Deze bestaat sinds 1976. Door het
correspondentschap van de ROB mocht de kring opgravingen verrichten. De
resultaten zijn te vinden in velddocumenten en publicaties in De Dongebode.
Veel oud materiaal moet gedigitaliseerd worden omdat foto's in kwaliteit
achteruit gaan. Opgravingen zijn uitgevoerd in de Havendijkstraat ('84),de
Bierstraat ('91-'92), de Venestraat ('97) en in de Koestraat ('05). De laatste
betrof het voormalige klooster Catharinadal, later Goeverneurshuis en Groot
Prinsenhof. Hier is ook het zwaard van Geertruidenberg gevonden. De tekst is
nog niet ontcijferd, het zal in 1420 verloren zijn en dateert uit de 14e eeuw,
mogelijk is het nog ouder. In de Venestraat zijn resten gevonden van een
leerlooierij, gedateerd vroege 14e eeuw. De resultaten van de opgraving
Havendijk 1984 worden nog bestudeerd, zij lijken veelbelovend te zijn. In de
Bierstraat zijn allerlei verkoolde resten van zaden en vruchten gevonden. Het
betreft grafelijk bezit aan de Grote Markt. Gevonden is wie de bewoners geweest
zijn. In 2001 is nog een stuk van een muur ontdekt die bekend was van de kaart
van Van Deventer. Er zijn diverse rapporten gepubliceerd die beschikbaar zijn
voor onderzoek.
Bergen op Zoom: zand en veen op de Brabantse wal
Dan is het woord aan drs. Marco Vermunt (Gemeentelijk archeoloog Bureau
Vergunningen en Handhaving Cluster Monumenten en Archeologie Bergen op Zoom).
De relatie tussen landschap en nederzetting rond Bergen op Zoom.
Zijn verhaal beslaat de periode ijzertijd t/m 13e eeuw. Bergen op
Zoom ligt op de Brabantse wal, de westkant van het Brabantse
dekzandgebied. In het westen ligt de steilrand met een
hoogteverschil van zo'n 20 m. Onder het dekzand liggen klei en leem,
daardoor was de afwatering er slecht en was er een uitgestrekt
veengebied. Onder aan de steilrand was de afwatering veel beter
waardoor, vreemd genoeg, de lagere delen veel minder moerassig
waren. Bij Bergen op Zoom lagen alleen korte oost - west lopende
beekdalen. We bekijken dit alles m.b.v. een kaart van Karel
Leenders. De oude stad lag in een laagte tussen een hoge rug in het
noorden en één in het zuiden, de huidige markt lag oorspronkelijk
ook in het veen. Er is hier geen uitgebreide onderzoeksgeschiedenis.
Over de steentijd en de bronstijd is nauwelijks iets bekend. In 1996 werden in
het centrum sporen gevonden van akkers uit de ijzertijd die doorlopen onder de
kerk. Romeinse vondsten zijn er wat meer. In 2002 heeft in het centrum een
opgraving plaatsgevonden, er lag een dikke ophogingslaag op een esdek, daaronder
een laag met Romeinse sporen, o.a. kleine amforen (wit of crème) gebakken van
Bergen op Zoomse klei. Waarschijnlijk betreft het een offer, dus een rituele
depositie. Er zijn ook Romeinse munten gevonden. Ook bij de Heuvelkerk werd een
Romeins niveau aangetroffen, op 2 m diepte. Bergen op Zoom was toen bereikbaar
via de Schelde, waarschijnlijk was hier, naast Domburg en Colijnsplaat, een
derde heiligdom. Uit de vroege middeleeuwen zijn er veel vondsten onder aan de
steilrand, bijv. bij Borgvliet. Gevonden zijn kogelpotten en Pingsdorf aardewerk
en 12e eeuwse huizen. Bij Lepelstraat is eenzelfde situatie. In tegenstelling
tot de rest van het dekzandgebied is hier de bewoning daarna verplaatst van
lager naar hoger. Over de relatie met Gertrudis is in de bronnen niets te
vinden.
De binnenstad ligt op zo'n 13 m + NAP in een, door een leemlaag, nat gebied.
Er kwamen schurvelingen (tuunwallen) voor. Het oudste aardewerk lijkt op het
Brugse, misschien kwamen de eerste pottenbakkers uit Vlaanderen. Er is toen veel
gebouwd met plaggenwallen die weinig sporen nalaten. De stichting van Bergen op
Zoom vond plaats voor of in 1212, er bestaat geen document van. Pas over de
tweede helft van de 13e eeuw hebben we een beeld van de ontwikkeling. Er was
een aarden omwalling van 4 m hoog waarop in de eerste helft van de 14e eeuw
een muur werd gebouwd, daaronder liggen sporen uit de 12e eeuw. Recent is er
gegraven op het achtererf van De Spiegel waar een brede greppel lag. Er zijn
sporen van kwik gevonden. Wijst dit op de productie van spiegels? De
schriftelijke bronnen zwijgen er over. We bekijken dit allemaal m.b.v. oude
plattegronden en kaarten van de stad.
De stad van de heer van Breda
Na de lunchpauze krijgt drs. Johan Hendriks (Hoofd Bureau Cultureel Erfgoed,
Afdeling Stedenbouw en Erfgoed, Directie Ruimtelijke Ontwikkeling, Gemeente
Breda) het woord. Hij begint met een theoretische beschouwing over
het werkelijk gebeurde verleden en ons beeld daarvan. Dat laatste
ontstaat via allerlei historische, archeologische en
architectonische bronnen waaruit historici, archeologen en
bouwhistorici een beeld afleiden van het verleden. Hij illustreert
dit met een prent van Breda uit 1739 die de situatie eind 15e eeuw
moet weergeven. De werkelijkheid verschilde daar nogal van zoals
spreker laat zien aan de hand van een moderne maquette.
Van Breda zijn er historische bronnen vanaf de 12e eeuw, echte
stadsrekeningen vanaf de 15e eeuw. Vandaag gaat het vooral over
archeologische bronnen. Omdat van 15 ha van de binnenstad het
bodemarchief ongezien verloren is gegaan is geen samenhangend beeld
van ontstaan en ontwikkeling mogelijk. In de 12e eeuw werd de eerste
burcht gebouwd, eerst helft 13e eeuw begint de stadsaanleg, vanaf ongeveer 1250
is er sprake van een zelfbewuste stad. De burcht lag aan de Mark op grond van de
heren van Breda. Over die eerste burcht is verder niets bekend, in het
onderzochte gebied is er niets van gevonden. Hypothetisch moet deze gelegen
hebben waar een doorgaande landweg dicht langs de Mark liep en deze burcht moet
een functie gehad hebben tegen de graaf van Holland, het zal waarschijnlijk een
motteburcht zijn geweest, een centrum in een agrarische omgeving.
De oudste
begravingen onder de oude kerk dateren uit de 12e eeuw (C-14). De oudste route
is de Ginnekenstraat en de voortzetting daarvan in noordelijke richting. De
oudste markt is de Vismarkt, Breda was een overlaadpunt tussen land en water.
Vanaf de 13e eeuw is er veel opgehoogd en geëgaliseerd. In 1223 is er sprake
van een castrum et villa de Breda. Die villa zou een domeinhoeve geweest
kunnen zijn. In 1246 kregen de horigen hun vrijheid tegen een jaarlijkse cijns.
In 1536 werd het Begijnhof verplaatst naar de huidige locatie. Als de
cadettenflat wordt gesloopt kan er onderzoek gedaan worden naar het oude
Begijnhof.
Op verschillende plaatsen zijn resten van de eerste wal
teruggevonden (deze leek op die van Bergen op Zoom) en een poort in de
Boschstraat. Bij de kerk zijn vier fasen te onderscheiden: eerst een
(hypothetische) houten kerk, in de 13e eeuw een natuurstenen en tweede helft
14e eeuw een bakstenen. Tenslotte begint in de 15e eeuw de bouw van de huidige
kerk. Natuursteen kon worden aangevoerd omdat de heer van Breda een netwerk had
tot ver in de zuidelijke Nederlanden waar deze natuursteen gewonnen werd. In de
13e eeuw is Mark naar het westen verlegd, de eerste omwalling dateert uit de
tweede helft van de 13e eeuw. Breda is dus geen gestichte stad maar is gegroeid
rond de burcht. De eerste fase was een uitgebreide voorhof van de heer, het
wordt geleidelijk een echte stad als ze onder de hertog van Brabant komt.
Eindhoven, stad en platteland in de late middeleeuwen
Vervolgens is het woord aan drs. Nico Arts (Gemeentelijk archeoloog, afdeling
Archeologie gemeente Eindhoven). Eindhoven was een heel kleine
middeleeuwse stad. Het geldt als een door hertog Hendrik I gestichte
stad maar dat beeld wordt steeds meer genuanceerd in de zin dat ze
niet gesticht is in een leeg gebied maar aansloot op iets wat er al was.
Er is veel archeologisch materiaal gevonden, zelfs uit het mesolithicum. In de
kern van Eindhoven is een nog groter deel van het bodemarchief ongezien
verdwenen dan in Breda, wel zo'n 90%. Tussen de Gender en de Dommel ligt
een dekzandgebied, op de punt daarvan, waar de Gender uitmondt in de Dommel,
is Eindhoven gesticht, in een gebied met veel esdekken. Het ging om een vrij
dichtbevolkt gebied, bestaande uit het stadje, het omringende platteland en
diverse eliteplaatsen (o.a. omgrachte woningen) waartussen belangrijke
relaties bestonden.
Vanaf eind 19e eeuw (sloop Catharinakerk) is er sprake van archeologische
activiteit, sinds eind 20e eeuw is dat structureel en is er veel gegraven.
Belangrijke onderzoeksthema's zijn: verhouding stad - platteland en onderzoek
van menselijke resten (fysische antropologie, DNA-onderzoek). Er is ook veel
opgegraven buiten de stad, er is weinig beschermd. In de stad is het
stratenpatroon het enige middeleeuwse element, wat geïllustreerd wordt met de
kaart van Van Deventer. De archeologie is er, net als buiten de stad, weinig
complex. Driekwart van de vondsten dateert uit de 13e eeuw, die zijn goed
geconserveerd omdat daarna het terrein flink is opgehoogd. Beerputten
ontbreken.
Er is veel meer ecologische archeologie dan verwacht, in waterputten
is veel botanisch materiaal en veel bot bewaard gebleven. Het vele aardewerk is
allemaal import, spreker veronderstelt dat er geen pottenbakkers waren. Een stuk
boekbeslag, geproduceerd in Neurenberg, was een van opvallendste vondsten. Vanaf
2002 zijn er delen van een grafveld opgegraven (zie; Marcus van Eindhoven).
Omdat er mogelijkheden zijn voor uitgebreid DNA-onderzoek is daarna ook de rest
van het grafveld opgegraven. Het onderzoek van het botmateriaal is nog aan de
gang. De 13e eeuw kan gezien worden als een soort gouden eeuw voor Eindhoven,
de 15e en de 16e eeuw kenmerkten zich door vele rampen: pest en oorlogen.
's-Hertogenbosch, een middeleeuwse "boomtown" op de grens van het Hertogdom
Na een pauze geeft de voorzitter het woord aan drs. Ronald van Genabeek
(Gemeentelijk archeoloog Afdeling SO / BAM 's-Hertogenbosch). De
hertog van Brabant had al een domein te Orthen op een uitloper van
een dekzandrug buiten het middeleeuwse Den Bosch. De ligging t.o.v.
de rivieren, de dekzandruggen en donken wordt bekeken. Het
middeleeuwse Den Bosch, op de plaats van de huidige markt, werd
gesticht op een donk, het restant van een dekzandrug waar de hertog
een jachtslot had. Deze plek was over land via drie routes te
bereiken, deze bepaalden de ligging van de drie stadspoorten. Den
Bosch is een voorbeeld van een gestichte stad in een tevoren
nagenoeg leeg gebied. Uit oudere tijden is er alleen wat Karolingisch materiaal
gevonden.
Er is een stuk bos gerooid voor de aanleg van de markt. Al eind 12e eeuw begint
de aanleg van een muur met drie poorten, bij het begin van de drie landroutes.
Van de Leuvense poort is nog een restant te zien in de Hinthamerstraat. De grens
van de stad lag dus direct buiten de markt. We hebben nu een redelijk zicht op
de stad rond 1250. Aan het water lagen percelen met handelshuizen, met meerpalen
en beschoeiingen. Toen werd al buiten de muren gebouwd, ook de St. Jan is
gebouwd buiten de toenmalige muren. Alle hoog genoeg gelegen grond was al in de
13e eeuw bebouwd. Aansluitend aan de oude werd vanaf 1300 een nieuwe muur
aangelegd. De oude omsloot een oppervlak van 9 á 10 ha, de nieuwe omsloot
ongeveer 100 ha. De aansluiting van de oude aan de nieuwe muur is recent ontdekt.
Rond 1500 was de omvang bereikt zoals te zien op de kaart van Van Deventer, die
omvang veranderde niet meer tot in de 19e eeuw. Achter een schil van nieuwe
bouwsels is nog veel van de middeleeuwse muur aanwezig. De torens zijn pas
gebouwd na de voltooiing van de muur. Het middeleeuwse oppervlak lag ongeveer
twee meter lager dan het huidige, vanaf de hogere zandruggen is veel grond naar
de stad gebracht, die ook werd opgehoogd met stadsvuil. Dit ophogingspakket is
zeer goed te zien in het profiel, na 1400 is er niet veel meer opgehoogd. Toen
begon de verstening van de oorspronkelijk houten bebouwing. In de eerste tijd
waren er nog veel agrarische activiteiten binnen de muren. De huizenbouw en de
funderingen werden steeds gevarieerder.
De verschillende ambachten waren
ruimtelijk duidelijk gescheiden. Er waren o.a. messenmakers, paternostermakers
(bedevaartplaats), lakennijverheid, leerlooierijen en vanaf de 15e eeuw ook
pottenbakkers. Op grote percelen waren er in de stad ook diverse kloosters en
conventen gevestigd. Met behulp van diverse plattegronden werd dit allemaal
duidelijk geïllustreerd.
Achthonderd jaar steden in Noord-Brabant
Als laatste geeft Peter van Nistelrooij het woord aan prof. dr. A.J.
Bijsterveld (Hoogleraar Cultuur in Brabant aan de Universiteit van Tilburg).
Tijd voor een synthese. Zijn doel is niet een samenvatting te geven, wel om
een aantal lijnen te schetsen. Er is al veel onderzoek gedaan en geleidelijk
wordt de samenhang zichtbaar, dus wordt het tijd voor een synthese.
De eerste van die lijnen is de relatie stad - platteland. De stad valt niet te
begrijpen zonder kennis van het platteland. Hierbij wordt veel ontleend aan het
werk van o.a. Hans Jansen en Nico Arts.Een tweede lijn betreft de rol van
regionale elites. Spreker stelt eerst de vraag: Wat is een stad? Bij het
zoeken van een definitie kijkt hij naar:
Geografische kenmerken:
ligging, bewoningsconcentratie.
Morfologie:
de vorm, de wal, de muren, het stratenplan,
het water in de stad (gegraven of verlegde waterwegen).
Juridische aspecten:
stadsrechten, politiek centrum.
Sociale aspecten:
sociale differentiatie.
Economische kenmerken:
ambachtsgilden, een markt, een markthal, een waag, een hof.
Kerkelijke instituten:
aanwezigheid van kloosters en kerkelijke instellingen. Er was in de
middeleeuwen een sterke opmars van kloosters in de steden.
Dan
wordt de relatie stad - platteland nader bekeken. De visie was altijd dat in
deze relatie de stad leidend was en het platteland volgend. Een Hiërarchische
verhouding, zowel juridisch, economisch, administratief, kerkelijk als cultureel.
De stad leverde luxeproducten, het platteland zorgde alleen voor de eerste
levensbehoeften. De stad kende sociale differentiatie, het platteland alleen
boeren. Stedelingen hadden veel grond op het platteland in eigendom. Spreker
verwijst hierbij naar de historici Pleij en Le Goff. Maar was die scheiding
werkelijk zo scherp? Hoe is dat dan ontstaan? Was de relatie niet eerder
wederkerig? Was niet het platteland de motor achter de stedelijke ontwikkeling?
In de Meierij was sprake van wederzijdse afhankelijkheid. Er was rivaliteit, de
verhouding was dynamisch. Wat betreft de demografische kenmerken werd de stad
gevoed door het platteland. We moeten ze altijd samen bekijken. De grens tussen
stad en platteland was niet altijd haarscherp. Er loopt een promotieonderzoek
naar deze relaties ("spatial analysis") waarin de onderlinge afhankelijkheid en
de wederzijdse beïnvloeding centraal staan.
Ook op het platteland kwam nijverheid voor. Een tweede promotieonderzoek betreft
de differentiatie in sociale groepen in de stad. Hierbij wordt ook gekeken naar
de rol van het geld. Tenslotte komt de rol van de elites aan bod. Dit speelt een
cruciale rol in de interactie stad - platteland. Hiermee houdt prof. Bijsterveld
zelf zich bezig. Gestreefd wordt naar integratie van historische en
archeologische gegevens. Steden werden niet gesticht in een leeg gebied maar in
gebieden met een agrarische "boom" . Ze kwamen niet kant en klaar uit de lucht
vallen. Steden zetten bestaande structuren naar hun hand. Stedelijke privileges
zijn gegroeid in de praktijk, daarbij waren plattelanders betrokken. Het krijgen
van stadsrechten moeten we zien als een proces dat kon beginnen met mondelinge
afspraken. De stichting van Den Bosch moeten we bekijken als interactie van de
lokale bevolking met de hertog. Er waren veel "Heeren" bij betrokken, al is hun
rol nog lang niet helemaal duidelijk. De adel werd ingelijfd in de hertogelijke
machtskaders.
Beambten van de domeinen verhuisden naar de stad. Na 1285 verdween de regionale
aristocratie en werd vervangen door adel uit het zuiden van Brabant, zetbazen
van de hertog. Er trad centralisatie op van de hertogelijke macht. Den Bosch
ging de Meierij controleren en rond 1350 had het de andere steden overvleugeld.
Zo ontstond een duidelijk onderscheid stad - platteland. Na 1325 ontstond een
nieuwe regionale elite, zoals rijke poorters, de adel verhuisde naar de stad.
De nieuwe elite verwierf veel grond in de Meierij. Van 1312 dateert het Charter
van Kortenberg, een overeenkomst tussen de hertog, de adel en de steden.
De steden speelden toen al een hoofdrol.
Nawoord
Aan het eind van de dag konden we vaststellen dat het programma, de kwaliteit
van de lezingen en powerpointpresentaties en tevens het zeer grote aantal
belangstellenden meer dan voldoende redenen zijn om van een bijzonder geslaagde
dag te spreken.
Gérard de Laat, namens de Archeologische Sectie van het NBG
Verslag studiedag 15-11-2009
Verslag van de Archeologische Studiedag van 15 november 2009, georganiseerd door
de Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap in samenwerking met
Brabants Heem.
Opening
Vanaf 10.00 uur worden de deelnemers met een kopje koffie ontvangen in de
prachtige Nassauzaal van de KMA, waar de portretten van generaties Nassau op
ons neerkijken. Een zeer geschikte omgeving, zeker met het oog op het onderwerp
van de dag. De voorzitter van de Archeologische Sectie, Peter van Nistelrooij,
heet eenieder welkom.
Breda onder vuur, 1625 - 1637
dagvoorzitter André Velthausz geeft om 10.40 uur het woord aan de eerste
spreker, prof. dr. Wim Klinkert (hoogleraar aan de KMA). Tijdens de 80-jarige
oorlog is Breda vijf keer van bezetter gewisseld, meer dan enige andere stad
in de Nederlanden. Vooral later in deze oorlog waren veldslagen de uitzondering
en belegeringen van steden de regel. Veldslagen waren zeer duur en de uitslag
was altijd onzeker. Het innemen van steden was, behalve om de stad zelf,
belangrijk voor de verbindingen. Wat dat betreft moeten we vooral denken aan
de route uit het zuiden naar Holland. Dit wordt geïllustreerd met een kaart uit
1609. Het terrein bepaalde de mogelijkheden, de mogelijke routes gingen door
West-Brabant en langs de Rijn. Dus het bezit van de vestingen Breda en
's-Hertogenbosch was voor beide partijen van groot belang.
Belangrijke factoren bij belegeringen waren de dracht van de wapens en de
mogelijkheden tijd te winnen. Rond 1450 had een revolutie plaatsgevonden in
de artillerie, belegeringen gingen daardoor ineens veel korter duren tot, al
snel, tegenmaatregelen werden genomen. In plaats van de oude stadsmuren kwamen
er brede aarden wallen met bastions, ravelijnen e.d. Van deze systemen krijgen
we heel mooie llustraties te zien. Spinola koos in 1625 voor een langzame
belegering, voor uithongering dus. De spreker ging hierbij uitvoerig in op de
logistieke problemen. Er moesten zo'n 50 000 belegeraars van al het nodige
worden voorzien. Zij moesten in de winter worden doorbetaald, wat toen niet
gebruikelijk was. De belegeraars legden een dubbele ring van belegeringswerken
aan, de buitenste was bedoeld om ontzetting door troepen van buiten te
voorkomen. Tegenwoordig is hiervan nog veel terug te zien in de Spinolaroute.
De belegering slaagde maar duurde inderdaad lang. De stad viel zonder veel
schade in Spaanse handen. Frederik Hendrik koos in 1637 voor een snelle
belegering, er werd maar één linie aangelegd van waaruit via "approches"
(zigzaggende benaderingsloopgraven) de stad werd aangevallen. Er werden zeker
23.000 granaten op de stad afgevuurd. Ook nu laagde de opzet. Veel sneller dan
in 1625 wisselde de stad van bezetter, in oktober 1637 was de stad weer Staats,
nu definitief. Vooral in 1625 maar ook in 1637 zijn de belegeraars meer bezig
geweest met graven dan met vechten. Deze lezing werd zeer goed geïllustreerd met
vele afbeeldingen, kaarten en plattegronden die het betoog prima ondersteunden.
Vuur over Nijmegen, de Bataafse opstand en de Tweede Wereldoorlog
Om 11.40 uur geeft André Velthausz het woord aan de tweede spreker, drs. Harry
van Enckevort (Bureau Archeologie en Monumenten Nijmegen). Spreker
begint met het tonen van afbeeldingen van allerlei bodemvondsten uit
beide periodes. Hij heeft ook een aantal van deze vondsten meegebracht.
In 12 v. Chr. werd Oppidum Batavorum gesticht, een vooral lineaire nederzetting
gelegen in het centrum van het huidige Nijmegen. De opgraving van 2005 vond
plaats op een van de weinige nog ongestoorde plaatsen, de St. Josephhof vlakbij
het Valkhof. Uit de opgravingen blijkt dat Nijmegen een belangrijke, rijke stad
was, er zijn resten gevonden van monumenten en bronzen standbeelden. Deze zijn
waarschijnlijk opgericht in verband met de veldtocht van Germanicus die er in
14-16 n. Chr. in slaagde de door Varus verloren legioenstandaarden terug te
veroveren.
Er hebben in Nijmegen waarschijnlijk veel veteranen van het Romeinse leger
gewoond. Veel vondsten kunnen worden gekoppeld aan de Bataafse opstand van 69-70.
Toen Oppidum Batavorum door de Romeinen werd heroverd is het door de
terugtrekkende Bataven in brand gestoken. Op dit niveau is overal in de
opgraving een brandlaag aangetroffen. Er zijn o.a. latrines en kelders vol
verbrand materiaal gevonden, daar terechtgekomen bij het instorten van brandende
gebouwen. Er is prachtig bronzen vaatwerk gevonden, een ijzeren masker en resten
van muurschilderingen.
Nijmegen werd iets meer naar het westen herbouwd, Ulpia
Noviomagus. Daar zijn verdedigingswerken aangetroffen uit de tweede helft van
de 2e eeuw. Rond 170-185 is daar een brand geweest. Hiervan getuigt o.a. een
laag daklei in de kelder van een ingestort huis. In Nijmegen-Oost is een
grafveld uit de 4e eeuw aangetroffen met fraaie bijgiften van o.a. terra
sigilata. Daarboven ligt een brandlaag uit september 1944, resultaat van
hevige gevechten tussen de oprukkende geallieerden en de Duitsers. In een
kelder is veel huisraad uit die tijd gevonden dat velen van de aanwezigen nog
bekend voorkwam. Het betreft dus niet het geallieerde bombardement van Nijmegen,
dat vond plaats in het voorjaar van 1944 en trof vooral de binnenstad. Ook deze
lezing werd ondersteund door vele mooie en sprekende afbeeldingen.
Rondleiding terrein KMA
Rond 12.45 uur begint de middagpauze. Er vond een rondleiding plaats over het
KMA-terrein en in het huis van Brecht waar de permanente tentoonstelling bekeken
werd van op dit terrein gevonden archeologische voorwerpen, indertijd ingericht
door Cora van Beek.
Het onderzoek van het kasteel van Breda,
Work in progress
Tegen 14.00 uur krijgt drs. Guido Van den Eynde (gemeentelijk
archeoloog van Tilburg) het woord. Het kasteel van Breda heeft veel meer
aspecten dan verdediging en aanval, het is ook nooit belegerd geweest. Het was
een motor voor de stedelijke ontwikkeling van Breda en diende de adel om zich
te presenteren. Behalve het plaatselijk belang was het een van de belangrijkste
plaatsen voor de Nassaus in de hele Benelux. Er is niet veel onderzoek naar
gedaan. Begin jaren '90 is er archeologisch onderzoek uitgevoerd op 5 á 10% van
het terrein. De vondsten zijn te zien in het huis van Brecht. Daarna is er ook
bouwhistorisch onderzoek verricht.
Breda en het kasteel zijn gesticht op de grens van zand en klei, nabij de grens
van Brabant en Holland. De eerste fase van het kasteel bevond zich op het
westelijk deel van het huidige KMA-terrein. Jan III van Brabant was korte tijd
eigenaar (1327 - 1339) daarna kwam het aan Willem van Duivenvoorde. Onder Jan
III werd er meer oostelijk een nieuwe versterking gebouwd, een groot deel van
de eerste stadsmuur kwam tot stand en de Haagdijk werd aangelegd. Breda werd
beschouwd als tegenhanger voor het Hollandse Geertruidenberg. Rond 1350 erfde
Jan II van Polanen Breda en begon met de bouw van een nieuwe burcht. De
Polanens stichtten ook de grafkapel in de Grote Kerk, zij waren de eersten die
zich daar lieten begraven.
In 1404 huwde Engelbrecht I van Nassau Johanna, erfdochter van Polanen en
verwierf daarmee Breda. Tot 1544 werd de stad door Nassaus bestuurd. Geleidelijk
werd de ommuring uitgebreid, de burcht werd uitgebreid naar het noorden en
oosten o.a. met een residentieel deel. Hendrik III tenslotte bouwde begin 16e
eeuw het Renaissancepaleis, een van de eerste ten noorden van de Alpen. Een
nieuw residentieel deel kwam op de plaats van de huidige rekenkamer, de oudste
fase ervan bestaat nog. Het paleis is goed te vergelijken met het Markiezenhof
in Bergen op Zoom en het stadspaleis te Mechelen. Eind 16e eeuw verloor het
zijn functie als woonplaats. Ook deze lezing werd geïllustreerd met veel
duidelijk beeldmateriaal.
Landweren in verband: een laatmiddeleeuws verdedigingssysteem in het noorden van Brabant
Om 15.30 uur krijgt als laatste drs. Cristian van der Linde (Archol bv /
Faculteit der Archeologie Universiteit Leiden) het woord. Landweren zijn
lineaire terreinafbakeningen, combinaties van aarden wallen, droge grachten,
doornig struikgewas, pallissaden, struikelkuilen, enz., waarvan de weinige
doorgangen gecontroleerd kunnen worden. Ze vertonen een grote variatie in
vormen. Zij kunnen een militair, agrarisch of juridisch doel hebben (of een
combinatie).
De oudste landweer is bekend uit Duitsland in 1238, samenhangend met het zwakke
centrale gezag in het Duitse Rijk. Het hoogtepunt van de landweren is te
plaatsen eind 14e eeuw. In Nederland is de eerste bekend uit 1313, de
belangrijkste periode is tussen 1350 en 1450. We vinden er veel in Twente, in de
omgeving van Deventer, ook (onzekere) in de Achterhoek, verder vooral in
noordoostelijk Noord-Brabant en Limburg.
Pas in de laatste jaren heeft er archeologisch onderzoek naar landweren
plaatsgevonden, zoals te Berghem bij Oss waar een stuk land omsloten was door
landweren. De spreker laat zeer duidelijke afbeeldingen zien van grondsporen,
zoals paalsporen van pallissaden, doorsneden enz. In de streek van Oss raakten
in de late middeleeuwen de invloedssferen van Brabant en Gelre elkaar, er waren
ook diverse enclaves zoals Ravenstein, er was daarom veel militaire activiteit.
In de buurt van Horn zien we iets dergelijks, landweren tussen de Peel en de
Maas waarmee de doortocht van troepen kon worden belemmerd. Spreker laat ook
nog een voorbeeld zien van een zware landweer bij Deventer.
In landweren worden geen vondsten van voorwerpen gedaan, dat bemoeilijkt de
datering. Bestudering van landweren is vooral het combineren van gegevens uit
de historische kartografie met andere historische, geografische en
archeologische bronnen. Ook de heer Van der Linde illustreerde zijn verhaal met
vele fraaie plattegronden, kaarten en andere afbeeldingen. Zoals de voorgaande
sprekers gedaan hebben beantwoordde ook hij ook nog een aantal vragen.
Nawoord
Om 16.40 uur sluit André Velthausz de studiedag. We hebben genoten van een
viertal voordrachten van hoge kwaliteit in een prachtige, inspirerende
omgeving. We danken de vier sprekers voor hun bijdrage en de KMA voor de
betoonde gastvrijheid. Allen meegerekend waren er 80 personen aanwezig, het
toegestane maximum.
Gérard de Laat, namens de Archeologische Sectie van het NBG
Verslag contactdag 27-06-2009
De jaarlijkse contactdag van de archeologische sectie van het Noordbrabants
Genootschap vond dit jaar plaats in Tilburg, in samenwerking met het
opgravingbedrijf Archol bv uit Leiden en de gemeente Tilburg, waarvan de
laatste ook als gastheer fungeerde.
Ondanks, of dankzij het schitterende weer verzamelde zich 's ochtends circa 40
personen in het Natuurmuseum Brabant. Hier werd de aanwezigen een
aantal lezingen voorgeschoteld. Gemeentelijk archeoloog van Tilburg,
de heer Guido van den Eynde, beet het spits af met een lezing over
'de archeologie in Tilburg'. Via de opgraving en restauratie van de
grafheuvels op de Rechte Heide door van Giffen in de jaren '30 van
de vorige eeuw, de aanstelling van een van de eerste
stadsarcheologen in Nederland begin jaren '80, de belangrijke rol
van amateur-archeologen tot en met het huidige grootschalige en
landschappelijke onderzoek kwamen aan bod.
Aansluitend refereerde de
wethouder van Cultuur, de heer Ton Horn, aan een contactdag van de
archeologische sectie in Tilburg van ruim 30! jaar geleden, met een
bezoek aan de opgraving van het Kasteel van Tilburg. Prachtige zwart-wit foto's
zorgden bij een aantal bezoekers voor momenten van herkenning en herinnering.
Direct aansluitend werden in drie korte lezingen de resultaten van onlangs
afgerond en nog lopende onderzoek gepresenteerd door achtereenvolgens: drs. T.
Hamburg (opgraving Schaapsven), drs. A. Tol (opgraving TradePark-Noord) en drs.
E. Drenth (vondstmateriaal van beide opgravingen). De Schaapsven betreft onder
meer een (midden)neolithische vindplaats, een periode die op de Brabantse
zandgronden maar zelden voorkomt (of laat herkennen). Het vondstmateriaal,
voornamelijk aardewerk en ook vuursteen, dateert uit het midden-
(Vlaardingencultuur) en laat-neolithicum (Klokbekerperiode). Uit de grondsporen
is mogelijk een huisplattegrond te distilleren, al is het gepresenteerde nog
discutabel. Bij het lopende onderzoek op de locatie TradePark-Noord wordt een
gebied met een oppervlakte van bijna 5 ha onderzocht. Tot aan het moment van
bezoek waren in ieder geval meerdere huisplattegronden uit de midden-bronstijd
en vroege ijzertijd aangetroffen. Van beide werd ook een voorbeeld getoond
tijdens de rondleiding. Met name de bronstijdplattegrond was opmerkelijk door
een wirwar van (overlappende) palen en kuilen (meerdere fasen?). Daarnaast was
er ook een kringgreppel zichtbaar, geïnterpreteerd als de randstructuur van een
(solitair) grafmonument uit de ijzertijd. Een begraving is echter niet
aangetroffen. Het vondstmateriaal was schaars uit beide perioden. Naast het
aardewerk is een smeltkroesje uit de midden-bronstijd, gevonden in een van de
kuilen in genoemd sporencluster, vermeldenswaardig, mede omdat deze maar zeer
zelden voorkomen. Na afloop van de rondleiding werd er nog een drankje op de
opgraving geschonken waarmee een interessante en informatieve middag werd
afgesloten, met dank aan de gemeente Tilburg, Archol bv en Natuurmuseum
Brabant.
Verslaglegging: Richard Jansen
Verslag studiedag 29-03-2009
Op zondag 29 maart vond in Oirschot voor de 62e keer de jaarlijkse studiedag
voor (amateur-) archeologen en andere geïnteresseerden plaats, georganiseerd
door de Archeologische Sectie van het Noordbrabants Genootschap. Een kleine 60
deelnemers waren, ondanks het ingaan van de zomertijd, op tijd aanwezig om een
zeer interessante studiedag bij te wonen.
Opening
Peter van Nistelrooij, voorzitter van de Archeologische Sectie,
spreekt een woord van welkom.
Begrafenisrituelen in de Late Prehistorie
Als eerste spreekt Quentin Bourgeois (Archeologische Faculteit van de RU Leiden)
over begrafenisrituelen in de late prehistorie. Hij vervangt David Fontijn, die
verhinderd was.
Tot nu toe werd aangenomen dat notabelen, zoals mannelijke stamhoofden, begraven
werden in de grafheuvels. Het blijkt na heronderzoek met nieuwe technieken,
zoals DNA-onderzoek, dat veel vaker dieren, maar ook kinderen en vrouwen er in
begraven werden. In het Brabantse Oss was zelfs een enkele eikenboom begraven
onder een opgeworpen heuvel. Uit de toegenomen kennis blijkt dat de begrafenis
rituelen in de late prehistorie veel complexer waren dan tot nu toe werd
aangenomen. Met deze kennis moeten alle grafheuvels inclusief de directe
omgeving ervan, opnieuw bestudeerd worden. Ik ben zeer benieuwd naar de
resultaten.
Veranderingen in grafrituelen en
begraaf- gemeenschappen in de Romeinse tijd in het Brabantse en Gelderse
rivierengebied
De heer Stijn Heeren (Hazenberg Archeologie Leiden / Vrije Universiteit
Amsterdam) is een van de schrijvers van het baanbrekende boek: Een Bataafse
gemeenschap in de wereld van het Romeinse Rijk. Het boek behandelt de
opgravingen te Tiel Passewaaij. Stijn toonde de vele nieuwe inzichten in
begrafenisrituelen die door de resultaten van deze opgraving zijn ontstaan.
De Bataven waren de leveranciers van elitetroepen voor de Romeinen. Zo bestond
de keizerlijke garde uit Bataven. De Bataven waren gedreven en betrouwbare
soldaten in dienst van de Romeinen. Uit de boeken blijkt dat menige slag door
de Romeinen werd gewonnen door de inzet van de Bataafse troepen.
De Bataven
hadden goed contact met het thuisfront in de Betuwe. Zo zijn er wastabletjes
gevonden bij de muur van Hadrianus in Noord-Engeland, die gericht waren aan het
Bataafse thuisfront. Sporen in Tiel, zoals zegelflesjes, bewijzen dat sommige
bewoners kennis hadden van het Latijn. In het nabije grafveld zijn echter geen
Romeinse sporen aangetroffen, hetgeen mogelijk betekent dat de eigen identiteit
boven het Romeinse stond. Stijn Heeren behandelde de verschillende dodenrituelen
zoals begraven, cremeren, ontvlezen en balsemen. De klimatologische
omstandigheden en rituele mode bepaalden de keuze van onze voorouders.
Helaas kon Stijn Heeren (nog) geen antwoord geven op de vraag waarom er in de
Romeinse tijd schijnbaar willekeurig, ronde en vierkante greppels rondom graven
zijn aangelegd. Binnenkort komt er een tweede druk van het boek uit. In de
lunchpauze werd er nog druk gediscussieerd over de voorgaande onderwerpen.
Spiegels van de samenleving
Na de middagpauze is het woord aan Raphael Panhuysen (Archeologisch Centrum van
de Universiteit van Amsterdam)
met het onderwerp Graven en begraafplaatsen in en om Maastricht in de vroege
middeleeuwen.
Archeoloog en fysisch antropoloog Panhuysen heeft uitgebreid onderzoek gedaan in
het Maastrichtse Vrijthof en in het nabij gelegen Boschstraatkwartier. Vele
honderden middeleeuwse graven zijn onderzocht. Er zijn maar weinig
schriftelijke bronnen bekend die iets vertellen over het middeleeuwse
Maastricht. De archeologische sporen zijn dus zeer belangrijk om daarover meer
te weten te komen. Rondom de Servaaskerk is een concentratie van
vroeg middeleeuwse begravingen bestudeerd. Dit waren rijke graven in
vergelijking met de graven uit het Boschstraatkwartier. Er is gekeken naar
aantallen begraven mannen en vrouwen. Beiden waren relatief lang, wat een
indicatie is van een welvarende nederzetting. Van enkele skeletten vertoonden
de schedels duidelijke sporen van slagzwaarden waardoor deze personen de dood
hadden gevonden.
Over kisten, kruisjes en kerkhoven.
Begravingsrituelen tussen 1000 en 1850
Als laatste spreker krijgt Drs. Ronald van Genabeek (Afdeling bouwhistorie,
archeologie en monumentenzorg Gemeente 's-Hertogenbosch) het woord over het
onderwerp Over kisten, kruisjes en kerkhoven. Begravingsrituelen tussen 1000 en
1850.
Het onderzoek in en rondom de Sint Janskathedraal werd vergeleken met
archiefonderzoek. Er waren zeer verrassende overeenkomsten die veel verklaarden.
Ronald van Genabeek ging stap voor stap door het begrafenisritueel. Wat hadden
de doden aan bij hun begrafenis? De meeste personen hadden niet hun beste kleren
aan maar eerder afdankertjes. Wat voor vorm en materiaal werd gebruikt voor de
grafkisten? En vanaf wanneer werden grafkisten gebruikt? Tevoren werden de doden
in lijkwaden begraven. Wegens de kosten werd er veel met latten gewerkt. De
doden hadden een gewaad aan dat conform bijbels voorschrift bestond uit één
stuk, dus zonder naden. Luxe doodskisten hadden een dakje. Tijdens
pestepidemieën werd kalk over de doden gestrooid. Ook werd er stilgestaan bij
de voorwerpen die meegegeven werden met de doden. Een compleet en boeiend
verhaal over Bossche begrafenisrituelen.
Afsluiting
Als afsluiting van de studiedag had de voorzitter een belangrijke mededeling.
Dat was een bericht over het lang verwachte Brabantse archeologische
overzichtsboekwerk. De afgelopen 25 jaar is er veel gebeurd in de archeologie,
sinds lange tijd verschijnt er weer een boek over de huidige stand van de
Brabantse archeologie. Zaterdag 13 juni vindt in Museum Kempenland in Eindhoven
de presentatie plaats. De schrijvers zijn Liesbeth Theunissen en Evert van
Ginkel, de uitgever is Matrijs uit Utrecht. Speciaal voor de verschijning van
dit boek wordt in het genoemde museum een kleine tentoonstelling ingericht.
Peter van Nistelrooij, namens de Archeologische Sectie van het NBG